ECLI:NL:RBAMS:2018:9148

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
13/680069-17 en 13/730107-15 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van volwassen strafrecht en TBS-maatregel bij ernstige strafbare feiten door minderjarige verdachte met gedragsproblemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1999, die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten, waaronder gewapende overvallen en diefstallen. De verdachte heeft van jongs af aan gedragsproblemen vertoond en heeft niet willen meewerken aan behandelingen of observaties. De rechtbank heeft besloten om het volwassen strafrecht toe te passen, ondanks dat de verdachte ten tijde van de feiten minderjarig was, vanwege de ernst van de feiten en het gevaar dat de verdachte voor de maatschappij vormt. De rechtbank heeft de verdachte ter beschikking gesteld met de maatregel van dwangverpleging, zonder aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een gevaar vormt voor de algemene veiligheid van personen en dat behandeling noodzakelijk is, maar dat de kans klein is dat hij deze behandeling zal accepteren. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet vastgesteld kon worden of de verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schade. De beslissing is genomen na een uitgebreid onderzoek en beraadslaging, waarbij verschillende deskundigen zijn geraadpleegd over de psychische toestand van de verdachte en de noodzaak van behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummers: 13/680069-17 en 13/730107-15 (tul)
Datum uitspraak: 18 december 2018
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [BRP adres] , thans gedetineerd in “ [adres detentie] .
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2018 en 4 december 2018.
De rechtbank heeft op 30 januari 2018 kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer en van wat door de toenmalig raadsvrouw van verdachte mr. D.G. Nagel, de verdachte en de ouders van verdachte, alsmede van wat door mevrouw [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de deskundige [naam deskundige 1] , GZ-psycholoog en werkzaam bij JJI Teylingereind, naar voren is gebracht. Naar aanleiding hiervan is op 13 februari 2018 een interlocutoir vonnis (ook aangehecht) gewezen waarvan de (belangrijke) overwegingen en beslissingen in dit vonnis zijn verwerkt.
Voorts heeft de rechtbank op 4 december 2018 kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer en van wat door de raadsman van verdachte mr. T. den Haan, de verdachte, alsmede van wat door de deskundigen mevrouw [naam psycholoog 1] , psycholoog en de heer [naam psychiater] , psychiater, beiden werkzaam bij het Pieter Baan Centrum, en mevrouw [naam 2] namens de Raad naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is – laatstelijk gewijzigd op de terechtzitting van 30 januari 2018 - ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 1 april 2017 te Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres] )
heeft weggenomen 10, althans een of meer horloges en/of een geldbedrag van
(ongeveer) 80 euro, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld
misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te
verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij,
verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) voornoemde woning is/zijn
binnen gegaan en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 2] (met kracht)
heeft/hebben vastpakt en/of vastgehouden en/of geduwd en/of (vervolgens)
voornoemde [slachtoffer 2] (met kracht) in zijn o(o)g(en) heeft/hebben geprikt
en/of gestoken en/of (vervolgens) [slachtoffer 2] zijn hoofd, in elk geval
zijn lichaam (met kracht) tegen een televisie heeft/hebben geduwd en/of
(vervolgens) voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgebonden en/of
(vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd dat hij op
de grond moest gaan liggen, in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard
en/of strekking en/of (vervolgens) een geldbedrag van (ongeveer) 80 euro uit
de (broek)zak van voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben weggenomen;
2.
hij op of omstreeks 9 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een of meer vitrines van
winkelbedrijf Used Products (gelegen aan het [naam filiaal] heeft weggenomen
vijf, althans één of meer tablets (Apple en/of Samsung) en/of 32, althans één
of meer smartphones (Apple en/of Samsung) en/of enig geldbedrag, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Used Products (filiaal [naam filiaal] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat vijf, althans één of meer
tablets (Apple en/of Samsung) en/of 32, althans één of meer smartphones (Apple
en/of Samsung) en/of enig geldbedrag, in elk geval enig goed onder zijn/hun bereik
hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het
aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij,
verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) een (vuur)wapen, in elk
geval een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of aan die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of (vervolgens) tegen voornoemde
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd: "Liggen, liggen! Kassa nu, kassa nu!"
en/of "Liggen, liggen! Telefoon weg!", in elk geval woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens) met een lifehammer, in elk
geval met een zwaar en/of hard voorwerp, één of meer vitrines heeft/hebben
ingeslagen, in elk geval heeft/hebben verbroken;
subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 9 mei 2017 te Amsterdam, in elk
geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een of meer
vitrines van winkelbedrijf Used Products (gelegen aan het [naam filiaal]
heeft weggenomen vijf, althans één of meer tablets (Apple en/of Samsung) en/of
32, althans één of meer smartphones (Apple en/of Samsung) en/of enig
geldbedrag, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende
aan Used Products, in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] en/of zijn/hun mededader(s) en/of aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een andere deelnemer(s)
aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en), dat hij, verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) een
(vuur)wapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op
voornoemde [slachtoffer 3] en/of voornoemde [slachtoffer 4] heeft/hebben gericht en/of gericht
gehouden en/of aan voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben getoond en/of
voorgehouden en/of (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
heeft/hebben gezegd: "Liggen, liggen! Kassa nu, kassa nu!" en/of "Liggen,
liggen! Telefoon weg!", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of
strekking en/of (vervolgens) met een lifehammer, in elk geval met een zwaar
en/of hard voorwerp, één of meer vitrines heeft/hebben ingeslagen, in elk
geval heeft/hebben verbroken,
bij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) op of
omstreeks 9 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk
behulpzaam is/zijn geweest door voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]
- ( na voornoemde gewapende overval) op te halen en/of weg te brengen
en/of
tot het plegen van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) op of
omstreeks 9 mei 2017 te Amsterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door een vuurwapen,
in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp ter beschikking te
stellen aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (na de overval) dat vuurwapen,
althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, onder zich te houden;
meer subsidiair:
hij in omstreeks de periode van 9 mei 2017 tot en met 18 juli 2017 te
Amsterdam en/of Diemen en/of Almere en/of Amstelveen, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een grote hoeveelheid smartphones en/of tablets (merk Samsung en/of Apple)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en/of
zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen
wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door
diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
en/of
hij op of omstreeks 9 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een of meer perso(o)n(en), te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , die schuldig was/waren aan of vervolgd werd(en) terzake een misdrijf, te weten overtreding van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, heeft verborgen en/of behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en/of aanhouding door een of meer ambtenaren van justitie of politie, immers heeft hij, verdachte, die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] met (de door) hem (gebruikte) auto/taxi van de plaats van het misdrijf weggevoerd;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 9 mei 2017 tot en met 17 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, nadat een misdrijf, te weten een overtreding van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, was gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken en/of om de nasporing en/of vervolging te beletten en/of te bemoeilijken, een voorwerp waarmede dat misdrijf werd gepleegd, te weten een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie en politie heeft onttrokken, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met dat opzet het bij het misdrijf gebruikte vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de bos en/of woning van verdachte gelegd en/of verborgen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 9 mei 2017 tot en met 6 juni 2017 te
Amsterdam en/of Weesp en/of Amstelveen en/of Diemen, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) een of meer vuurwapens en/of munitie van categorie II en/of III
voorhanden heeft/hebben gehad;
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 maart 2017
tot en met 6 juni 2017 te Amsterdam en/of te Weesp en/of te Diemen en/of te
Amstelveen, in elk geval in Nederland (telkens) heeft deelgenomen aan een of
meer organisatie(s), bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke
personen, te weten (onder meer) verdachte [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer andere perso(o)n(en)
welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) het plegen van misdrijven, namelijk
het:
- in vereniging plegen van een of meer gekwalificeerde diefstallen en/of
afpersingen.

2.Voorvragen

2.1
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
2.2.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
2.2.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat er geen aanleiding was een onderzoek tegen verdachte op te starten. Het Openbaar Ministerie heeft misbruik gemaakt van de opsporingsbevoegdheden en de ter beschikking staande middelen te lichtvaardig en zonder enige (dringende) noodzaak ingezet. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om het bewijs dat voortkomt uit het onrechtmatig inzetten van de bijzondere opsporingsbevoegdheden uit te sluiten van het bewijs. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht, nu de handelwijze van het Openbaar Ministerie een onherstelbare inbreuk op de grondrechten van verdachte oplevert, hier bij de strafmaat rekening mee te houden.
2.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer dient te worden verworpen. Het onderzoek naar verdachte is gestart nadat de verdenking was gerezen dat hij zich schuldig maakte aan mensenhandel. De tapmachtigingen zijn verleend na toetsing door de rechter-commissaris. Het hieruit voortvloeiende bewijs is derhalve rechtmatig verkregen.
2.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat het aan het Openbaar Ministerie is om te beslissen of tot vervolging van een verdachte wordt overgegaan. Het staat het Openbaar Ministerie in beginsel vrij een verdachte te vervolgen. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsbepalingen of met beginselen van een goede procesorde – waaronder het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging – kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
In de door de raadsvrouw onder 2.2.1. naar voren gebrachte argumenten ziet de rechtbank, ook gelet op de omstandigheid dat er – gezien het proces-verbaal van verdenking van 10 maart 2017 met het nummer [dossier] [1] – een verdenking terzake van mensenhandel tegen verdachte was en verdachte hier eerder voor is veroordeeld, geen aanleiding om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. Op basis van de in dit proces-verbaal aangevoerde redenen, waaronder de op verschillende momenten bij de politie binnengekomen verklaringen, het strafrechtelijke verleden van verdachte en overige aangevoerde politieregistraties had de rechter-commissaris [2] voldoende zwaarwegende argumenten om tot verstrekking van een machtiging ex artikel 126m Sv te komen. Anders dan de raadsvrouw stelt, volgt dat bij het aanvragen van vervolgmachtigingen (en onderzoek) deze niet alleen gebaseerd is op het voornoemde proces-verbaal van 10 maart 2017, maar is deze ook gebaseerd op nieuwe informatie en verdenkingen. Zo valt onder andere uit het proces-verbaal aanvraag verlenging bevel opnemen (tele)communicatie van 12 april 2017 eveneens met het nummer [dossier] [3] op te maken dat er gesproken wordt over een met name genoemde vrouw en wordt gewezen op een nieuwe verdenking jegens de verdachte, te weten het mogelijk (mede)plegen van een diefstal met geweld en gijzeling.
Deze omstandigheden leiden er eveneens toe dat de rechtbank de ingezette overige bijzondere opsporingsbevoegdheden niet onrechtmatig acht, als gevolg waarvan het daaruit volgend bewijs en de inbreuk op de grondrechten van verdachte toelaatbaar worden geacht.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte. De rechtbank verwerpt eveneens het subsidiaire en meer subsidiaire verweer.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft op 30 januari 2018 gevorderd dat onder 1 tenlastegelegde medeplegen van diefstal met geweld wettig en overtuigen bewezen zal worden verklaard op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] , het door [slachtoffer 2] opgegeven signalement van de daders, de tapgesprekken alsmede het kort na de diefstal uitpeilen van de telefoon van verdachte in de omgeving van de plaats delict en het gegeven dat verdachte werd gebeld vanuit een horecagelegenheid in dezelfde straat als waar de woning ligt.
De onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde opzetheling en begunstiging kan bewezen worden op grond van de afgeluisterde gesprekken. Uit deze gesprekken blijkt dat verdachte de daders na de overval met een taxi heeft opgehaald en dat de gestolen goederen direct na de overval naar verdachte zijn gegaan. Het onder feit 3 tenlastegelegde feit kan bewezen worden op grond van het bij de huiszoeking in de woning van verdachte aangetroffen wapen onder het bed van de broer van verdachte, dat bij de overval is gebruikt. De eerder genoemde afgeluisterde gesprekken vormen eveneens het bewijs voor de onder feit 4 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De voormalig raadsvrouw van verdachte heeft zich op 30 januari 2018 op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van wat verdachte ten laste is gelegd wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 30 januari 2018 een beroep gedaan op zijn zwijgrecht.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat verdachte van het onder feit 2 primair en subsidiair dient te worden vrijgesproken omdat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank heeft het onder feit 1, feit 2 meer subsidiair, feit 3 en feit 4 wettig en overtuigend bewezen verklaard en verwijst voor de gebruikte bewijsmiddelen naar bijlage I.

4.Bewezenverklaring

4.1.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 1 april 2017 te Diemen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogpunt van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres] , heeft weggenomen horloges en een geldbedrag van ongeveer 80 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte en een van zijn mededaders voornoemde woning zijn binnen gegaan en voornoemde [slachtoffer 2] met kracht hebben vastgepakt en vastgehouden en geduwd en vervolgens voornoemde [slachtoffer 2] met kracht in zijn ogen hebben geprikt en vervolgens [slachtoffer 2] zijn hoofd tegen een televisie hebben geduwd en vervolgens voornoemde [slachtoffer 2] hebben vastgebonden en vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer 2] hebben gezegd dat hij op de grond moest gaan liggen, en vervolgens een geldbedrag van ongeveer 80 euro uit de broekzak van voornoemde [slachtoffer 2] hebben weggenomen.
Ten aanzien van feit 2 meer subsidiair:
in de periode van 9 mei 2017 tot en met 18 juli 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een grote hoeveelheid smartphones en/of tablets voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen wisten dat het door diefstal verkregen goederen betrof;
en
om de periode van 13 mei 2017 tot en met 14 mei 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, nadat een misdrijf, te weten een overtreding van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, was gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken en/of om de nasporing en/of vervolging te beletten en/of te bemoeilijken, met een voorwerp waarmede dat misdrijf werd gepleegd, te weten een vuurwapen, heeft weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van justitie en politie heeft onttrokken, immers heeft hij, verdachte en zijn mededader met dat opzet het bij het misdrijf gebruikte vuurwapen in de woning van verdachte verborgen.
ten aanzien van feit 3:
in de periode van 13 mei 2017 tot en met 14 mei 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een vuurwapen van categorie III voorhanden hebben gehad.
Ten aanzien van feit 4:
op tijdstippen in de periode van 22 maart 2017 tot en met 6 juni 2017 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder meer verdachte [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het in vereniging plegen van een of meer gekwalificeerde diefstallen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

6.1
De rechtbank heeft kennis genomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 4 januari 2018 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten en dat hij ten tijde van het plegen van onderhavige feiten nog in een proeftijd liep.
6.2
Bij interlocutoir vonnis van 13 februari 2018 heeft de rechtbank aangaande de strafbaarheid van de verdachte overwogen kennis te hebben genomen van een schrijven van de heer [naam therapeut] , psycholoog/psychotherapeut bij de Bascule, die als therapeut de afgelopen twee jaar bij verdachte betrokken is (geweest). De heer [naam therapeut] stelt in zijn verslag dat verdachte zeer zelfbepalend is en niet zal meewerken aan een gedwongen behandeling als een PIJ- of een TBS-maatregel. Hij acht het afstraffen van het delict gedrag bij verdachte de meest passende sanctie.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van de volgende rapportages:
  • een psychologische Pro Justitia rapport van 4 september 2017, opgemaakt door drs. [naam psycholoog 2] , GZ-psycholoog;
  • een psychiatrisch Pro Justitia rapport van 2 oktober 2017, opgemaakt door dr. [naam jeugdpsychiater 1] , kinder- en jeugdpsychiater;
  • een uitgebreid advies van de Raad van 15 januari 2018.
Verdachte heeft bij de psycholoog aangegeven dat hij niet wil meewerken aan een ambulant psychologisch onderzoek omdat hij van mening is dat er geen verregaand advies over hem gegeven kan worden na drie of vier gesprekken. De psycholoog heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen naar voren komen dat verdachte niet meewerkt vanuit een gebrek aan informatie, een gebrekkige intelligentie dan wel vanuit een gebrek aan realiteitstoetsing inherent aan psychiatrische pathologie in engere zin. Een klinische observatie lijkt geïndiceerd gelet op de ernst van de verdenkingen, de uitgebreide delict geschiedenis en de uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis. Daar in 2016 reeds een uitgebreide klinische observatie op de ForCa in Teylingereind is gedaan en uit dossierinformatie blijkt dat er sprake is van een verharde, manipulatieve jongen, die doelbewust kiest voor het plegen van delicten, waarbij was geadviseerd hem in een Penitentiaire Inrichting te plaatsen en niet in een Justitiële Jeugd Inrichting, leek geïndiceerd dat deze observatie bij het Pieter Baan Centrum zou moeten plaatsvinden.
Verdachte heeft om dezelfde reden als hiervoor genoemd niet willen meewerken aan het psychiatrisch onderzoek. De psychiater heeft gerapporteerd dat verdachte in juni 2016 uitgebreid multidisciplinair diagnostisch is onderzocht in Teylingereind en dat er geen reden is te veronderstellen dat de daar gestelde diagnose/classificaties, te weten een ernstige, in de kinderleeftijd begonnen gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken, niet meer aan de orde zouden zijn. Er is tevens geen reden dat het in het onderzoek van Teylingereind hoog ingeschatte recidiverisico nu anders zou zijn. Verdachte zegt zelf zich te kunnen handhaven in een Penitentiaire Inrichting voor volwassenen. In het onderzoek van Teylingereind werd gesteld dat de behandeling van verdachte niet goed mogelijk is en het een verdere psychopathische ontwikkeling zou bevorderen, vooral in een setting met andere antisociale jeugdigen. De onderzoekers van Teylingereind adviseerden het jeugdstrafrecht toe te passen. Mogelijk is dit advies aan heroverweging toe. De psychiater heeft geconcludeerd dat een observatie in Teylingereind weinig zal toevoegen. De psychiater acht, met inachtneming dat verdachte de onderhavige feiten ontkent, een indicatie voor observatie in het Pieter Baan Centrum beperkt aanwezig.
De Raad heeft zich ter zitting van 30 januari 2018 geconformeerd aan de adviezen, gegeven in de Pro Justitia rapportages en adviseert het volwassenstrafrecht toe te passen vanwege de veelvuldige antecedenten, de hoge kans op recidive, het gevaar voor de maatschappij, het niet ontvankelijk zijn voor behandeling, de verharding, de instrumentele wijze waarop verdachte met anderen omgaat en nauwelijks een innerlijke rem en moreel besef heeft. Hierbij werd ook meegenomen dat volgens het onderzoek van Teylingereind er bij verdachte geen sprake was van verminderde keuzevrijheid en is verdachte niet als verminderd toerekeningsvatbaar beoordeeld. De Raad adviseerde tot een deels voorwaardelijke detentie met als bijzondere voorwaarde de maatregel Toezicht en Begeleiding (volwassenreclassering).
De deskundige [naam deskundige 1] heeft ter zitting op 30 januari 2018 desgevraagd verklaard dat advies van de Teylingereind inmiddels oud was. Verdachte was toen 16 jaar en er waren grote zorgen over de toen vastgestelde persoonlijkheidsstoornis, die zich al lange tijd aan het ontwikkelen was. De deskundige heeft verklaard dat in algemene zin gesteld kan worden dat verdachte zich niet op een gunstige manier heeft ontwikkeld gezien de verdenking van onderhavige feiten. Nader onderzoek was nodig om vast te stellen of de in 2016 gestelde diagnose/classificaties nog aanwezig is/zijn, om te kijken of er nu wel behandeling, bijvoorbeeld schematherapie, mogelijk is en om een advies te kunnen geven of het jeugd- of volwassenstrafrecht toegepast moet worden. Het onderzoek zou kunnen plaatsvinden op de ForCa in Teylingereind of het Pieter Baan Centrum, waarbij, wanneer de rechtbank zou besluiten tot een observatieonderzoek, de deskundige adviseerde dit onderzoek te laten plaatsvinden in het Pieter Baan Centrum, waar verdachte als jong volwassene en weigeraar geobserveerd kan worden.
6.3
Het standpunt van het Openbaar Ministerie ter terechtzitting van 30 januari 2018
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2 meer subsidiair, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek voorarrest, en dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege wordt verpleegd.
6.4
Het standpunt van de verdediging ter terechtzitting van 30 januari 2018
De voormalig raadsvrouw van verdachte heeft een vrijheidsbenemende straf gelijk aan de duur van het voorarrest bepleit, zo nodig aangevuld met een werkstraf. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat in de uitgebrachte adviezen contra-indicaties aanwezig zijn om de eis van de officier van justitie te volgen. Verdachte heeft ermee ingestemd dat het onderzoeksrapport van de ForCa voor de beraadslaging wordt gebruikt. Een nadere observatie was niet nodig. Indien de rechtbank nader onderzoek nodig acht, dan dient dit weer plaats te vinden bij de ForCa.
6.5
Het interlocutoir vonnis
Na afloop van het onderzoek ter terechtzitting op 30 januari 2018 is de rechtbank tijdens de beraadslaging gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank achtte zich onvoldoende voorgelicht over de persoonlijkheid en de strafbaarheid van verdachte. De kinder- en jeugdpsychiater dr. [naam jeugdpsychiater 1] en de psycholoog drs. [naam psycholoog 2] hebben de gestelde vragen niet kunnen beantwoorden omdat verdachte niet heeft willen meewerken aan hun onderzoeken. De deskundige [naam deskundige 1] , die verdachte in 2016 heeft onderzocht, kwam ter zitting tot dezelfde conclusie. Zowel de deskundige [naam psycholoog 2] als de deskundige [naam deskundige 1] adviseerde verdachte als jong volwassene en weigeraar op de observatie afdeling van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) te plaatsen.
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat de deskundigen het gedrag en de aanwezigheid van een stoornis bij verdachte bij gebreke van actueel onderzoek niet hebben kunnen beoordelen, achtte de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte - onder voortzetting van de voorlopige hechtenis- klinisch zou worden geobserveerd op de observatieafdeling van het PBC voor jong volwassen weigeraars, teneinde meer onderzoek te doen naar, dan wel meer duidelijkheid te verkrijgen over, de persoonlijkheid en de motieven, de toerekeningsvatbaarheid, de recidivekans en het strafadvies. Bij het te formuleren advies diende rekening te worden gehouden met het tussenvonnis van 13 februari 2018.
De rechtbank heeft de rechter-commissaris verzocht dientengevolge een bevel tot overbrenging van verdachte ter observatie door het PBC ex artikel 196 van het Wetboek van Strafvordering te verlenen.
Het onderzoek ter terechtzitting diende in verband hiermee te worden hervat en is daartoe heropend en geschorst.
6.6
Vervolg na heropening
Uitgebreider betrokken bij de beoordeling na hervatting zijn de zich al voor de behandeling ter terechtzitting op 30 januari 2018 in het dossier bevindende, tevens de eerder over verdachte opgemaakte rapporten, waaronder:
het op 8 januari 2016 opgemaakte psychiatrische Pro Justitia rapport van de kinder- en jeugdpsychiater [naam jeugdpsychiater 2] ; alsmede
het klinisch multidisciplinair Pro Justitia onderzoek van Teylingereind onderzoek van 29 juni 2016, opgemaakt door de GZ-psycholoog drs. [naam deskundige 1] en de kinder- en jeugdpsychiater dr. [jeugd psychiater] .
Deze rapporten zijn opgemaakt in parketnummer 13/730107-15 , de thans gevorderde tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling.
Uit deze rapportages blijkt dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het psychiatrisch onderzoek door psychiater [naam jeugdpsychiater 2] . Verdachte heeft wel zijn medewerking verleend aan het observatieonderzoek op de ForCa.
De deskundigen [naam deskundige 1] en [jeugd psychiater] hebben naar aanleiding van dit observatieonderzoek vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ernstige, in de kinderleeftijd begonnen, gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken. Deze gebrekkige ontwikkeling heeft zich daarna voortgezet. Ook is geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een oppervlakkig gevoelsleven en dat hij sterk op zichzelf en zijn eigen (materiële) behoeften is gericht. Verdachte houdt weinig tot geen rekening met anderen en ziet anderen voornamelijk als te manipuleren entiteiten, waar hij zijn voordeel mee kan doen. Ook heeft verdachte een goede impulsbeheersing. De deskundigen schatten de recidivekans als hoog in door zijn gebrekkige geweten, zijn gebrekkige empathische vermogen, de afwezigheid van angst, de verhoogde spanningsbehoefte, de antisociale ideaties en de status die verdachte daaraan lijkt te ontlenen. Voorts is uit de lange hulpverleningsgeschiedenis van verdachte gebleken dat hij nauwelijks gevoelig is voor straf en dat hij zich niet laat beïnvloeden door ouders, begeleiders en behandelaars. Zij staan al jaren machteloos.
Een behandeling was volgens de deskundigen op dat moment niet goed mogelijk gezien de opvallende zelfbepalendheid en de daarmee ontbrekende leerbaarheid en de ontbrekende motivatie voor behandeling. Bovendien was de verwachting dat een behandeling het risico op een verder psychopathische ontwikkeling zou bevorderen, vooral in een setting met andere antisociale jeugdigen.
6.7
Het observatierapport van het PBC
6.7.1
De rechtbank heeft voorafgaand aan en tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 4 december 2018, in aanvulling op de stukken zoals in rubrieken 6.2 en 6.6 genoemd, kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van het PBC betreffende verdachte van 22 oktober 2018, opgemaakt door [naam psycholoog 1] , GZ-psycholoog en [naam psychiater] , psychiater en een actualisatieonderzoek van de Raad van 23 november 2018.
6.7.2
De deskundigen [naam psycholoog 1] en [naam psychiater] beschrijven in hun rapport dat in de ontwikkeling van verdachte opvalt dat verdachte van jongs af aan een leidersrol op zich lijkt te nemen en bij anderen een zeker ontzag inboezemt. Verdachte lijkt sterk gericht op positieve, opwekkende stimuli en vermijdt taken die hij saai of vervelend vindt. Straffen of anderen aversieve stimuli lijken weinig effect op hem te hebben. Al vrij jong wordt verdachte omschreven als iemand die bij frustraties buitenproportioneel boos kan reageren. Een en ander lijkt zich te verscherpen in de basisschooltijd, waarbij verdachte wordt omschreven als zelfbepalend en dominant, in negatieve zin gevoelig voor autoriteit en erg boos wordend als hij door volwassenen ergens op wordt aangesproken. Op de middelbare school laat verdachte vanaf het begin af aan gedragsproblemen zien. Verdachte trekt in deze periode op met oudere, antisociale jongeren en lijkt verwikkeld in een strijd om de leiding binnen een groep jongeren. Verdachte is slecht aanspreekbaar door volwassenen en de strafbare feiten stapelen zich op. Naast vermogensdelicten is er ook sprake van agressie. Verschillende therapeuten geven aan dat het moeilijk is om tot verdachte door te dringen. In dit verband worden termen als gewetenloos, verhard en rationeel genoemd.
Verdachte heeft gedurende zijn verblijf in het PBC van meet af aan geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Hij heeft aan deze weigering consequent vorm gegeven zonder het contact met het onderzoeksteam uit de weg te gaan. Verdachte heeft voortdurend de regie behouden over datgene wat hij van zichzelf heeft willen laten zien, zowel tijdens de contactmomenten als tijdens zijn verblijf op de afdeling. De vormgeving van zijn weigering leidt er echter toe dat de onderzoekers vanuit eigen onderzoek zicht hebben gekregen op vaardigheden van verdachte, die samenhangen met deze gecontroleerde presentatie.
Op basis van deze presentatie en van de onderzoekscontacten kan gesteld worden dat verdachte niet leidt aan een psychotische stoornis, noch aan een stemmingsstoornis. Zijn contactuele vaardigheden en zijn vermogen om in te spelen op de hem geboden context sluit een autismespectrum stoornis uit. Er zijn geen aanwijzingen voor ADHD en zijn intellectuele vaardigheden worden geschat op gemiddeld niveau. Hoewel de gecontroleerde houding van verdachte past bij zijn procespositie, is de vormgeving hiervan door verdachte opmerkelijk te noemen, aldus de rapporteurs. De beheerste houding en de wijze waarop hij regie houdt, vormen een contrast met zijn jeugdige leeftijd. Het ogenschijnlijke ontbreken van angst of ‘het onder de indruk zijn van de situatie’ en zijn vermogen zich op deze wijze te positioneren ten opzichte van zijn omgeving, suggereren een onverschrokken, zelfbewuste houding die nadere beschouwing vergt. Maar vanwege de weigering van betrokkene is dat niet mogelijk gebleken.
Er zijn signalen die wijzen in de richting van een scheefgroei in de persoonlijkheid, waarbij vooral de antiautoritaire, zelfbepalende, dominante en op aanzien en gemak gerichte kant van zijn persoonlijkheid sterk lijkt te zijn ontwikkeld, wat mogelijk ten koste is gegaan van de ontwikkeling van zijn inlevings- en aanpassingsvermogen, empathie en het aangaan van affectief wederkerige relaties.
Uit het milieuonderzoek, afgenomen op de ForCa in 2016, komt het beeld naar voren van een jongeman die zich op al jonge leeftijd liet kenmerken door afwezigheid van angst en het vermogen zichzelf een leidende positie te verwerven binnen een groep, terwijl hij ongevoelig bleek voor correctie in de vorm van straf. Verdachte wordt in dat onderzoek omschreven als een jongen met een in de kinderleeftijd begonnen gedragsstoornis en een bedreigde ontwikkeling met antisociale en narcistische kenmerken. Ook worden een aantal psychopathische kenmerken gezien. Geen aanwijzingen worden gezien voor een verhoogde beïnvloedbaarheid, noch voor ernstige impulsiviteit of agressieproblematiek.
De deskundigen [naam psycholoog 1] en [naam psychiater] hebben in het PBC-rapport opgenomen dat zij, gezien het ontbreken van zicht op de aanwezigheid van psychopathologie met een dwingende invloed op de totstandkoming van delicten, geen inschatting maken van het risico op herhaling van soortgelijke delicten als de thans aan de orde zijnde delicten. Ook kunnen zij geen diagnose vaststellen. Evenmin hebben zij de vraag kunnen beantwoorden worden jeugd- of volwassenstrafrecht toegepast dient te worden.
De deskundigen hebben wel gesteld dat, hoewel zij zelf met name zicht hebben gekregen op de gecontroleerde, beheerste houding van verdachte, het hieruit ontstane beeld niet in tegenspraak is met het beeld van verdachte, zoals opgetekend in de ForCa-rapportage van 2016.
De deskundigen hebben ter terechtzitting van 4 december 2018 het rapport bevestigd en waar nodig aangevuld. Volgens hen schetst de ForCa-rapportage een bijzonder somber beeld van de verdachte.
De rechtbank neemt deze bevindingen en conclusies over.
6.7.3
De Raad heeft ter terechtzitting van 4 december 2018 het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd en alhoewel de Raad niet afwijzend tegenover een TBS staat, is het advies verdachte een deels voorwaardelijke detentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarden toezicht en begeleiding door Reclassering Nederland, een contactverbod met de medeverdachten, een avondklok en elektronisch toezicht. De bijzondere voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. De Raad heeft voorts geadviseerd de vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling toe te wijzen omdat verdachte de gevolgen van zijn gedragingen moet ervaren.
6.8
Toepassing van het volwassen strafrecht
6.8.1
De standpunten
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt berecht volgens het sanctierecht voor volwassenen.
Ter terechtzitting van 30 januari 2018 heeft de voormalig raadsvrouw van verdachte toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit. De raadsman heeft dit standpunt ter terechtzitting van 4 december 2018 herhaald.
6.8.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat in beginsel op minderjarigen van 16 jaar en ouder het jeugdsanctierecht wordt toegepast. Verdachte heeft op 1 november 2017 de leeftijd van achttien jaar bereikt. Dit betekent dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten minderjarig was.
Artikel 77b Sr echter voorziet in een mogelijkheid om, onder voorwaarden, het sanctierecht voor volwassenen toe te passen.
Zoals blijkt uit de bewezenverklaring heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bijzonder ernstige feiten, waaronder een overval in een woning. Hij is hierbij berekenend en zonder zich te bekommeren om de slachtoffers, te werk gegaan. Het beeld van de persoon van verdachte wordt bevestigd door de voorhanden zijnde rapportages, waarin verdachte wordt omschreven als zelfbepalend, berekenend, onverschrokken en als een persoon die vrij van enige angst delicten pleegt voor zijn eigen (financiële) gewin. Daarbij spelen ook de omstandigheden waaronder het feit is begaan een grote rol. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte een aansturende, leidende rol heeft gehad. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het sanctierecht voor volwassenen dient te worden toegepast.
6.9
Het opleggen van straf of maatregel
De rechtbank acht zich op grond van de het hiervoor beschrevene nu voldoende voorgelicht.
Bij verdachte is sprake van een jarenlange lijn van (negatieve) ontwikkelingen (in de persoonlijkheid) van de verdachte, die lijkt te beginnen op de basisschool en welke uitmondt in de diagnose van ForCa dat er in 2016 inmiddels sprake was van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een gedragsstoornis en een bedreigde ontwikkeling met antisociale, narcistische en psychopathologische kenmerken. Duidelijk is geworden dat de verdachte in de tussentijd geen enkele vorm van behandeling ten behoeve van verbetering heeft geaccepteerd. Nu uit de rapportage van het PBC valt op te maken dat de eerdere diagnose van ForCa niet ontkracht kan worden en het plegen van de bewezenverklaarde feiten sterk in de richting van het nog steeds valide zijn van die diagnose wijzen, stelt de rechtbank vast dat deze gedragsstoornis en bedreigde ontwikkeling met antisociale, narcistische en psychopathologische kenmerken ook aanwezig was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde delicten.
Het (ook door ForCa gesignaleerde) herhalingsgevaar heeft zich verwezenlijkt. Gezien het voorafgaande is verdachte een gevaar voor de algemene veiligheid van personen.
Nu dit is vastgesteld, staat de rechtbank voor de beslissing of verdachte een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd of dat verdachte ter beschikking moet worden gesteld.
Wanneer de rechtbank uit zou gaan van een strafoplegging in de vorm van detentie, dan moet er rekening gehouden met het strafblad, de recidive van verdachte. Bij een strafoplegging dient dan ook gekeken te worden naar de oriëntatiepunten van straffen van de bewezenverklaarde feiten, waarbij voor een gewelddadige woningoverval 5 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking genomen wordt en waarbij ook heling, het voorhanden hebben van een vuurwapen en deelname aan een criminele organisatie een aanzienlijke onvoorwaardelijke detentie kunnen opleveren. Indien de rechtbank ‘mee’ zou gaan met de adviezen tot strafoplegging dan ligt een gevangenisstraf van 5 jaar onvoorwaardelijk of meer in de rede.
Bij het opleggen van de maatregel van een ter beschikkingstelling, zal, gezien de afwijzende houding van verdachte ten opzichte van de hem van jongs af aan aangeboden hulpverlening, de kans klein zijn dat verdachte behandeling accepteert. Echter, ook al past de rechtbank volwassenenstrafrecht toe, de rechtbank wenst toch rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte. De toelichting van deskundigen dat de ontwikkelingen van geest en hersenen van jongeren nog tot wel 23 tot 25-jarige leeftijd plaatsvinden, wordt daarbij tevens in ogenschouw genomen.
Mede op de beschrijvingen in de rapportages dat verdachte betrekkelijk ongevoelig lijkt te zijn voor straf, het hoge recidive risico is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter beveiliging van de samenleving en ten behoeve van behandeling ter beschikking moet worden gesteld. Het is dan aan verdachte om zelf toch de keuze te maken om alsnog behandeling en begeleiding te accepteren of niet.
De rechtbank stelt vast dat de onder 1, 2 meer subsidiair en 4 bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1º Sr waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eisen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd nu de onder 1, 2 meer subsidiair en 4 bewezenverklaarde delicten misdrijven zijn die een gevaar opleveren voor de lichamelijke integriteit van een of meer personen.
Gezien de oplegging van deze maatregel – waarbij de nadruk ligt op beveiliging van de samenleving en daarnaast op behandeling van verdachte – zal de rechtbank afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en zal zij verdachte daarnaast geen gevangenisstraf opleggen.

7.Duur voorlopige hechtenis

Bij deze beoordeling is betrokken dat de verdachte tot op de dag van uitspraak 17 maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

8.Onttrekking aan het verkeer

In de woning van verdachte is in de slaapkamer van een broer van verdachte een pistool aangetroffen, wat in beslag is genomen.
De rechtbank zal ten aanzien van dit voorwerp dienovereenkomstig de vordering van de officier van justitie beslissen en het voorwerp onttrekken aan het verkeer omdat met betrekking tot dit voorwerp het onder feit 3 bewezen geachte is begaan en het voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich ter zake van feit 2 gevoegd in het strafgeding. De benadeelde partij heeft op de vordering vermeld dat de materiële schade € 12.750,- en de immateriële schade € 4.308,- bedraagt. De verzekering heeft een bedrag van € 9.560,- uitgekeerd, waardoor de niet vergoede schade neerkomt op een bedrag van € 7.498,- in totaal.
De officier van justitie heeft zich ter zitting van 30 januari 2018 op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen voor de verzochte schade van € 2.400,- aan kasgeld en € 1.800,- aan omzetderving door de sluiting van de winkel, met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ter zitting van 4 december 2018 heeft de officier van justitie dit standpunt gehandhaafd.
De voormalig raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van 30 januari 2018 bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard dan wel afgewezen wordt. Subsidiair heeft de voormalig raadsvrouw gesteld dat de post omzetderving niet voor vergoeding in aanmerking komt nu ook een vergoeding wordt gevraagd voor de weggenomen telefoons en tablets. Als de telefoons en tablets opnieuw zijn aangeschaft, kan de omzet immers opnieuw worden gegenereerd.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting van 4 december 2018 dit standpunt overgenomen.
De rechtbank overweegt dat verdachte ter zake van feit 2 meer subsidiair wordt veroordeeld voor het medeplegen van opzetheling. Niet vast te stellen is of verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor het ontstaan van de door de benadeelde partij geleden schade. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 28 juli 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/730107-15 , betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 25 augustus 2016 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 14 maanden, met aftrek van het voorarrest, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 4 maanden niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de tbs-maatregel met dwangverpleging is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegd strafdeel niet opportuun is. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 37a, 37b, 47, 140, 189, 312 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

12.Beslissing

Verklaart het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 meer subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en een andere deelnemer aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2 meer subsidiair:
medeplegen van opzetheling
en
opzettelijk iemand die schuldig is aan of verdachte is van enig misdrijf, behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van of de aanhouding door de ambtenaren van justitie of politie;
Ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Ten aanzien van feit 4:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Gelast dat verdachte (zonder aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht)
ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat hij van overheidswege verpleegd zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1.00 STK Pistool.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst AF de vordering tenuitvoerlegging inzake parketnummer 13/730107-15 .
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.I. Heyning, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. H.P.E. Has en A.S. Dogan rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2018.
[Bijlage]

Voetnoten

1.[Bijlage]
2.[Bijlage]
3.[Bijlage]