ECLI:NL:RBAMS:2018:9062

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
13/751539-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot ne bis in idem-beginsel

Op 16 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraken gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Frankrijk. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, die de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft, is verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 2 november 2018, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Nederland wordt vervolgd voor feiten die verband houden met de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd. Dit betreft onder andere het bezit van heroïne en cocaïne op 6 april 2018 in Rotterdam. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een schending van het ne bis in idem-beginsel, omdat de opgeëiste persoon in Nederland al wordt vervolgd voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek ter zitting te heropenen en te schorsen, zodat de officier van justitie de Minister van Justitie en Veiligheid kan verzoeken om de vervolging in Nederland te staken. De rechtbank heeft de oproeping van de opgeëiste persoon voor een nader te bepalen datum bevolen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751539-18
RK-nummer: 18/6264
Datum uitspraak: 16 november 2018
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 september 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juli 2018 door
le Procureur de la République près le Tribunal de Grande Instance de Lille(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman, mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel uitgevaardigd door Sophie ALEKSIC, vicevoorzitter belast met rechterlijke vooronderzoeken aan de Arrondissementsrechtbank te Lille van 3 juli 2018, parketnummer: 18/053/235 – onderzoeksnummer: JIRSAC/18/2.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
en onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Deputy public prosecutorvan de
organized crime inter regional court – Lilleheeft bij e-mail van 26 oktober 2018 de volgende garantie gegeven:
I therefore can guarantee you that [opgeëiste persoon] will be granted the right to carry out his prison sentence in the Netherlands, if convicted so.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
  • opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
  • deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a OLW

6.1.
Inleiding
In het EAB onder rubriek e) is het volgende weergegeven:
Dit bevel heeft betrekking op in totaal zeven (7) strafbare feiten.
(…)
Op 18 januari 2018 voerde de DIPJ van Lille in de omgeving van de rue Alexandra en David Neel te Lille onderzoek uit naar een verkooppunt van cocaïne en heroïne, dat door een zekere “ [bijnaam 1] ” was opgesteld. Dit verkooppunt werd direct bevoorraad door een in Rotterdam in Nederland gevestigd laboratorium door “ [bijnaam 1] ” en een Nederlandse partner bijgenaamd “ [bijnaam 2] ”. In het onderzoek werd vastgesteld dat de cocaïne en heroïne verpakt werden om aan klanten in de regio van Lille verkocht te worden, Ook kwamen er Franse half-groothandelaarsklanten uit het Oosten en Westen van Frankrijk, Duitse en Belgische klanten aan het licht. De organisatoren van het laboratorium gebruikten een voor het laboratorium bestemd telefoonnummer en een voertuig Audi A3 en volgens een Kia om de leveringen mee uit te voeren. Het laboratorium is meerdere keren verhuisd. Het afluisteren van telefoongesprekken en toezicht houden hebben het mogelijk gemaakt om duidelijk [opgeëiste persoon] als de zogenoemde [bijnaam 2] te identificeren, de partner van [bijnaam 1] , die werd geïdentificeerd als [naam medeverdachte] , als de organisatoren van deze smokkel vanuit het bewuste laboratorium.
Vervolgens heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit zeven strafbare feiten opgesomd, te weten:
1- invoer van verdovende middelen door een criminele organisatie, (…)
2- verwerving van verdovende middelen, (…)
3- bezit van verdovende middelen, (…)
4- vervoer van verdovende middelen, (…)
5- aanbieden of overdracht van verdovende middelen, (…)
6- georganiseerde misdaad met het oog op het voorbereiden van misdrijven, (…)
7- georganiseerde misdaad met het oog op het voorbereiden van strafbare feiten strafbaar met 10 jaar gevangenisstraf, (…)
Bij e-mail van 26 oktober 2018 is namens de uitvaardigende justitiële autoriteit meegedeeld dat de feiten in de periode van 1 januari 2018 tot 2 juli 2018 zouden zijn gepleegd.
Ter zitting is door de raadsman een vordering tot inbewaringstelling van het arrondissementsparket Rotterdam van 9 april 2018, overgelegd in de zaak met parketnummer 10/067445-18. Uit deze vordering blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij op 6 april 2018 in Rotterdam 1003,7 gram van een materiaal bevattende heroïne en 10,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne voorhanden heeft gehad. Voorts wordt hem witwassen van een bedrag van 102.942,85 euro verweten.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft meegedeeld dat de opgeëiste persoon in verband met deze verdenking van 6 april tot 9 mei 2018 in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bij e-mail van 1 november 2018 heeft de officier van justitie bij het Openbaar Ministerie Rotterdam het volgende meegedeeld:
Hieronder treft U aan het bericht van de Franse Liaison Officer in Nederland inhoudende de toezegging tot overname van de strafzaak met parketnummer 10/067445-18.
De overdracht zal op korte termijn officieel worden geformaliseerd.
6.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft het volgende naar voren gebracht. Gelet op de dagvaarding en de e-mails die de officier van justitie heeft overgelegd, houdt de zaak in Rotterdam verband met de zaak waar het EAB op ziet. Daarom is sprake van schending van het ne bis in idem-beginsel en dient de overlevering te worden geweigerd. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat, indien de overlevering wordt toegestaan, de opgeëiste persoon niet kan worden overgeleverd voor de periode van 6 april tot en met 9 mei 2018. Gedurende deze periode zat hij in voorlopige hechtenis. Voor deze periode is zijn onschuld daarom aangetoond.
6.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het volgende betoogd. Voor het witwassen – waar de opgeëiste persoon in de Nederlandse strafzaak onder meer van wordt verdacht – is geen sprake van schending van het ne bis in idem-beginsel, omdat Frankrijk niet de overlevering vraagt voor een soortgelijk delict. Over de verdenking voor de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het drugsfeit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse strafzaak en de zaak waarop het EAB ziet in ieder geval overlappen voor de datum van 6 april 2018, omdat deze datum in beide zaken in de pleegperiode is opgenomen. Om deze reden heeft de officier van justitie gevorderd dat de overlevering wordt toegestaan met uitzondering van 6 april 2018. De overlevering kan wel worden toegestaan voor de rest van de periode die de opgeëiste persoon in voorlopige hechtenis heeft verbleven, dit gelet op zijn rol. De uitvaardigende justitiële autoriteit verdenkt de opgeëiste persoon er namelijk van leiding te hebben gegeven aan de groep betrokken verdachten. Voor deze vorm van daderschap is geenszins vereist dat de verdachte ter plaatse aanwezig is; dit kan ook op afstand.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW wordt de overlevering van de opgeëiste persoon niet toegestaan voor een feit waarvoor tegen hem een strafvervolging in Nederland gaande is.
De vraag die aan de rechtbank ter beoordeling voorligt is of in de onderhavige zaak sprake is van een lopende strafvervolging in Nederland voor een feit waarvoor Frankrijk de overlevering van de opgeëiste persoon vraagt. Beoordeeld moet daarom worden of sprake is van ‘een geheel van feiten (…) die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn naar tijd en plaats en wat het voorwerp ervan betreft’.
Uit de feitsomschrijving in het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat in Lille een verkooppunt van cocaïne en heroïne is gevestigd door ene “ [bijnaam 1] ”. Dit verkooppunt werd direct bevoorraad vanuit Rotterdam door genoemde “ [bijnaam 1] ” en een persoon die “ [bijnaam 2] ” werd genoemd. Uit onderzoek is volgens de Franse justitiële autoriteit gebleken dat de opgeëiste persoon “ [bijnaam 2] ” is. Dit zou tussen 1 januari 2018 en 2 juli 2018 hebben plaatsgevonden.
De opgeëiste persoon wordt in Nederland vervolgd voor het op 6 april 2018 in Rotterdam aanwezig hebben van ruim één kilogram van een materiaal bevattende heroïne en ruim 10 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit feit valt onder de feitsomschrijving in het EAB dat door de Franse justitiële autoriteit is uitgevaardigd en het moet er voor worden gehouden dat de Franse justitiële autoriteiten de opgeëiste persoon in Frankrijk voor hetzelfde feit willen vervolgen als waarvoor hij nu in Nederland wordt vervolgd. De inhoud van voornoemde e-mail van 1 november 2018 wijst daar ook op.
In beginsel betekent dit dat de overlevering ten aanzien van het feit/de feiten op 6 april 2018, waarvoor tegen hem een strafvervolging in Nederland gaande is, moet worden geweigerd, tenzij Onze Minister ingevolge artikel 9, tweede lid, OLW na advies van het Openbaar Ministerie en voorafgaand aan de beslissing tot overlevering opdracht heeft gegeven de vervolging te staken.
Nu de Franse justitiële autoriteiten nadrukkelijk te kennen hebben gegeven dat zij de opgeëiste persoon ook voor het bezit van de heroïne en cocaïne en het witwassen op 6 april 2018 in Rotterdam willen vervolgen, ziet de rechtbank aanleiding om het onderzoek ter zitting te heropenen en gelijktijdig te schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de Minister van Justitie en Veiligheid te verzoeken om de opdracht te geven de vervolging in Nederland te staken. In het geval dat de officier van justitie van deze gelegenheid geen gebruik wil maken, dient dit zo spoedig mogelijk kenbaar te worden gemaakt aan de rechtbank.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de Minister van Justitie en Veiligheid te verzoeken de opdracht te geven de vervolging in Nederland te staken;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 november 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.