ECLI:NL:RBAMS:2018:9195

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4227
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Ziektewetuitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had zijn uitkering per 24 november 2017 beëindigd gekregen door een besluit van 29 december 2017. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiser stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt, omdat zijn echtgenote in een telefoongesprek met het klantcontactcentrum van verweerder had aangegeven dat hij het niet eens was met het besluit.

De rechtbank heeft overwogen dat de rechtsmiddelenclausule in het primaire besluit onvoldoende duidelijk was en verwarring kon oproepen bij de gemiddelde burger. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden rondom het telefoongesprek en de verwarrende rechtsmiddelenclausule ertoe leidden dat het bezwaar van eiser als verschoonbaar te laat kon worden beschouwd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook het griffierecht en de proceskosten aan eiser heeft toegewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie in rechtsmiddelenclausules en de noodzaak voor bestuursorganen om adequaat in te gaan op bezwaren van burgers. De rechtbank heeft de zaak gegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4227

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2018 in de zaak tussen

[de persoon] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M.H. Klijnstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: J.B. Snoek).

Procesverloop

Met het besluit van 29 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (Zw) met ingang van 24 november 2017 beëindigd.
Met het besluit van 23 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2018.
Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser ontving een Zw-uitkering. Met een besluit van 19 oktober 2017 heeft verweerder eiser laten weten dat die uitkering ongewijzigd blijft omdat uit de beoordeling van de verzekeringsarts blijkt dat hij op 27 november 2017 niet kan werken.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder eiser laten weten dat zijn Zw-uitkering met ingang van 24 november 2017 eindigt.
3. De echtgenote van eiser heeft op 10 januari 2018 gebeld met het klantcontactcenter (kcc) van verweerder. Met een formulier van 18 januari 2018 heeft eiser bij verweerder een deskundigenoordeel aangevraagd. Hierin staat onder meer dat hij het niet eens is met de beëindiging van zijn Zw-uitkering. In een brief van 6 april 2018 heeft de gemachtigde van eiser verwezen naar het telefoongesprek van 10 januari 2018. Daarin zou de echtgenote van eiser zijn medegedeeld dat hij een deskundigenoordeel moest aanvragen wanneer hij het niet met het oordeel van verweerder eens was. De gemachtigde heeft verzocht de aanvraag van 18 januari 2018 te beschouwen als bezwaarschrift.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser van 6 april 2018 niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend.
5. In beroep heeft eiser, kort samengevat, aangevoerd dat in het telefoongesprek van 10 januari 2018 is gezegd dat hij het niet eens is met het besluit dat hij weer arbeidsgeschikt zou zijn, en dat hij dus wel tijdig bezwaar heeft gemaakt.
6. In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt op grond van artikel 75k van de Zw de termijn voor het indienen van bezwaar twee weken. Die termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit is bekend gemaakt. Op grond van artikel 6:9 van de Awb is het bezwaar tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest.
7. Gelet op deze artikelen kon eiser tot en met 12 januari 2018 (schriftelijk) bezwaar maken tegen het primaire besluit.
8. De rechtbank overweegt dat in de rechtsmiddelenclausule onderaan het primaire besluit het volgende staat: “
Heeft u nog vragen?Is onze beslissing niet duidelijk, of bent u het er niet mee eens? (…) Neem dan eerst contact op met UWV Telefoon Werknemers (…) Vaak lost een gesprek veel op. Als u belt, houd dan deze brief bij de hand, wij kunnen u dan beter van dienst zijn. (…)Nog steeds niet eens met deze beslissing?Heeft u gebeld, maar bent u het nog steeds niet eens met de beslissing? Dan kunt u tot uiterlijk twee weken na dagtekening van deze brief een bezwaarschrift indienen. (…)
9. Volgens de rechtsmiddelenclausule
moeteiser met verweerder bellen als hij het met het besluit niet eens is en – dit staat op de volgende pagina-
kanhij, als hij het na het bellen nog steeds niet eens is met het besluit, nog bezwaar maken. Naar het oordeel van de rechtbank maakt die clausule onvoldoende duidelijk dat als eiser het met het besluit niet eens is, hij juist bezwaar moet maken en dat er maar een korte termijn is waarbinnen hij dat moet doen.
10.1
Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser uitgelegd dat eisers echtgenote op 10 januari 2018 met het besluit in de hand naar verweerder heeft gebeld, zoals staat onderaan het besluit. In dat gesprek heeft zij gevraagd hoe het mogelijk is dat eiser in oktober 2017 een brief krijgt dat hij in november 2017 nog volledige arbeids
ongeschiktis en twee maanden later, in december 2017, een brief krijgt waarin staat dat hij in november 2017 volledig arbeids
geschiktis. Volgens de gemachtigde heeft zij verder gezegd dat eiser het met het besluit niet eens is en dat hij nog ziek is. Er is haar geadviseerd een deskundigenoordeel aan te vragen. Omdat zij dat al eens eerder had gedaan, heeft zij uitdrukkelijk niet gevraagd hoe dat moet, maar wel gezegd het niet eens te zijn met het besluit van 29 december 2017.
10.2
Verweerder heeft op de zitting verwezen naar de telefoonnotitie van het kcc, waaruit blijkt dat het telefoongesprek ongeveer 6 minuten heeft geduurd, dat daarin slechts is gevraagd hoe een deskundigenoordeel kan worden aangevraagd en dat daarop is geantwoord. Verweerder heeft verder gezegd nog contact te hebben gezocht met het kcc om te vragen of er een transcript van het telefoongesprek aanwezig was, maar dat hem is verteld dat deze niet langer dan een maand worden bewaard.
11. De lezing die de gemachtigde van eiser van het telefoongesprek van 10 januari 2018 heeft gegeven komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. Verweerder heeft zijn standpunt dat de echtgenote van eiser in het telefoongesprek met het kcc enkel heeft gevraagd hoe een deskundigenoordeel kan worden aangevraagd en dat zij zeker niet heeft gezegd dat zij het niet eens was met het besluit, niet kunnen onderbouwen met een transcript van dat gesprek. Gezien de twee tegenovergestelde besluiten die eiser had ontvangen, acht de rechtbank het aannemelijk dat eisers echtgenote in het telefoongesprek wel kenbaar heeft gemaakt dat eiser het niet eens was met het primaire besluit. Dat dit niet is neergelegd in de telefoonnotitie, is verweerder dan aan te rekenen. Eiser heeft op 18 januari 2018 in de aanvraag om een deskundigenoordeel, en dus binnen een week na afloop van de wettelijke bezwaartermijn, meegedeeld dat hij het niet eens is met de beëindiging van zijn Zw-uitkering.
12. De hiervoor onder 8 tot en met 11 besproken omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank bij elkaar dat het bezwaar van eiser verschoonbaar te laat kan worden geacht. De rechtbank acht hierbij van groot belang dat de rechtsmiddelenclausule voor de gemiddelde burger verwarring kan oproepen, omdat daarin niet klip en klaar staat dat
schriftelijk en binnen twee weken bezwaar moet worden gemaakt.
13. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen ruimte om het geschil finaal te beslechten, omdat verweerder nog niet inhoudelijk is ingegaan op de bezwaren van eiser. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van mr.N.L. Adam, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.