ECLI:NL:RBAMS:2018:9188

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
13/665204-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot oplichting en diefstal door middel van babbeltruc gericht op ouderen

Op 18 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan meerdere pogingen tot oplichting en diefstal, gericht op oudere slachtoffers. De verdachte heeft gebruik gemaakt van een babbeltruc, waarbij hij zich voordeed als iemand die per ongeluk post in de brievenbus had gedaan. Hierdoor wist hij de slachtoffers naar buiten te lokken, terwijl medeverdachten in de woningen inbraken en bankpassen en geld stalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 maart 2018, 17 juli 2018 en 23 juni 2018 betrokken was bij deze misdrijven. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, vooral omdat de slachtoffers kwetsbare ouderen waren. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de impact van zijn daden op de slachtoffers, die door zijn handelen in hun gevoel van veiligheid zijn aangetast. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van €80,-- aan schadevergoeding aan een van de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665204-18 (Promis)
Datum uitspraak: 18 december 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg, de vordering van de benadeelde partij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.J.B. Rijser naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een of meer anderen:
1. op 19 maart 2018 te Amsterdam heeft gepoogd [slachtoffer 1] te bewegen tot afgifte van haar pincode door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsels van verdichtsels
en/of een bankpas en geld heeft gestolen uit de woning van voornoemde [slachtoffer 1] .
2. op 17 juli 2018 te Haarlem heeft gepoogd [slachtoffer 2] te bewegen tot afgifte van zijn bankpas en/of een geldbedrag door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsels van verdichtsels
en/of een bankpas en geld heeft gestolen uit de woning van voornoemde [slachtoffer 2] ;
3. op 23 juni 2018 te Haarlem [slachtoffer 3] heeft bewogen tot afgifte van zijn pincode door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsels van verdichtsels en vervolgens met de gestolen bankpas geld heeft weggenomen van voornoemde [slachtoffer 3] .
2.2.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Ambtshalve beoordeling van de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
Het is evident dat de steller van de tenlastelegging heeft beoogd een poging tot oplichting ten laste te leggen. Het kwalificatieve deel van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt echter van feitelijke grondslag voorzien door een uitvoeringshandeling die ziet op een voltooid delict. Dit blijkt uit de passage ‘door (..) een bankpas en/of een geldbedrag weg te nemen’. Daar komt nog bij dat in de tenlastelegging is opgenomen ‘heeft bewogen tot afgifte (..) van een bankpas’ terwijl – mede gelet op de inhoud van het dossier - kennelijk is bedoeld ‘te bewegen tot afgifte van een pincode’. Naar het oordeel van de rechtbank is het onder 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde zodanig innerlijk tegenstrijdig, dat dit deel van het ten laste gelegde feit, in zijn geheel bezien, niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De rechtbank zal daarom het onder 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde nietig verklaren.
Ambtshalve beoordeling van de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief en het onder 3 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
Ook hier is de rechtbank van oordeel dat de steller van de tenlastelegging evident heeft beoogd een poging tot oplichting ten laste te leggen. In de tenlastelegging zijn de bewoordingen opgenomen ‘heeft bewogen tot afgifte van (..) een bankpas met bijbehorende pincode’, terwijl het – mede gelet op de inhoud van het dossier - duidelijk is dat bedoeld is geweest ‘te bewegen tot afgifte van een pincode’. De rechtbank ziet – anders dan in feit 2 - ruimte deze passage verbeterd te lezen als: ‘heeft bewogen tot afgifte van een pincode’ en zal dit ook doen. De verdediging wordt door deze verbeterde lezing niet in enig belang geschaad. Daarmee voldoet de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief en het onder 3 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde aan de eisen van artikel 261 Sv en is daarmee geldig.
Ook voor het overige is de dagvaarding geldig.
Overige voorvragen
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging,

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich - op basis van haar ter zitting overgelegde schriftelijke requisitoir - op het standpunt dat verdachte op grond van de in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan worden veroordeeld voor alle ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in alle aan verdachte ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit. Hij heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat niet uit de bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte in de woning van aangeefster is geweest. Bovendien is het niet mogelijk dat verdachte goederen uit de woning heeft weggenomen omdat aangeefster heeft verklaard dat zij de voordeur van haar woning dicht deed op het moment dat zij met medeverdachte naar haar brievenbus voor de centrale toegangsportiek liep. Ook ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde kan niet worden bewezen dat verdachte aangever heeft opgelicht en/of bestolen. Verdachte is door aangever niet herkend als één van de mannen die heeft aangebeld of in zijn woning is geweest. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is het enkele uitstralen van de telefoon van verdachte in de nabijheid van de woning van aangever en de plaats van de wederrechtelijke pintransacties onvoldoende voor een bewezenverklaring van oplichting en/of diefstal. De aanwezigheid van verdachte in of nabij de wooncomplexen kan worden verklaard door zijn werkzaamheden als snorder, aldus de raadsman.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de vraag of de ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden, heeft de rechtbank de volgende uitgangspunten in acht genomen.
Modus operandi
De rechtbank stelt vast dat bij de aan verdachte ten laste gelegde feiten steeds gebruik is gemaakt van dezelfde handelswijze. Volgens aangevers is de dader telkens een man die zegt dat hij per ongeluk een pakketje in de brievenbus heeft gedaan dat niet voor aangever is bestemd. Vervolgens wordt bij de slachtoffers – van hogere leeftijd - gevraagd om mee te lopen naar de brievenbus. Intussen wordt door een andere dader de pinpas en geld uit de woning van de slachtoffers weggenomen. Korte tijd later worden de slachtoffers opgebeld door iemand die zich voordoet als bankmedewerker met de mededeling dat hun pinpas is gevonden en zij de pincode moeten geven ten behoeve van het blokkeren van de bankpas.
Alternatief scenario
Volgens verdachte kan zijn aanwezigheid in of nabij de wooncomplexen van de slachtoffers ten tijde van het ten laste gelegde worden verklaard door zijn werkzaamheden als snorder voor medeverdachte [medeverdachte 1] (feiten 1 en 2), die zou handelen in illegale medicijnen.
De rechtbank gaat aan dit alternatief scenario - dat pas naar voren is gebracht ter zitting en nadat verdachte kennis had genomen van het volledige dossier - voorbij omdat hieraan geen geloof wordt gehecht. Daartoe is redengevend dat deze beweerdelijke snorderwerkzaamheden niet verklaren waarom verdachte het portiek behorende bij de woning van [slachtoffer 1] (feit 1) is binnen gegaan. Bovendien heeft verdachte onder meer de aanwezigheid van medeverdachte [medeverdachte 2] in het wooncomplex van [slachtoffer 2] (feit 2) niet goed kunnen uitleggen. Daarnaast past het aantreffen van het telefoonnummer en de bankpas van [slachtoffer 2] in de auto van verdachte niet bij zijn alternatieve lezing. Voorts heeft verdachte niet kunnen onderbouwen voor wie hij op 23 juni 2018 (feit 3) snorderwerkzaamheden zou hebben verricht. Al met al heeft verdachte zijn alternatief scenario niet aannemelijk kunnen maken en zijn er op grond van het dossier contra-indicaties, zoals hierboven beschreven, voor dat scenario.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er voor verdachte geen andere reden was om aanwezig te zijn in of nabij de wooncomplexen dan om de slachtoffers op te lichten en/of goederen weg te nemen.
4.3.1
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Feit 1
Mevrouw [slachtoffer 1] , wonende op de [adres 1] , verklaart dat zij op 19 maart 2018 in haar woning staat als er wordt aangebeld. De man die voor haar deur staat zegt dat hij post in haar brievenbus heeft gedaan die niet voor aangeefster is bestemd. Aangeefster en de man lopen samen naar de brievenbussen bij de centrale toegangsportiek van het wooncomplex. Als blijkt dat er geen post in de brievenbus van aangeefster zit zegt de man dat hij zich heeft vergist en vertrekt. Diezelfde dag wordt aangeefster gebeld door de ‘politie’ met de mededeling dat haar pinpas is gevonden. Als aangeefster haar portemonnee pakt komt zij tot de ontdekking dat haar pinpas is weggenomen, evenals een geldbedrag van € 60,--. Kort hierop wordt aangeefster weer gebeld maar dan door een ‘medewerker van de ING-bank’. De ‘bankmedewerker’ zegt dat hij haar pincode nodig heeft om de bankpas te blokkeren. Aangeefster geeft haar pincode niet en hangt op.
De bewuste dag, omstreeks 15:30 uur, wordt door verbalisant [naam verbalisant] gezien dat twee mannen -die later verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] blijken te zijn- de Spitsbergenstraat te Amsterdam inlopen. Beide mannen gaan het centrale toegangsportiek van de [adres 2] binnen. Kort hierop komt [medeverdachte 1] naar buiten met een oudere dame. Zij kijken aandachtig naar de brievenbussen waarbij [medeverdachte 1] nog enkele gebaren richting de brievenbussen maakt. Nadat de vrouw en [medeverdachte 1] het portiek weer inlopen en uit zicht verdwijnen komt verdachte het portiek uitlopen. Vervolgens verlaat ook [medeverdachte 1] het wooncomplex, loopt richting de auto welke hij en zijn medeverdachte kort daarvoor hadden geparkeerd in de nabijheid van het wooncomplex en rijden weg. Het nummer waarmee aangeefster door de ‘bankmedewerker’ is gebeld blijkt enkel die dag in gebruik te zijn geweest.
De rechtbank merkt de hiervoor weergegeven gang van zaken aan als een zogeheten “babbeltruc” die verdachte de kans heeft geboden om de woning van aangeefster in te gaan met het oogmerk een bankpas en geld te stelen. De rechtbank stelt verder vast dat het verweer van de raadsman – dat aangeefster tegenover de politie ter plaatse heeft verklaard dat zij haar toegangsdeurdeur met een sleutel heeft afgesloten toen zij met medeverdachte naar de brievenbus liep – niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van de diefstal, temeer nu uit de daadwerkelijke aangifte blijkt dat deze deur in het slot valt bij het dichttrekken (en dus mogelijk is open geflipperd of toch niet helemaal gesloten is geweest dan wel dat verdachte op een eerder moment onopgemerkt naar binnen is gegaan) en aangeefster verklaart, bij monde van haar dochter, dat zij die dag niemand in haar woning heeft gelaten. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de poging tot oplichting en diefstal.
Feit 2
De heer [slachtoffer 2] , wonende op [adres 3] , verklaart dat hij op 17 juli 2018 in zijn woning is als er omstreeks 14:00 uur wordt aangebeld. De man die aan zijn deur staat zegt dat hij een pakketje in de brievenbus van aangever heeft gedaan dat niet voor aangever is bestemd. Als aangever zijn sleutels in de woonkamer pakt om met de man mee te lopen naar zijn brievenbus, ziet hij een tweede man in zijn woning. Op verzoek van deze man geeft aangever zijn telefoonnummer en laat hij zijn identiteitsbewijs zien. Ook vraagt deze man om een glas water waarop aangever naar de keuken loopt. De man drinkt daar wat water en verlaat vervolgens de woning. De andere man blijkt inmiddels ook de woning te hebben verlaten. Direct daarna komt aangever tot de ontdekking dat uit zijn portemonnee zijn Rabobankpas en een geldbedrag van € 80,-- zijn weggenomen.
De bewuste dag, omstreeks 13:55 uur wordt door observanten van de politie gezien dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in een Peugeot met kenteken [kenteken] richting Haarlem rijden. Omstreeks 14:11 uur wordt de auto geparkeerd in de Lucas Meijersstraat te Haarlem. Twee van de drie mannen stappen uit en lopen in de richting van de Ben Viljoenstraat. Even later ziet een observant dat medeverdachte [medeverdachte 1] uit het portiek Ben [adres 4] komt. Dit portiek geeft toegang tot het seniorencomplex [naam seniorencomplex] . Kort hierop komt ook medeverdachte [medeverdachte 2] het portiek uit lopen. Op de Paul Krugerkade, nabij de Ben Viljoenstraat, lopen verdachte en medeverdachten gezamenlijk naar de Peugeot en stappen in. Kort daarna rijdt het voertuig weg en verdwijnt uit zicht. Om 15:04 uur worden verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] in de Peugeot op de Nieuwpoortstraat te Amsterdam gezien. Bij controle wordt in het voertuig een afgescheurd velletje papier aangetroffen met daarop geschreven de naam van aangever en zijn telefoonnummer. In de middenconsole van het voertuig wordt ook de Rabobankpas van aangever aangetroffen. Voorts blijkt dat met het in de auto aangetroffen Alcatel toestel slechts éénmaal is gebeld, te weten op 17 juli 2018 om 15.08 uur voor de duur van 57 seconden naar het telefoonnummer van aangever.
Ondanks het feit dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte in de woning dan wel het wooncomplex van aangever is geweest, is de rechtbank van oordeel dat verdachte als medepleger van de diefstal kan worden aangemerkt. De hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden hebben de uiterlijke verschijningsvorm van een in bewuste en nauwe samenwerking uitgevoerde diefstal, waarbij elk van de deelnemers een, wat betreft het gewicht van zijn bijdrage aan het misdrijf, vergelijkbare en in die zin onderling inwisselbare rol heeft vervuld.
4.3.2
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
De heer [slachtoffer 3] , wonende op het adres [adres 5] , verklaart dat hij op 23 juni 2018 in zijn woning is als omstreeks 15:00 uur wordt aangebeld. Er staat een man voor de deur die zegt dat hij per ongeluk een pakketje in zijn brievenbus heeft gedaan dat bestemd is voor een ander. Op verzoek van de man geeft aangever papier en een pen waarop de man iets noteert. Als aangever op verzoek van de man een glas water pakt, ziet hij dat de man intussen in de gang van zijn woning is gaan staan. Aangever en de man lopen vervolgens samen naar de brievenbussen. Daar zegt de man dat hij zich vergist heeft en vertrekt. Eenmaal terug bij zijn woning komt aangever tot de ontdekking dat de veiligheids-uithouder van zijn raam is uitgeschakeld en dat er is ingebroken. Op het moment dat hij de politie wil bellen wordt hij zelf door de ‘politie’ gebeld. De ‘agent’ zegt dat de portefeuille van aangever is gevonden. Aangever komt dan tot de ontdekking dat zijn portefeuille inderdaad is weggenomen. Als de man wordt doorverbonden met de ‘bank’ geeft aangever de pincode van zijn bankpas. Vervolgens wordt er meermalen geld opgenomen met zijn gestolen bankpas. Later komt aangever tot de ontdekking dat tevens een contant geldbedrag van € 100,--, een identiteitsbewijs, een rijbewijs en een gouden ketting van zijn overleden echtgenote zijn weggenomen.
De rechtbank constateert dat de modus operandi dezelfde is als bij het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. Ook is er onderzoek gedaan naar het telefoonnummer van verdachte (06-36464189). Uit de historische gegevens is gebleken dat ten tijde van de wederrechtelijke pintransacties dit telefoonnummer telkens een paallocatie in de directe omgeving van de pinautomaat aanstraalt. Ook straalt de telefoon ten tijde van de diefstal een paallocatie aan in de directe omgeving van de woning van aangever. Bovendien bevond het technisch hulpmiddel –dat enkele dagen daarvoor onder de auto van verdachte was geplaatst- zich telkens op enkele minuten loopafstand van de plaats van de wederrechtelijke pintransacties.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwegen, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde oplichting en diefstal.
Partiële vrijspraak medeplegen
Hoewel uit de verklaring van aangever kan worden opgemaakt dat het onaannemelijk is dat enkel verdachte bij de oplichting dan wel diefstal betrokken is geweest, blijkt onvoldoende uit het dossier dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking van verdachte met een ander of anderen. Verdachte zal daarom van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 19 maart 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] , heeft bewogen tot de afgifte van een pincode, door zich naar de woning van voornoemde [slachtoffer 1] te begeven en aldaar ervoor te zorgen dat die [slachtoffer 1] meeliep naar de brievenbus van die [slachtoffer 1] in verband met een zogenaamd verkeerd bezorgd postpakket en ondertussen zich in de woning te begeven en een bankpas en een geldbedrag van in totaal 60,- euro van voornoemde [slachtoffer 1] weg te nemen en vervolgens die [slachtoffer 1] op te bellen en zich daarbij voor te doen als iemand van de ING Bank die met de politie heeft gesproken en voornoemde [slachtoffer 1] om haar pincode te vragen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
op 19 maart 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning een bankpas en een geldbedrag van in totaal 60,- euro, toebehoorde aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2.
op 17 juli 2018 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning een bankpas en een geldbedrag van in totaal 80,- euro, toebehoorde aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
op 23 juni 2018 te Haarlem, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3]
, heeft bewogen tot de afgifte van een pincode, door zich naar de woning van voornoemde [slachtoffer 3] te begeven en aldaar ervoor te zorgen dat die [slachtoffer 3] meeliep naar de brievenbus in verband met een zogenaamd verkeerd bezorgd postpakket en die [slachtoffer 3] aldaar af te leiden door een glas water te laten vullen en ondertussen zich in de woning van die [slachtoffer 3] te begeven en een portefeuille en een bankpas en een creditcard en een gouden ketting en een geldbedrag van in totaal 100,- euro weg te nemen en vervolgens die [slachtoffer 3] op te bellen en zich daarbij voor te doen als iemand van de politie en die [slachtoffer 3] door te verbinden en vervolgens zich voor te doen als iemand van de bank en die [slachtoffer 3] om zijn pincode te vragen;
en
in de periode van 23 juni 2018 tot en met 27 juni 2018 te Amsterdam, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit geldautomaten heeft weggenomen geldbedragen van in totaal 6670,- euro, toebehorende aan [slachtoffer 3] , waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die geldautomaten heeft verschaft en die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel te weten een bankpas op naam van die [slachtoffer 3] met bijbehorende pincode.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan het afhandig maken van een pincode van een hoogbejaard slachtoffer door zich telefonisch voor te doen als medewerker van een bank. Daaraan voorafgaand heeft verdachte de bankpas van het slachtoffer op geraffineerde wijze uit zijn woning ontvreemd. Vervolgens is het slachtoffer door verdachte bestolen door met de gestolen bankpas en verkregen pincode aanzienlijke bedragen van de bankrekening op te nemen. Bij een ander slachtoffer is de oplichtingstruc niet geslaagd, omdat zij de situatie niet vertrouwde. Wel werd ook bij dit slachtoffer en een derde slachtoffer op geraffineerde wijze een pinpas en een geldbedrag uit de woning ontvreemd. De door verdachte gepleegde feiten zijn ernstige feiten. Verdachte heeft bij het plegen van deze feiten kennelijk doelbewust ouderen als slachtoffer uitgekozen. Dit rekent de rechtbank verdachte aan, juist nu deze kwetsbare personen doorgaans in toenemende mate van de zorg van anderen afhankelijk zijn en derhalve genoodzaakt zijn om op anderen te vertrouwen. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de uitwerking van zijn handelen op de slachtoffers en louter uit eigen financieel gewin gehandeld. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat de kans groot is dat bij de slachtoffers het gevoel van veiligheid in en rond hun huis door het handelen van verdachte is aangetast.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 5 oktober 2018 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor oplichting en gekwalificeerde diefstal. Het strafblad van verdachte heeft echter geen strafverzwarende invloed omdat deze veroordelingen dateren van langer dan vijf jaar geleden.
De rechtbank heeft voor de straftoemeting van de bewezenverklaarde feiten acht geslagen op oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ter zake insluiping, die uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De rechtbank ziet echter aanleiding af te wijken van dit oriëntatiepunt. Strafverzwarend is zonder meer dat sprake is van kwetsbare slachtoffers en verdachte en zijn medeverdachte(n) op geraffineerde wijze te werk zijn gegaan. Voor de zogeheten “babbeltruc” bestaan geen oriëntatiepunten. De rechtbank constateert dat in vergelijkbare gevallen per “babbeltruc” gevangenisstraffen tussen de drie en zes maanden werden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank -met de officier van justitie- van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert ter zake van het onder 2 ten laste gelegde een materiële schadevergoeding van € 80,-- te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 80,-- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 17 juli 2018.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toewijzen.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van het beslag
Onder verdachte is een auto van het merk Peugeot in beslag genomen vermeld onder nummer 1 op de beslaglijst.
De officier van justitie heeft gevorderd tot verbeurdverklaring van de auto omdat de auto is gebruikt voor het plegen van de ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft de teruggave van de auto bepleit aan de rechthebbende, te weten de broer van verdachte. De auto staat niet in verbinding met de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat het in beslag genomen voertuig meermalen is gebruikt om zich te verplaatsen naar de nabije omgeving van de slachtoffers. De rechtbank is echter met de raadsman van oordeel dat er niet een zodanig onlosmakelijk verband is tussen het voertuig en de strafbare feiten dat deze verbeurd dient te worden verklaard. De auto kan daarom worden geretourneerd aan de rechthebbende.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde nietig.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van poging oplichting
en
medeplegen van diefstal in vereniging
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van diefstal in vereniging
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
oplichting
en
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
- Voorwerp 1, te weten 1.00 STK Personenauto [kenteken] Peugeot (5586142)
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] , wonende te [woonplaats] , toe tot een bedrag van € 80,-- (tachtig euro) aan materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , aan de Staat € 80,-- (tachtig euro) te betalen wegens materiële schade, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 1 dag vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.E. Geradts. voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.H. Eijkhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2018.