ECLI:NL:RBAMS:2018:926

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
6402490 CV EXPL 17-23927
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en vrijheid van meningsuiting in het gebruik van kwetsende terminologie

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 februari 2018, staat de vraag centraal of het gebruik van het woord 'negerin' door gedaagde in een openbare discussie onrechtmatig was jegens eiseres. Eiseres, een prominente vertegenwoordiger van de beweging tegen het gebruik van het woord, heeft gedaagde aangeklaagd voor laster en belediging na het voorlezen van een brief waarin zij meerdere keren als 'negerin' werd aangeduid. De zaak is ontstaan naar aanleiding van het boek 'Surinamers in de Polder', waarin zowel eiseres als gedaagde zijn geïnterviewd. Eiseres heeft zich beklaagd over het gebruik van het woord in het boek en heeft haar medewerking aan de publicatie ingetrokken. Gedaagde heeft in zijn brief, die tijdens een discussieavond werd voorgelezen, kritiek geuit op eiseres en haar beschuldigd van hypocrisie. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat de vrijheid van meningsuiting in dit geval zwaarder weegt dan de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van eiseres. De rechter heeft de vorderingen van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, die op nihil zijn begroot, aangezien gedaagde in persoon procedeerde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 6402490 CV EXPL 17-23927
vonnis van: 19 februari 2018

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
nader te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. A.R. Mes,
t e g e n

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
nader te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

  • de dagvaarding van 25 september 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het instructievonnis van 13 november 2017;
  • de conclusie van repliek met producties;
  • de conclusie van dupliek;
  • dagbepaling vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1.1.
[eiseres] woont in Nederland, is in Suriname geboren en is van Afrikaanse afkomst. Zij is voorzitter van het Landelijk Platform Slavernijverleden en is prominent vertegenwoordigster van de beweging tegen het gebruik van het woord neger.
1.2.
[gedaagde] woont ook in Nederland, is ook in Suriname geboren en is van Indiase komaf.
1.3.
[eiseres] en [gedaagde] zijn door [naam 1] geïnterviewd ten behoeve van zijn boek “Surinamers in de Polder”. Het boek behelst een verzameling interviews met in Suriname geboren prominenten over hun komst naar Nederland, hun persoonlijke ervaringen en hun visie op Nederland. In december 2015 is het boek gepubliceerd.
1.4.
In het interview met [gedaagde] staat een aantal maal het woord neger.
1.5.
[eiseres] heeft zich bij [naam 1] beklaagd over het gebruik van het woord neger in zijn boek en heeft verzocht hiervan afstand te nemen. Dit heeft [naam 1] niet gedaan, als gevolg waarvan [eiseres] haar medewerking aan het boek heeft ingetrokken en in de volgende druk(ken) van het boek haar interview niet langer is opgenomen.
1.6.
Op 27 december 2015 is op de Dam in Amsterdam een exemplaar van het boek demonstratief in brand gestoken.
1.7.
Gelet op het ontstane tumult over het gebruik van het woord neger in zijn boek, heeft [naam 1] verschillende discussieavonden laten organiseren. Zo heeft de Stichting Instituut voor Multiculturele Dienstverlening (SIMUD) op 31 januari 2016 een discussiebijeenkomst georganiseerd in de Kormelink te Amsterdam Zuid-Oost.
1.8.
Op deze bijeenkomst is een door [gedaagde] opgestelde en aan [naam voorzitter] , voorzitter van SIMUD, gerichte brief voorgelezen, waarin [gedaagde] [eiseres] “een kennelijk gefrustreerde negerin”, “de negerin [eiseres] ” en “deze negerin” noemt en over haar opmerkt: “de dubbele moraal van de negerin [eiseres] is lachwekkend”, dat zij “voor de moordenaar [naam 2] werkt”, dat zij “een moordenaar dient” en dat zij “de moorden van deze gangster met de zogenaamde waarheidscommissie heeft willen bedekken”.
1.9.
In de door [eiseres] overgelegde brief is (verder) onder meer vermeld:
“(…) Mijn vriend [naam 1] wordt aangevallen door een kennelijk gefrustreerde negerin. (…)
Wat de achterlijke imbecielen niet begrijpen, is dat de vrijheid van meningsuiting van essentieel belang is voor vooruitgang. Dat heeft de verlichting ons gebracht. Iedere gedachte, ieder woord moet geuit kunnen worden. (…)
Als het iemand anders was geweest [dan [naam 1] , ktr], had ik na publicatie hem misschien voor de rechter gesleept omdat hij mij Surinamer noemt, wat ik niet ben. Ik ben Nederlander. Ik zou rectificatie eisen omdat mensen het woord Hindoestanen gebruiken om mensen die op mij lijken te duiden. [naam 1] legt mij het woord ook in de mond terwijl ik nazaten van Indiase immigranten en Hindusthani heb gezegd. Sthan betekent land, grond. Ik ben een focking mens, ik woon in Amsterdam. De juiste kwalificatie voor mij is Amstelsthani, inwoner van het land waar de Amstel doorstroomt. Het woord Hindustaan is diep krenkend en minachtend om mij aan te duiden. Voorts heb ik grote moeite (…) dat de interviewer Nederlanders laat liegen door zichzelf Surinamers te laten noemen. Een Surinamer is iemand met de Surinaamse nationaliteit.(…)
Dit is een democratisch land waar de vrijheid van meningsuiting een groot goed is. (…) Leve Nederland, leve de democratie en leve de focking vrijheid van meningsuiting. (…)”
1.10.
In een live uitzending van radiostation Firi FM is de brief door [naam 3] voorgelezen.
1.11.
Op 5 februari 2016 heeft [eiseres] aangifte gedaan van laster en belediging door [gedaagde] op 31 januari 2016. Deze aangifte is door het Openbaar Ministerie geseponeerd omdat geen sprake zou zijn van strafbaar en strafwaardig gedrag. Hiertegen heeft [eiseres] een klaagschrift ingediend bij het Gerechtshof Amsterdam. Bij beschikking van 4 juli 2017 heeft het Gerechtshof Amsterdam het beklag afgewezen. In de beschikking is onder meer overwogen:
“(…)
Ten aanzien van smaad
(…)
Het hof is van oordeel dat hiermee geen sprake is van een duidelijk te onderkennen concrete gedraging die klaagster wordt ten laste gelegd, maar eerder van uitlatingen van suggestieve aard. Het is niet te verwachten dat de strafrechter aan wie de zaak zou worden voorgelegd op grond hiervan tot een bewezenverklaring (…) zou komen.
Ten aanzien van eenvoudige belediging
Het Hof gaat er van uit dat de strafrechter in dit geval tot het oordeel zou kunnen komen dat de uitlatingen van beklaagde op zichzelf beledigend zijn. Wat de context aangaat: beklaagdes uitlatingen zijn voorgelezen tijdens een openbare discussiebijeenkomst naar aanleiding van het verschijnen van een boek met interviews dat voor enige opschudding in de samenleving zorgde. Beklaagde heeft in de brief onder meer (en kennelijk in het bijzonder naar aanleiding van de bijdrage van klaagster aan dat boek) kritiek geleverd op aanduiding van mensen op basis van hun afkomst (of die van hun voorouders). Het hof verwacht dat de strafrechter gelet op deze context van het publieke debat zou oordelen dat het beledigende karakter van beklaagdes uitlatingen wordt weggenomen. Gelet op de – ook in verband met de door beklaagde ten aanzien van zichzelf gebruikte – karikaturale kwalificaties, valt ook niet te verwachten dat de uitlatingen als onnodig grievend zullen worden aangemerkt. (…)”
1.12.
Bij brief van 30 augustus 2017 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor door haar geleden (immateriële) schade.

Geschil

2. [eiseres] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- voor recht te verklaren dat het laten voorlezen van de brief op 31 januari 2016 door [gedaagde] onrechtmatig was jegens [eiseres] ;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 januari 2016 alsmede tot betaling van de proceskosten.
3. [eiseres] stelt daartoe dat [gedaagde] door de brief op 31 januari 2016 en voor de radio te laten voorlezen, waarin de woorden zijn gebruikt zoals hiervoor opgenomen onder 1.8, jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, namelijk in strijd met de in het maatschappelijke verkeer betamelijke zorgvuldigheid en bovendien inbreuk heeft gemaakt op haar persoon, haar recht op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer en op haar recht op bescherming van haar eer en goede naam.
4. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal hieronder voor zover van belang nader worden ingegaan.

Beoordeling

5. [gedaagde] betwist allereerst dat de door [eiseres] in deze procedure overgelegde brief zijn woorden zijn en dat deze in zijn opdracht op 31 januari 2016 dan wel op de radio is voorgelezen door [naam 3] . Hij erkent echter dat hij een brief met dezelfde strekking als de door [eiseres] overgelegde brief heeft laten voorlezen door [naam voorzitter] op de bijeenkomst op 31 januari 2016. Er wordt dan ook van uitgegaan dat in ieder geval op 31 januari 2016 namens [gedaagde] door [naam voorzitter] een brief is voorgelezen met dezelfde strekking als de door [eiseres] in deze procedure overgelegde brief. Voor zover [naam 3] de brief later heeft voorgelezen op de radio, betwist [gedaagde] dat hij daarvoor opdracht heeft gegeven. Dit kan hem dan ook niet worden aangerekend. [gedaagde] had, anders dan [eiseres] stelt, bij het laten voorlezen van zijn brief op 31 januari 2016 niet zonder meer rekening hoeven te houden met de omstandigheid dat die brief op een later moment zonder zijn instemming zou worden voorgelezen voor de radio.
6. Ter beoordeling is dus of [gedaagde] met het doen voorlezen van de brief op 31 januari 2016 onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld. Daarbij moet een afweging worden gemaakt tussen het belang van [eiseres] bij bescherming van haar persoonlijke levenssfeer en het belang van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting. Tussen deze grondrechten bestaat geen rangorde. Alle omstandigheden van het geval moeten bij de afweging worden betrokken.
7. [gedaagde] betwist dat hij onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld en voert daartoe aan dat hij is gevraagd door [naam voorzitter] om deel te nemen aan het debat op 31 januari 2016 en dat hij daarop aan [naam voorzitter] heeft gevraagd een door hem geschreven brief tijdens de bijeenkomst voor te lezen. In de brief komt [gedaagde] kort gezegd op voor [naam 1] , maakt hij duidelijk waarom hij aan het boek heeft meegewerkt, dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is, dat een aantal aanduidingen in het boek (Surinamer, Hindoestaan) niet juist zijn gebruikt, dat hij het woord neger mag gebruiken, dat [eiseres] een dubbele moraal heeft door voor [naam 2] te werken, terwijl zij tegelijkertijd excuus wil van Nederland voor het slavernijverleden en dat [eiseres] in plaats van [naam 1] aan te vallen hem voor de rechter had moeten dagen.
8. Vaststaat dat het debat werd gehouden naar aanleiding van de discussie die was ontstaan over het gebruik van het woord neger in het interview met [gedaagde] in het boek van [naam 1] . Tijdens dit debat is de brief voorgelezen. Gelet op het bij hem bekende standpunt van [eiseres] , moet [gedaagde] hebben kunnen weten dat hij [eiseres] zou kwetsen door haar in de brief (meerdere malen) negerin te noemen. De strekking van zijn brief is echter juist dat hij vindt dat het gebruik van het woord neger(in) maatschappelijk is toegestaan en dat [naam 1] daarom gerechtigd was om het boek met het woord neger daarin te publiceren. Deze strekking heeft hij kracht bijgezet door [eiseres] in de brief steeds opzettelijk negerin te noemen. De inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer is in feite door [gedaagde] gemaakt ter onderstreping van zijn mening dat daarmee geen inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt. Gelet op het doel van deze brief, dat deze werd voorgelezen op een discussiebijeenkomst over het gebruik van het woord neger en de omstandigheid dat [eiseres] zich profileert als prominent vertegenwoordigster van de beweging die deze discussie op de kaart heeft gezet, terwijl [gedaagde] er een uitgesproken andere mening op nahoudt, moet de vrijheid van meningsuiting, die zich in beginsel ook uitstrekt tot uitlatingen die ergeren of kwetsen, hier het zwaarste wegen. Er is dan ook geen sprake van een onrechtmatige daad.
9. [eiseres] heeft nog gesteld dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door in de brief te stellen dat zij voor [naam 2] heeft gewerkt, terwijl zij nimmer voor [naam 2] heeft gewerkt. In het interview van [eiseres] is echter, zoals [gedaagde] aanvoert, te lezen dat zij haar promotieonderzoek heeft gedaan “in Suriname, bij de overheid”. [gedaagde] heeft daaruit geconcludeerd dat [eiseres] voor [naam 2] heeft gewerkt. Ook als dit, zoals [eiseres] thans stelt, niet juist dan wel niet daadwerkelijk het geval is geweest, kan de in de brief door [gedaagde] getrokken conclusie niet als onrechtmatig worden aangemerkt.
10. Slotsom is dan ook dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen en zij als de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de proceskosten. Nu [gedaagde] in persoon procedeert worden deze kosten begroot op nihil.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot worden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.