ECLI:NL:RBAMS:2018:9288

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
13/751603-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijk onderzoek in België

Op 4 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg van Liège in België. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1994, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 19 april 2018 en de behandeling vond plaats op verschillende openbare zittingen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K.C. van de Wijngaart.

Tijdens de zittingen werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en werd er gediscussieerd over de genoegzaamheid van het EAB. De raadsvrouw betoogde dat er onduidelijkheid bestond over de pleegperiode van het strafbare feit, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende was. De rechtbank concludeerde dat het feit waarvoor de overlevering werd verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar is en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit betekent dat de overlevering alleen kan plaatsvinden als er garanties zijn dat hij zijn straf in Nederland zal ondergaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering is toegestaan, en de rechtbank heeft de beslissing op 4 december 2018 uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751603-17
RK nummer: 18/2737
Datum uitspraak: 4 december 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 april 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 juni 2017 door de
Rechtbank van Eerste Aanleg van Liège-Afdeling Liège (Sectie Onderzoek)(België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 september 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Amsterdam.
Het onderzoek is toen geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 20 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. K.C. van de Wijngaart.
Met toestemming van de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw heeft de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing van het onderzoek op 21 september 2018.
De rechtbank heeft op 20 november 2018 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Aanhoudingsmandaat bij verstek van 27 juni 2017. Uit de e-mail van 24 oktober 2018 van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt dat dit aanhoudingsmandaat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg van Liège
.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan één naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB en in de e-mails van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 24 en 30 oktober 2018. Gewaarmerkte fotokopieën hiervan zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

De raadsvrouw heeft betoogd dat de aanvullende e-mails van 24 en 30 oktober 2018 de onduidelijkheid over de pleegperiode niet wegnemen. In de e-mails wordt gesproken over
27 juni 2017 als datum van ondertekening van het EAB, terwijl het in het Frans opgestelde EAB als datum van ondertekening4 augustus 2018 vermeldt. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht hier kritisch naar te kijken en de overlevering eventueel te weigeren vanwege ongenoegzaamheid van het EAB.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het EAB genoegzaam is. Op de vraag van het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) van 30 oktober 2018 of de pleegperiode loopt tot de ondertekening van het EAB, “namelijk 27 juni 2017”, is het Belgische antwoord van 30 oktober 2018: “Inderdaad, van 16/09/15 tot ondertekening EAB.” Hieruit volgt duidelijk dat de verdenking ziet op de periode van 16 september 2015 tot 27 juni 2017. Dat het in het Frans opgestelde EAB – in tegenstelling tot de Nederlandse vertaling 4 augustus 2017 als datum van ondertekening noemt, doet hier niet aan af. Het verweer wordt verworpen.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings Limburg heeft op 23 oktober 2018 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] , ˚ [geboortedag] 1994.
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese unie (2008/909/JBZ).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan. Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht en 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Rechtbank van Eerste Aanleg van Liège-Afdeling Liège (Sectie Onderzoek)ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 december 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.