ECLI:NL:RBAMS:2018:928

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 795
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onduidelijke woonsituatie

Op 21 februari 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [verzoeker], vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E. Stap, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. D. Ahmed. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening naar aanleiding van de afwijzing van een aanvraag voor bijstandsuitkering door de gemeente, gedateerd 12 januari 2018. De gemeente heeft de aanvraag afgewezen omdat [verzoeker] onvolledige informatie heeft verstrekt over zijn woonsituatie, waardoor niet kon worden vastgesteld of hij recht had op bijstand.

Tijdens de zitting op 16 februari 2018 heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij voldoende bewijs heeft geleverd dat hij zijn hoofdverblijf heeft op het opgegeven uitkeringsadres. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat [verzoeker] onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn woonsituatie. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat tijdens een huisbezoek op het uitkeringsadres geen van zijn spullen aanwezig waren, en dat hij geen sleutel van de woning heeft. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van [verzoeker] op dit moment weinig kans van slagen heeft en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid tot rechtsmiddel tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/795

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 februari 2018 in de zaak tussen

[verzoeker] , te Amsterdam, verzoeker

(advocaat: mr. E. Stap),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. D. Ahmed).
Partijen worden hierna [verzoeker] en de gemeente genoemd.

Procesverloop

Met het besluit van 12 januari 2018 heeft de gemeente de aanvraag van [verzoeker] om een bijstandsuitkering afgewezen.
[verzoeker] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 februari 2018. [verzoeker] is verschenen samen met zijn advocaat. Voor de gemeente is verschenen mr. D. Ahmed.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De aanleiding voor deze procedure
2. [verzoeker] heeft op 4 januari 2018 een bijstandsuitkering aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft hij aangegeven dat hij een kamer huurt op het [adres] in Amsterdam (het uitkeringsadres).
3. De aanvraag is door de gemeente afgewezen. Volgens de gemeente heeft [verzoeker] onvolledige inlichtingen gegeven over zijn woonsituatie. Onduidelijk is of hij zijn hoofdverblijf heeft op het opgegeven uitkeringsadres. Daardoor kan niet worden vastgesteld of [verzoeker] recht heeft op bijstand.
4. [verzoeker] is het niet eens met de afwijzing. Hij voert aan dat hij voldoende heeft aangetoond dat hij op het uitkeringsadres zijn hoofdverblijf heeft. Zijn woonsituatie is dus duidelijk en dus heeft hij recht op bijstand.
De beoordeling door de voorzieningenrechter
5. Het gaat in deze zaak om een afwijzing van een aanvraag om een bijstandsuitkering. Dit betekent dat in eerste instantie [verzoeker] aan de gemeente moet laten zien dat hij recht heeft op bijstand. [verzoeker] moet daarom bij zijn aanvraag duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie. Informatie over de woonsituatie is namelijk van essentieel belang om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
6. De voorzieningenrechter vindt dat [verzoeker] op dit moment onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft. Uit het rapport van bevindingen aanvraag alleenstaande van 11 januari 2018 volgt dat de gemeente op die datum na een gesprek op kantoor een huisbezoek op het uitkeringsadres heeft afgelegd. Tijdens het gesprek heeft [verzoeker] verklaard dat zijn spullen (kleding) in de kast van de hoofdbewoner liggen. De hoofdbewoner heeft een kleine ruimte in de kast voor hem vrijgemaakt. Tijdens het huisbezoek lagen zijn spullen echter niet in de kast maar in een zwart rolkoffertje. De stelling van [verzoeker] in het bezwaarschrift dat de spullen in de koffer zaten vanwege een verbouwing, volgt de voorzieningenrechter niet. Hij heeft tijdens het gesprek en het huisbezoek immers niks gezegd over een verbouwing. Verder volgt uit het rapport dat er op het uitkeringsadres weinig post op naam van [verzoeker] lag, dat [verzoeker] geen sleutel heeft van de woning en dat er geen ondergoed van [verzoeker] is gevonden.
De conclusie
7. Gelet op de vorige overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar van [verzoeker] op dit moment weinig kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.M. Fleuren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2018.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.