ECLI:NL:RBAMS:2018:9003

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
13/669097-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van voorbereidingshandelingen cocaïnehandel en deelname aan een criminele organisatie

Op 13 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne, deelname aan een criminele organisatie en witwassen. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een onderzoek ter terechtzitting op 29 november 2018, waarbij de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en de raadsman van de verdachte, mr. E.J. van Gils, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor een deel nietig is, omdat de tenlastelegging onvoldoende specifiek was. De verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij een criminele organisatie en het voorbereiden van drugshandel, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldigingen te ondersteunen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet had deelgenomen aan een gestructureerd samenwerkingsverband dat gericht was op het plegen van misdrijven. Ook het witwassen kon niet bewezen worden, omdat er geen directe link was tussen de aangetroffen geldbedragen en een misdrijf. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en gelastte de teruggave van in beslag genomen goederen. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669097-15 (Promis)
Datum uitspraak: 13 december 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.J. van Gils naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van) het opzettelijk voorbereiden en/of bevorderen van de handel in cocaïne in de periode van 17 november 2014 tot en met 18 mei 2015 te Amsterdam;
2. ( medeplegen van) deelname aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met de handel in cocaïne in de periode van 17 november 2014 tot en met 18 mei 2015 te Amsterdam;
3. primair: (medeplegen van) het witwassen van geldbedragen en horloges op 9 april 2015 te Schiphol door de werkelijke aard/de herkomst/de vindplaats te verhullen dan wel te verbergen of te verhullen wie de rechthebbende is;
subsidiair: (medeplegen van) het voorhanden hebben/verwerven/overdragen/omzetten van geldbedragen en horloges op 9 april 2015 te Schiphol.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
Ten aanzien van feit 2
De raadsman voert aan dat de dagvaarding nietig is, voor zover verdachte onder feit 2 wordt verweten dat hij “hand- en spandiensten met betrekking tot voornoemde misdrijven” heeft verricht.
Artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) vereist dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd, waar ter plaatse en onder welke omstandigheden het feit zou zijn begaan. Dit betekent dat de beschuldiging voldoende bepaald dient te zijn zodat het voor de verdachte duidelijk is waar de beschuldiging zich op richt en hij zich daartegen kan verdedigen.
In de tenlastelegging van feit 2 zijn de bewoordingen “het verrichten van hand- en spandiensten met betrekking tot voornoemde misdrijven” opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat dit gedeelte van de tenlastelegging onvoldoende specifiek is, immers is, beschouwd in de context van het dossier, niet duidelijk wat ‘hand- en spandiensten’ inhouden. Zonder nadere specificatie voldoet de dagvaarding op dit onderdeel niet aan de in artikel 261 Sv gestelde eisen. De rechtbank verklaart de dagvaarding – voor het hiervoor geciteerde gedeelte – daarom nietig.
De rechtbank stelt voor het overige vast dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie ontvankelijk is. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
In december 2014 kwamen er bij de politie (anonieme) meldingen binnen over de mogelijke verblijfplaats van een voortvluchtige Albanees. Deze Albanees zou verblijven op [adres 1] te [plaats] en op een woonboot gelegen aan [adres 2] te [plaats] . Verder werd er in de melding gesproken over veel aanloop en het afgeven en ophalen van pakketjes door taxi’s. De beheerder van het appartementencomplex [naam appartementencomplex 1] gaf aan dat hij regelmatig handelingen waarnam voor het appartementencomplex die leken te duiden op handel in drugs. Hij had gezien dat er plastic tassen werden uitgewisseld, dat er geld werd overdragen en dat er meerdere taxi’s bij betrokken waren. De beheerder had hiervan ook camerabeelden. Daarna is de politie een grootschalig onderzoek gestart naar de vermoedelijke handel in verdovende middelen in en vanuit meerdere panden in Amsterdam. Verdachte komt in beeld op het moment dat zijn auto wordt gezien in de garage van een van die panden. Verdachte is op 21 mei 2015 in de garage van dat pand aangehouden. Verdachte wordt nu verweten dat hij betrokken is geweest bij deze handel in verdovende middelen en bij de criminele organisatie die daarbij betrokken is. Verder wordt hij verdacht van witwassen,
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden. Zij voert ten aanzien van de verdenking van deelname aan een criminele organisatie en het voorbereiden/bevorderen van drugshandel het volgende aan.
Verdachte had nauwe banden met de Albanezen die betrokken waren bij de handel in verdovende middelen. Hij kende één van hen, [naam] , al langer. Verdachte is namelijk in een eerder onderzoek (onderzoek 13Dinar) in beeld gekomen. Dat onderzoek draaide om het aantreffen van cocaïne en vuurwapens in een woning in Amsterdam. Deze woning kon in verband worden gebracht met [naam] en het telefoonnummer van de huurder van de woning was het nummer van het taxibedrijf van verdachte. Verdachte is in dat onderzoek gehoord als getuige. Verdachte gaf toen aan dat hij huurders aanbracht bij een makelaar in ruil voor vergoeding en dat een van die huurders [naam] is geweest. Verdachte wist dus dat [naam] eerder een woning had van waaruit drugs werden verhandeld. Tijdens onderhavig onderzoek zijn verdachte en de auto van verdachte gezien op meerdere momenten in de garage van het appartementencomplex [naam appartementencomplex 2] , gelegen aan de [adres 3] te [plaats] . De woning, met nummer [nummer] , bleek later gebruikt te worden voor drugsopslag. Op 18 mei 2015 zijn de Albanezen, waaronder [naam] , aangehouden. Een dag later hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] contact gehad. Ook heeft hij gevraagd of medeverdachte en tevens zwager [medeverdachte 2] met spoed naar Amsterdam wilde komen. Op 20 mei 2015 heeft verdachte geprobeerd om de deur van voornoemde woning te openen. De volgende dag is hij weer teruggegaan naar de woning. Verdachte wordt vervolgens aangehouden in een auto – die op naam stond van de vrouw van medeverdachte [medeverdachte 2] – op de parkeerplek van voornoemde woning. Hij gaf ter plaatste aan dat hij ook met zijn zwager was. In deze auto wordt later ook een afstandsbediening van de garagedeur aangetroffen. Ook worden in de auto van verdachte zelf sporen van een verborgen ruimte aangetroffen. Verder heeft verdachte – via Ping – de toegangscode van een ander drugspand ontvangen van [naam] . Dat aan verdachte de toegang tot de drugspanden wordt gegeven is relevant omdat de rechtbank eerder als ervaringsregel heeft aangenomen dat personen die zich bezighouden met handel in verdovende middelen enkel personen toegang geven tot de plaats waar de drugs in voorraad wordt gehouden indien zij betrokken zijn bij die handel of daarvan op de hoogte zijn. Het verlenen van toegang aan onwetende anderen brengt onnodige risico’s met zich mee. Uit het voorgaande blijkt aldus dat verdachte niet alleen wetenschap had van de handel in verdovende middelen, maar ook de opzet had op het voorbereiden/bevorderen van die handel in verdovende middelen en ook opzet had op deelneming aan de criminele organisatie. Voor deelname aan een criminele organisatie moet sprake zijn van deelnemen in feitelijke zin aan een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband bestaande uit twee of meer personen dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Het gestructureerde en duurzame samenwerkingsverband van de criminele organisatie blijkt in dit geval onder andere uit het bestaan van een vaste kern, uit het zich – al dan niet met rolkoffers en bigshoppers – verplaatsen van woning naar woning en het daarbij veelvuldig gebruik maken van de auto’s van verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] alsook het contact dat plaatsvond via Ping in versluierd taalgebruik, kennelijk om criminele activiteiten te verhullen. Het doel van de organisatie betrof het plegen van drugsmisdrijven, zo blijkt uit de waarnemingen, telecommunicatie en aangetroffen drugs en daarmee samenhangende goederen en geld. Wat betreft de periode kan 9 maart tot en met 18 mei 2015 worden bewezen.
Dan het witwassen. Verdachte wordt op 9 april 2015 als hij uitreist naar Turkije gecontroleerd bij de Douane. Verdachte zegt maar € 8.000,- bij zich te hebben. Verdachte heeft voor zijn reis dan ook niet aangegeven dat hij een groter bedrag dan € 10.000,- naar het buitenland wilde meenemen, hetgeen wettelijk verplicht is. Bij verdachte wordt vervolgens een geldbedrag van in totaal € 25.000,-, in briefjes van € 500,- en € 7.390,-, in kleinere coupures, aangetroffen en een horloge waarvan de waarde op € 10.000,- wordt geschat. In eerste instantie doet verdachte dus geen aangifte en liegt ten overstaan van de Douane. Dit leveren witwastypologieën op en dat maakt dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Van verdachte mag dan ook een verklaring worden verlangd over de herkomst van het geldbedrag. Op het vliegveld van Schiphol verklaarde verdachte dat het geld van een vriend was. In zijn verhoor verklaart verdachte vervolgens dat een gedeelte van het geld van hem is en dat € 20.000,- een lening van zijn zwager betreft. Verder heeft hij verklaard dat hij in 2014 geen inkomen had.
De zwager van verdachte heeft bevestigd dat hij € 20.000,- heeft geleend aan verdachte, maar voor het overige bedrag wordt geen verklaring gegeven. Omdat verdachte hoge schulden en een beperkt inkomen heeft, kan het niet anders dan dat verdachte op een illegale wijze aan het geld en het horloge is gekomen. Het subsidiaire ten laste gelegde voorhanden hebben van het geld en het horloge kan bewezen worden. Verdachte moet partieel worden vrijgesproken van hetgeen bij medeverdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen omdat het medeplegen niet bewezen kan worden.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de verdenking van deelname aan een criminele organisatie en het voorbereiden/bevorderen van drugshandel voert hij het volgende aan.
Geverbaliseerd is dat verdachte op 9 maart 2015 [naam] ophaalt uit de garage van het appartementencomplex [naam appartementencomplex 2] , gelegen aan de [adres 3] te [plaats] . De vraag is of het dezelfde auto is die door de verschillende verbalisanten is gezien. Daarnaast is niet duidelijk wie de auto bestuurde. Ook zijn verschillende kentekens en tijdstippen genoteerd. De verbalisanten schrijven dat zij verdachte hebben herkend aan de hand van een pasfoto, maar niet is gebleken bij welke observaties verdachte dan is herkend. Daarom kan niet worden vastgesteld dat verdachte de bestuurder van de auto is geweest op 9 maart 2015. Bovendien zijn toen geen tassen of rolkoffers in of uit de auto geladen. Op 20 maart 2015 wordt de auto van verdachte waargenomen in voornoemde garage. Verdachte wordt ook daarbij niet gezien noch blijkt uit het geverbaliseerde dat tassen of rolkoffers in of uit de auto worden geladen. Bovendien is gebleken dat meerdere personen gebruik maken van zijn auto, want medeverdachte [medeverdachte 2] is ook gezien als bestuurder van de auto. Tot slot wordt op 13 april 2015 de auto van verdachte in de garage gezien. Niet is gebleken dat toen sprake is geweest van contact tussen (de inzittenden van) de auto en [naam] . Later is bovendien geconstateerd dat niet verdachte, maar [medeverdachte 2] op dat moment de bestuurder was. Op 21 mei 2015 is verdachte even in de woning aan de [adres 3] geweest, nadat de voordeur van deze woning werd geopend door een slotenmaker. Op het moment dat verdachte wordt aangehouden geeft hij direct een aannemelijke verklaring voor zijn aanwezigheid. Hij was door de huurder, een Albanese man, benaderd. Deze vroeg om een slotenmaker. Verdachte heeft hem verteld dat hij een slotenmaker via zijn makelaar moest regelen. Dit heeft de Albanese man gedaan. Nadat de slotenmaker de sloten had vervangen, werd verdachte gevraagd om de deur te bekijken. De afstandsbediening van de garage die in de auto is aangetroffen, heeft verdachte bij een ontmoeting (daags voor de aanhouding) gekregen van de Albanese man toen werd afgesproken om naar de woning te gaan. Verder is verdachte op enig moment gezien, terwijl hij een koffer overhandigt aan medeverdachte [medeverdachte 1] . Verdachte heeft ook hierover – in zoverre dit al nodig was – een verklaring afgelegd. Daarnaast is waargenomen dat verdachte op 19 mei 2015 in en nabij een restaurant was, waar onder andere [medeverdachte 1] op dat moment ook was. Daarbij is echter niets verdachts waargenomen. Verder bevat het dossier een telefoongesprek waarin wordt gesproken over een persoon genaamd [voornaam] . Het is maar de vraag of dat gesprek over verdachte ging. Zo is [voornaam] ook de naam van de broer van [medeverdachte 1] . Daarnaast is verdachte door de huurder van de woning aan de [adres 3] weleens gevraagd om hem thuis te brengen, hetgeen verklaart dat de verhuurster van deze woning de auto van verdachte weleens op de parkeerplaats van die woning heeft zien staan. Verdachte heeft erkend dat hij huurders aanbrengt bij een makelaar en daar geld voor krijgt. Dat betekent echter niet dat hij weet waar die huurders zich mee bezig houden. Dat verdachte dus zou (kunnen) weten dat [naam] de woning gebruikte voor de handel in drugs, klopt niet. In de auto van verdachte is geen verborgen ruimte aangetroffen, alleen beschadigingen die zouden kunnen passen bij een verborgen ruimte. De auto van verdachte was niet nieuw en verdachte weet niet wat de vorige eigenaar met de auto heeft gedaan. De auto is bovendien verkocht nadat verdachte is aangehouden en verdachte weet ook niet wat de nieuwe eigenaar met de auto heeft gedaan. Tot slot heeft verdachte de toegangscode van een van de panden gevraagd, omdat hij geschenken wilde langsbrengen die hij uit Turkije had meegenomen. Verdachte moet worden vrijgesproken van de voorbereidingshandelingen omdat hij geen wetenschap had, ook is van samenwerking geen sprake. Dat verdachte op bepaalde momenten bij zijn verhoor heeft gezwegen kan hem niet worden tegengeworpen. Verdachte heeft vragen beantwoord die schreeuwden om een uitleg, verder blijkt niets van leugenachtigheid. Wat betreft de deelname aan de criminele organisatie, kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband. Ook heeft verdachte geen oogmerk gehad. Tot slot is geen van de in de tenlastelegging genoemde gedragingen door verdachte begaan.
Dan het witwassen. Van een samenwerking is niet gebleken, verdachte moet dan ook van medeplegen worden vrijgesproken. Verder is er geen concreet bewijs dat het aangetroffen geld van misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft een verklaring afgelegd over de herkomst van het geld en het horloge. Zijn verklaring wordt bevestigd door de zwager van verdachte, hij geeft aan dat hij verdachte geld heeft geleend en kan dit onderbouwen door zijn boekhouding. Het summiere onderzoek van het Openbaar Ministerie falsificeert zijn verklaring niet, daarom kan ook het tenlastegelegde witwassen niet bewezen worden.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Wil sprake zijn van strafbare voorbereidingshandelingen, zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, moet verdachte opzet hebben gehad op het voorbereiden dan wel bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 Opiumwet. De voorbereiding of bevordering kan onder meer bestaan uit het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit of door bijvoorbeeld vervoersmiddelen voorhanden te hebben waarvan verdachte weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voertuig bestemd is tot het plegen van dat feit.
Vastgesteld kan worden dat verdachte één of meerdere van de voor drugshandel veroordeelde Albanezen heeft vervoerd. Ook heeft hij één van hen eerder geholpen aan een huurwoning in Amsterdam, waarvan achteraf aan verdachte bekend is geworden dat deze woning werd gebruikt voor de handel in verdovende middelen. Daarnaast is gebleken dat de auto van verdachte op verschillende momenten in de garage is geweest, die hoort bij het appartementencomplex gelegen aan de [adres 3] te [plaats] . Verder is ook verdachte zelf op enig moment in de garage en bij de woning geweest daags nadat hem bekend werd dat de Albanezen waren opgepakt. Daarnaast is de afstandsbediening van voornoemde garage in de auto aangetroffen waarin verdachte is aangehouden en is gebleken dat verdachte op enig moment – via Ping – aan één van de Albanezen vraagt om de toegangscode van de deur van een andere woning die, zo is achteraf gebleken, eveneens door de Albanezen werd gebruikt voor de distributie van verdovende middelen. Deze omstandigheden zijn gezien de onderzoeksbevindingen ten aanzien van de woningen en de Albanezen opvallend, maar dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van het aan verdachte tenlastegelegde. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Verdachte is in 2013 gehoord als getuige in een onderzoek waarbij een van de huidige betrokken Albanezen ook was betrokken bij drugs. Hoewel verdachte dus wellicht had kunnen weten dat de Albanezen zich ook in deze zaak bezighielden met de handel in verdovende middelen, maakt dat niet dat kan worden gezegd dat verdachte ook een aandeel had in het voorbereiden/bevorderen van die handel in verdovende middelen. Zo is bijvoorbeeld niet vast komen staan dat de auto van verdachte is gebruikt voor het vervoeren van verdovende middelen. Het enkele feit dat de auto van verdachte mogelijk een verborgen ruimte had, is onvoldoende om dit aan te kunnen nemen. Bovendien blijkt uit observaties niet dat verdachte daarvan gebruik maakte. Dat verdachte om een toegangscode tot een van de woningen van de Albanezen heeft gevraagd of dat de afstandsbediening van de garagedeur van het appartementencomplex aan de [adres 3] is aangetroffen in de auto waarin verdachte is aangehouden, maakt dat niet anders. Daarmee staat immers nog onvoldoende vast dat hij een bijdrage heeft geleverd aan de handel in verdovende middelen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt voorop dat slechts sprake is van een criminele organisatie, indien de organisatie het plegen van misdrijven voor ogen heeft. Een criminele organisatie kenmerkt zich door een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Een organisatie behoeft daarbij niet uit steeds dezelfde personen te bestaan, maar kan tot op zekere hoogte in samenstelling wisselen. Van deelneming aan een dergelijke organisatie is sprake indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het door de organisatie beoogde criminele oogmerk. Tot slot is vereist dat de verdachte op de hoogte is van dit criminele oogmerk van de organisatie.
Niet is gebleken dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie nu niet is gebleken dat verdachte de handelingen die daartoe in de tenlastelegging worden genoemd, heeft verricht
Nu er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van hetgeen onder 1 en 2 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Niet is gebleken dat verdachte de werkelijke aard, de herkomst of de vindplaats van de genoemde goederen in de tenlastelegging heeft verhuld dan wel dat hij heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende is.
Dan het subsidiair ten laste gelegde. In deze zaak kan geen directe link worden gelegd tussen een bepaald misdrijf en de aangetroffen geldbedragen en het horloge, verdachte wordt immers vrijgesproken van de verdenking van deelneming aan een criminele organisatie en het voorbereiden/bevorderen van handel in verdovende middelen. De rechtbank zal daarom gebruik maken van een toetsingskader dat volgt uit vaste rechtspraak. Dit houdt in dat witwassen pas bewezen kan worden indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld en de goederen uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan de officier van justitie om al dan niet onder verwijzing naar witwastypologieën aan te geven waaruit deze feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De rechtbank doorloopt daarbij de volgende stappen. Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dit het geval is, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Zijn verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Zodra de verklaring van verdachte daartoe aanleiding geeft, is het (eventueel) aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Bij de uiteindelijke beoordeling gaat het erom of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Verdachte had namelijk een contant bedrag van € 32.390,- bij zich, terwijl hij vanuit Schiphol naar Turkije wilde reizen. Het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich en dit levert daarom een witwastypologie op. Ook het negeren van de aangifteverplichting die geldt voor bedragen boven € 10.000,- bij het uitreizen vanuit Nederland is een typologie die duidt op witwassen. Bovendien werd bij verdachte € 20.000,- in coupures van € 500,- aangetroffen, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijke coupures nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit worden gebruikt. Ook het horloge dat door verdachte werd gedragen brengt een vermoeden van witwassen met zich nu het een kostbaar horloge betreft, terwijl verdachte in de daaraan voorafgaande jaren een niet al te hoog inkomen genoot en hij bovendien flinke schulden had. Nu er voldoende feiten en omstandigheden zijn om het vermoeden van witwassen te rechtvaardigen, mag van verdachte een verklaring worden verlangd voor de herkomst van het geld en het horloge. Verdachte heeft verklaard dat hij € 20.000,- heeft geleend bij zijn zwager en dat het overige deel spaargeld betreft. Het horloge heeft hij op Marktplaats gekocht. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank concreet, verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk.
Naar de verklaring over de lening is vervolgens nader onderzoek gedaan. De zwager van verdachte is namelijk bij de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft de verklaring van verdachte bevestigd. Dat de verklaring van de zwager verschilt van de verklaring van verdachte ten aanzien van het doel van de lening en in welke coupures de lening is gegeven, maakt nog niet dat kan worden uitgesloten dat de herkomst van (een deel van) het aangetroffen geldbedrag de lening van de zwager betreft. De herkomst van het resterende deel en het horloge is verder niet onderzocht. Hierdoor kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het geldbedrag en het horloge een legale herkomst hebben. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van witwassen.

5.Beslag

Onder verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen die staan vermeld op de beslaglijst in bijlage II.
Teruggave aan verdachte
De in de beslaglijst opgenomen goederen onder 1 tot en met 11 worden teruggegeven aan verdachte, nu hij wordt vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten dele nietig, namelijk voor zover dit betreft de in feit 2 genoemde woorden “het verrichten van hand- en spandiensten met betrekking tot voornoemde misdrijven”.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast
de teruggave aan [verdachte]van:
- de goederen op de beslaglijst onder 1 tot en met 11 met goednummers: PL2700-15-029559-7, PL2700-15-029559-8, PL2700-15-029559-9, PL2700-15-029559-10, PL2700-15-029559-11, PL2700-15-029559-12, PL2700-15-029559-13, 4958063, 4984701 en 4984700.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.E. Geradts, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2018.