Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Waardering van het bewijs
5.Beslag
6.Beslissing
de teruggave aan [verdachte]van:
Rechtbank Amsterdam
Op 13 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 29 november 2018, waar de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. F. Tosun, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk voorbereiden van de handel in cocaïne en deelname aan een criminele organisatie die zich met deze handel bezighoudt. De verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij drugshandel in Amsterdam tussen 17 november 2014 en 18 mei 2015.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor een deel nietig was, omdat de beschuldiging onvoldoende specifiek was. De rechtbank heeft vervolgens de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie en de verdediging gewogen. De officier van justitie stelde dat de verdachte een actieve rol had in het vervoeren van criminele Albanezen en dat hij op verschillende momenten betrokken was bij de drugshandel. De verdediging betwistte deze beschuldigingen en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de criminele organisatie.
Na beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de drugshandel. De gedragingen van de verdachte, zoals het vervoeren van personen en hun bagage, waren niet voldoende om te concluderen dat hij betrokken was bij de criminele organisatie of dat hij opzet had op de handel in verdovende middelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en gelastte de teruggave van in beslag genomen goederen.