ECLI:NL:RBAMS:2018:9061

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
13/752148-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Nederlander op basis van een Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot een onherroepelijk vonnis in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 november 2018 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een Nederlander op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in België is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 40 maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering alleen kan plaatsvinden indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, zoals het recht op een verzetprocedure of hoger beroep tegen het vonnis in België.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft. Het EAB is uitgevaardigd door het Parket van de rechtbank van Eerste Aanleg van Namen en betreft een vonnis dat bij verstek is gewezen. De rechtbank heeft de garantie ontvangen dat de opgeëiste persoon na overlevering in Nederland zal worden geïnformeerd over zijn rechten en dat hij de mogelijkheid heeft om verzet aan te tekenen.

De rechtbank heeft ook gekeken naar de detentieomstandigheden in België, waar de opgeëiste persoon heeft aangegeven slecht behandeld te zijn. Echter, de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen algemeen risico is op schending van zijn grondrechten in de Belgische detentiecentra. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke eisen is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn die zich hiertegen verzetten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752148-17
RK nummer: 18/6048
Datum uitspraak: 16 november 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 september 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 oktober 2017 door het Parket van de rechtbank van Eerste Aanleg van Namen (België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de Correctionele rechtbank van Namen, afdeling Namen, vonnis bij verstek, betekend op 26.07.2017 aan het Openbare Ministerie, referte: NA.60.L1.22312-16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 40 maanden. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 37 maanden en
21 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Artikel 6, tweede lid, van de OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
De overlevering kan dan ook alleen worden toegestaan, indien het vonnis bij verstek is gewezen en de opgeëiste persoon de mogelijkheid wordt geboden enig rechtsmiddel tegen het vonnis in te stellen teneinde in persoon ter terechtzitting te verschijnen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat vonnis – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, dat kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
3.1.1.
Inhoud van de stukken
Onderdeel d) van het EAB houdt onder meer het volgende in:
Beslissing per verstek uitgesproken
2. Neen, de betrokkene is niet in persoon verschenen op het proces dat heeft geleid tot de beslissing.
(…)
3.4
de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
-
de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
-
de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
-
de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om een nieuwe vonnisprocedure te vragen, namelijk 15 dagen of hoger beroep aan te tekenen, namelijk 30 dagen.
De rechtbank constateert dat in het Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 augustus 2018 is vermeld dat het vonnis van het
Trib. Correctionnel Namur. Div. Namur– de rechtbank begrijpt: de Correctionele rechtbank van Namen, afdeling Namen – dat aan het EAB ten grondslag ligt, op 29 augustus 2017 onherroepelijk is geworden.
In antwoord op vragen hierover van de officier van justitie heeft de Belgische uitvaardigende justitiële autoriteit bij e-mail van 24 oktober 2018 echter meegedeeld dat het vonnis niet onherroepelijk is en de opgeëiste persoon recht heeft op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep.
De rechtbank is tegen die achtergrond – met de officier van justitie – van oordeel dat de hiervoor vermelde garantie voldoet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en dat de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing is. Dit betekent ook dat de weigeringsgrond van artikel 6, tweede lid, OLW niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het
Parquet de Procureur du Roi de Namurheeft bij brief van 24 oktober 2018 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5§3 van het kaderbesluit d.d. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het onder 4 bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • de vervolging is in België aangevangen;
  • de medeverdachten worden of zijn in België vervolgd;
  • de verdovende middelen zijn in België verhandeld;
  • derhalve is de rechtsorde in België geschonden;
  • de opgeëiste persoon is reeds in België veroordeeld.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Detentieomstandigheden België

De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij tijdens zijn detentie in België slecht is behandeld en is geslagen. Daarom wenst hij zijn straf in Nederland te volbrengen. De rechtbank vat dit op als een beroep op schending van zijn grondrechten wegens de algemene detentieomstandigheden in België. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van deze rechtbank van
14 augustus 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5937), waarin is geoordeeld dat geen sprake is van een algemeen risico in de Belgische detentiecentra op een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW, enook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de rechtbank van Eerste Aanleg van Namen wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 november 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.