ECLI:NL:RBAMS:2018:9187

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
13/669051-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van geld en bankpas uit woning van bejaard slachtoffer

Op 18 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij de diefstal van geld en een bankpas uit de woning van een bejaard slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 juli 2018 in Haarlem, samen met medeverdachten, heeft geprobeerd het slachtoffer te bewegen tot afgifte van zijn bankpas en geld door middel van een babbeltruc. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 4 december 2018 heeft de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, de vordering gedaan om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft de dagvaarding ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde nietig verklaard, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de diefstal in vereniging. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, gericht op het wegnemen van de bankpas en het geld van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 80,-- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit. De rechtbank heeft ook de verplichting opgelegd aan de verdachte om dit bedrag te betalen aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669051-18 (Promis)
Datum uitspraak: 18 december 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘ [naam PI] ’ te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, de vordering van de benadeelde partij en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.R.F. van Raab van Canstein, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een of meer anderen:
op 17 juli 2018 te Haarlem heeft gepoogd [slachtoffer] te bewegen tot afgifte van zijn bankpas en/of een geldbedrag door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsels van verdichtsels
en/of een bankpas en geld heeft gestolen uit de woning van voornoemde [slachtoffer] ;
2.2.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Volgens de raadsvrouw dient de dagvaarding ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde nietig te worden verklaard. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het bestanddeel ‘ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf’ ontbreekt. Ook is de feitelijke grondslag van het kwalificatieve deel van de poging tot oplichting voorzien van uitvoeringshandelingen die zijn gericht op een voltooid delict.
Naar het oordeel van de rechtbank is het door de bewoordingen in de tenlastelegging ‘terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet was voltooid’ evident dat de steller van de tenlastelegging heeft beoogd een poging tot oplichting ten laste te leggen. Het kwalificatieve deel van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt echter van feitelijke grondslag voorzien door een uitvoeringshandeling die ziet op een voltooid delict. Dit blijkt uit de passage ‘door (..) een bankpas en/of een geldbedrag weg te nemen’. Daar komt nog bij dat in de tenlastelegging is opgenomen ‘heeft bewogen tot afgifte (..) van een bankpas en een geldbedrag van in totaal 80 euro’ terwijl – mede gelet op de inhoud van de aangifte - kennelijk is bedoeld ‘te bewegen tot afgifte van een pincode’. Naar het oordeel van de rechtbank is het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde zodanig innerlijk tegenstrijdig, dat dit deel van het ten laste gelegde feit, in zijn geheel bezien, niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De rechtbank zal daarom de dagvaarding ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde nietig verklaren.
Voor het overige is de dagvaarding geldig
Overige voorvragen
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde feit, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich – op basis van haar ter zitting overgelegde schriftelijke requisitoir – op het standpunt dat verdachte op grond van de in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan worden veroordeeld voor de ten laste gelegde poging tot oplichting en diefstal in vereniging.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich wat betreft de bewezenverklaring van het tweede cumulatief alternatief ten laste gelegde (de diefstal) aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Op 17 juli 2018 doet [slachtoffer] , wonende op het adres [adres 1] , aangifte van diefstal uit zijn woning. Diezelfde dag omstreeks 14:00 uur komt een man aan de deur die zegt dat hij per ongeluk een pakketje in de verkeerde brievenbus heeft gedaan. Als aangever zijn sleutels in de woonkamer pakt om vervolgens met de man mee te lopen naar zijn brievenbus, ziet hij een tweede man in zijn woning. Op verzoek van deze man geeft aangever zijn telefoonnummer en laat hij zijn identiteitsbewijs zien. Ook vraagt de man om een glas water waarop aangever naar de keuken loopt. Ook vraagt deze man om een glas water waarop aangever naar de keuken loopt. De man drinkt daar wat water en verlaat vervolgens de woning. Direct daarna komt aangever tot de ontdekking dat uit zijn portemonnee zijn Rabobankpas en een geldbedrag van € 80,-- zijn weggenomen.
De bewuste dag, omstreeks 13:55 uur wordt door observanten van de politie gezien dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in een Peugeot met kenteken [kenteken] richting Haarlem rijden. Omstreeks 14:11 uur wordt de auto geparkeerd in de Lucas Meijersstraat te Haarlem. Twee van de drie mannen stappen uit en lopen in de richting van de Ben Viljoenstraat. Even later ziet een observant dat medeverdachte [medeverdachte 2] uit het portiek [adres 2] komt. Dit portiek geeft toegang tot een het seniorencomplex [seniorencomplex] . Kort hierop komt verdachte het portiek uitlopen. Op de Paul Krugerkade, nabij de Ben Viljoenstraat, lopen verdachte en medeverdachten gezamenlijk naar de Peugeot en stappen in. Kort daarna rijdt het voertuig weg en verdwijnt uit beeld. Om 15:04 uur worden verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de Peugeot op de Nieuwpoortstraat te Amsterdam gezien. Bij controle in het voertuig wordt een afgescheurd velletje papier aangetroffen met daarop geschreven de naam van aangever en zijn telefoonnummer. In de middenconsole van het voertuig wordt ook de Rabobankpas van aangever aangetroffen.
Uit de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring is gebleken dat hij de bewuste dag samen met anderen naar Haarlem is gereden. Volgens verdachte was het plan om iemand te bestelen door middel van een babbeltruc. Verdachte verklaart dat hij op de uitkijk heeft gestaan en dat hij wist van hetgeen bij aangever is weggenomen.
De rechtbank concludeert, op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, dat tussen verdachte en de medeverdachten sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking -gericht op het wegnemen van de bankpas en een geldbedrag van aangever- zodat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij deze diefstal.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 17 juli 2018 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning een bankpas en een geldbedrag van in totaal 80,- euro, toebehoorde aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een taakstraf gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ook vraagt de raadsvrouw aandacht voor de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder voor zijn rol als mantelzorger van zijn gehandicapte broers.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal door op geraffineerde wijze de bankpas en geld van een bejaard slachtoffer uit diens woning weg te nemen. Het door verdachte gepleegde feit is een ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de uitwerking van zijn handelen op het kwetsbare slachtoffer en louter uit eigen financieel gewin gehandeld. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat de kans groot is dat bij het slachtoffer het gevoel van veiligheid in en rond zijn huis door het handelen van verdachte is aangetast. De spijtbetuiging van verdachte ter zitting doet niet af aan de laakbaarheid van zijn handelen.
De rechtbank heeft voor de straftoemeting van de bewezenverklaarde diefstal acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ter zake insluiping, die uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. De rechtbank ziet echter aanleiding af te wijken van dit oriëntatiepunt. Strafverzwarend is zonder meer dat sprake is van een kwetsbaar slachtoffer en verdachte en zijn medeverdachten op geraffineerde wijze te werk zijn gegaan. Voor de zogeheten “babbeltruc” bestaan geen oriëntatiepunten. De rechtbank constateert dat in vergelijkbare gevallen per “babbeltruc” gevangenisstraffen tussen de drie en zes maanden werden opgelegd.
Strafverzwarend is bovendien het strafblad van verdachte van 5 oktober 2018. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld, waaronder voor diefstal uit een woning en diefstallen in vereniging. Kennelijk hebben de eerder aan verdachte opgelegde (gevangenis)straffen en voorwaarden hem er niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen.
De omstandigheid dat verdachte mantelzorger is van zijn gehandicapte broers, zoals zijn raadsvrouw heeft aangevoerd, is geen grond voor strafvermindering. Verdachte heeft het immers aan zichzelf te wijten dat hij telkens opnieuw in aanraking komt met politie en justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De op te leggen straf is wel lager dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank minder bewezen acht.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert ter zake het ten laste gelegde een materiële schadevergoeding van € 80,-- te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 80,-- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 17 juli 2018.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toewijzen.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde nietig.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van diefstal in vereniging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [slachtoffer] , wonende te [woonplaats] , toe tot een bedrag van € 80,-- (tachtig euro) aan materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , aan de Staat € 80,-- (tachtig euro) te betalen wegens materiële schade, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 1 dag vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.E. Geradts, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.H. Eijkhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2018.