8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie straatroven, twee daarvan op toeristen. Door zijn handelen draagt verdachte bij aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij de slachtoffers en degenen die van de voorvallen getuige waren. Bovendien schaadt verdachte de goede naam van Amsterdam als toeristenbestemming.
Voorts heeft verdachte tegen een arrestantenverzorger geroepen dat hij haar strot zou doorsnijden, waardoor deze zich ernstig bedreigd voelde. Dit terwijl zij gewoon met haar politiewerk bezig was en zij zich daarbij veilig hoort te voelen.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 januari 2018 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte eerder ter zake vermogensdelicten is veroordeeld en met betrekking tot de laatste veroordeling nog in een proeftijd liep.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 31 januari 2018 betreffende verdachte, in het bijzonder op de daarin voorgestelde interventie. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich inzet voor verbetering van zijn leefomstandigheden. Teneinde een en ander niet te frustreren kiest de rechtbank voor een straf die bevordert dat verdachte niet opnieuw de fout in gaat, in plaats van kale afstraffing van het gedrag van verdachte. De rechtbank zal daarom een straf opleggen die geen verdere detentie inhoudt. Daarbij merkt de rechtbank op dat, gelet op de ernst van de feiten, in andere omstandigheden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur dan het voorarrest van verdachte in de rede had gelegen.
Onder verdachte is een tas met kleding, een telefoon en een bromfiets in beslag genomen.
De tas met kleding zal aan verdachte worden teruggegeven, de telefoon heeft hij reeds terug.
De bromfiets behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het onder 1, 2 en 3 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert $ 420,95 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist. De raadsman heeft aangevoerd dat aan de Nederlandse rechter geen betaling in Dollars gevraagd kan worden en dat de iPad niet nieuw was.
De rechtbank zal de vordering deels toewijzen in euro’s. Nu niet bekend is hoe oud de iPad was, maar aangenomen mag worden dat er sprake is van afschrijving door ouderdom, zal de rechtbank het toe te wijzen schadebedrag in redelijkheid en billijkheid begroten op
€ 250,--.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 250,-- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, 4 september 2017.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank begroot deze op een bedrag van € 250,-- (tweehonderd en vijftig euro).
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 19 september 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/001484-15, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 28 januari 2016 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en zich daarom niet aan de opgelegde voorwaarden heeft gehouden, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee weken gelasten.