ECLI:NL:RBAMS:2018:9059

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
13/751611-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 16 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar zes strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft. Tijdens de zittingen op 9 oktober en 2 november 2018 heeft de rechtbank de vordering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon afstand deed van zijn recht om aanwezig te zijn.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw van de opgeëiste persoon overwogen, die stelde dat er onduidelijkheid bestond over de aard van de feiten en dat sommige feiten onvoldoende waren omschreven. De rechtbank oordeelde echter dat de omschrijving van de feiten in het EAB voldoende duidelijk was en dat er geen sprake was van ongenoegzaamheid. Tevens werd vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering werd verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 13 OLW beoordeeld, maar besloot dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering. De officier van justitie had argumenten aangedragen om af te zien van deze weigeringsgrond, en de rechtbank oordeelde dat deze argumenten redelijk waren. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751611-18
RK-nummer: 18/6044
Datum uitspraak: 16 november 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 juli 2018 door
the Public Prosecutor’s Office in Mainz(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [plaats detentie] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

Zitting 9 oktober 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 oktober 2018. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht aanwezig te zijn ter zitting.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. L.F. Bögemann, advocaat te Amsterdam, heeft meegedeeld door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk gemachtigd te zijn namens hem het woord te voeren.
Het onderzoek is voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit te verzoeken om aanvullende informatie over de lijstfeiten.
Zitting 2 november 2018
Het onderzoek is voortgezet op de openbare zitting van 2 november 2018. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft wederom afstand gedaan van zijn recht aanwezig te zijn ter zitting. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft meegedeeld door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk gemachtigd te zijn namens hem het woord te voeren.
Met toestemming van de officier van justitie en de raadsvrouw heeft de rechtbank op de openbare zitting van 2 november 2018 het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het moment van de schorsing op 9 oktober 2018.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
arrest warrantvan de
Municipal Court of Mainzvan 24 juli 2018, ref.: 409 Gs 1734/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan zes naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Standpunt van de raadsvrouw
In de e-mail van de
StaatsanwaltD. Wolf van 11 oktober 2018 wordt gesproken van “
case 6”. Nu het Openbaar Ministerie al heeft gevraagd op hoeveel zaken het EAB betrekking heeft en de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat het om 5 zaken gaat, is volgens de raadsvrouw onduidelijk waar deze zesde zaak op ziet.
Tevens heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat, nu de zaken 2 en 4 (de “
forgery”) niet onder de lijstfeiten vallen en deze niet nader zijn omschreven in onderdeel e) onder II van het EAB, deze feiten ongenoegzaam zijn omschreven.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verweren niet kunnen slagen.
Gelet op de context is het cijfer ‘6’ in de e-mail van 11 oktober 2018 een kennelijke verschrijving. De rechtbank begrijpt dat bedoeld is te verwijzen naar feit 5 zoals omschreven in het EAB.
Voorts is van ongenoegzaamheid – ook ten aanzien van de zaken 2 en 4 – geen sprake. De omschrijving van de feiten in onderdeel e) is voldoende duidelijk, ook om de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkens het EAB de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW en zij in redelijkheid tot dit oordeel heeft kunnen komen.
Alle feiten vallen volgens het EAB op deze lijst onder nummer 1 en 18, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie,en
georganiseerde of gewapende diefstal.
Echter, bij e-mail van 11 oktober 2018 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit medegedeeld dat de feiten 2 en 4 niet onder voornoemde lijstfeiten vallen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij schrijven van 11 oktober 2018 meegedeeld dat de feiten 2 en 4 (“
Forgery”) niet zijn aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten 2 en 4 leveren elk naar Nederlands recht op:
medeplegen van overtreding van artikel 41, eerste lid, onderdeel c Wegenverkeerswet 1994.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De
Oberstaatsanwalt van de Staatsanwaltschaft Mainzheeft op 12 september 2018 de volgende garantie gegeven:
Pursuant to Sect. 5 (3) of the Council Framework Decision on the European arrest warrant and surrender procedures between member states (2002/584/JI), dated 13 June 2002, it is assured that the accused [opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats] , Netherlands, shall be, in case of a final conviction to imprisonment in the Federal Republic of Germany, the enforcement of which is not suspended, and following a hearing in accordance with the law, surrendered to the Netherlands in order to serve his prison sentence.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De onder 4 bedoelde feiten 1, 3, 5, 6 en 7 zijn, naast de hierboven genoemde feiten 2 en 4, inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
feiten 1 en 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 5:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengenen
poging tot diefstal bij gelegenheid van ontploffing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feiten 6 en 7:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • door de plofkraken is de Duitse rechtsorde geschaad;
  • de bewijsconcentratie is in Duitsland;
  • medeverdachten worden in Duitsland vervolgd;
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 47, 157 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, 41 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Public Prosecutor’s Office in Mainzten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 november 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.