Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden. Zij voert ten aanzien van de verdenking van deelname aan een criminele organisatie en het voorbereiden/bevorderen van drugshandel het volgende aan.
Verdachte had nauwe banden met de Albanezen die betrokken waren bij de handel in verdovende middelen. Hij kende één van hen, [naam] , al langer. Verdachte is namelijk in een eerder onderzoek (onderzoek 13Dinar) in beeld gekomen. Dat onderzoek draaide om het aantreffen van cocaïne en vuurwapens in een woning in Amsterdam. Deze woning kon in verband worden gebracht met [naam] en het telefoonnummer van de huurder van de woning was het nummer van het taxibedrijf van verdachte. Verdachte is in dat onderzoek gehoord als getuige. Verdachte gaf toen aan dat hij huurders aanbracht bij een makelaar in ruil voor vergoeding en dat een van die huurders [naam] is geweest. Verdachte wist dus dat [naam] eerder een woning had van waaruit drugs werden verhandeld. Tijdens onderhavig onderzoek zijn verdachte en de auto van verdachte gezien op meerdere momenten in de garage van het appartementencomplex [naam appartementencomplex 2] , gelegen aan de [adres 3] te [plaats] . De woning, met nummer [nummer] , bleek later gebruikt te worden voor drugsopslag. Op 18 mei 2015 zijn de Albanezen, waaronder [naam] , aangehouden. Een dag later hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] contact gehad. Ook heeft hij gevraagd of medeverdachte en tevens zwager [medeverdachte 2] met spoed naar Amsterdam wilde komen. Op 20 mei 2015 heeft verdachte geprobeerd om de deur van voornoemde woning te openen. De volgende dag is hij weer teruggegaan naar de woning. Verdachte wordt vervolgens aangehouden in een auto – die op naam stond van de vrouw van medeverdachte [medeverdachte 2] – op de parkeerplek van voornoemde woning. Hij gaf ter plaatste aan dat hij ook met zijn zwager was. In deze auto wordt later ook een afstandsbediening van de garagedeur aangetroffen. Ook worden in de auto van verdachte zelf sporen van een verborgen ruimte aangetroffen. Verder heeft verdachte – via Ping – de toegangscode van een ander drugspand ontvangen van [naam] . Dat aan verdachte de toegang tot de drugspanden wordt gegeven is relevant omdat de rechtbank eerder als ervaringsregel heeft aangenomen dat personen die zich bezighouden met handel in verdovende middelen enkel personen toegang geven tot de plaats waar de drugs in voorraad wordt gehouden indien zij betrokken zijn bij die handel of daarvan op de hoogte zijn. Het verlenen van toegang aan onwetende anderen brengt onnodige risico’s met zich mee. Uit het voorgaande blijkt aldus dat verdachte niet alleen wetenschap had van de handel in verdovende middelen, maar ook de opzet had op het voorbereiden/bevorderen van die handel in verdovende middelen en ook opzet had op deelneming aan de criminele organisatie. Voor deelname aan een criminele organisatie moet sprake zijn van deelnemen in feitelijke zin aan een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband bestaande uit twee of meer personen dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Het gestructureerde en duurzame samenwerkingsverband van de criminele organisatie blijkt in dit geval onder andere uit het bestaan van een vaste kern, uit het zich – al dan niet met rolkoffers en bigshoppers – verplaatsen van woning naar woning en het daarbij veelvuldig gebruik maken van de auto’s van verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] alsook het contact dat plaatsvond via Ping in versluierd taalgebruik, kennelijk om criminele activiteiten te verhullen. Het doel van de organisatie betrof het plegen van drugsmisdrijven, zo blijkt uit de waarnemingen, telecommunicatie en aangetroffen drugs en daarmee samenhangende goederen en geld. Wat betreft de periode kan 9 maart tot en met 18 mei 2015 worden bewezen.
Dan het witwassen. Verdachte wordt op 9 april 2015 als hij uitreist naar Turkije gecontroleerd bij de Douane. Verdachte zegt maar € 8.000,- bij zich te hebben. Verdachte heeft voor zijn reis dan ook niet aangegeven dat hij een groter bedrag dan € 10.000,- naar het buitenland wilde meenemen, hetgeen wettelijk verplicht is. Bij verdachte wordt vervolgens een geldbedrag van in totaal € 25.000,-, in briefjes van € 500,- en € 7.390,-, in kleinere coupures, aangetroffen en een horloge waarvan de waarde op € 10.000,- wordt geschat. In eerste instantie doet verdachte dus geen aangifte en liegt ten overstaan van de Douane. Dit leveren witwastypologieën op en dat maakt dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Van verdachte mag dan ook een verklaring worden verlangd over de herkomst van het geldbedrag. Op het vliegveld van Schiphol verklaarde verdachte dat het geld van een vriend was. In zijn verhoor verklaart verdachte vervolgens dat een gedeelte van het geld van hem is en dat € 20.000,- een lening van zijn zwager betreft. Verder heeft hij verklaard dat hij in 2014 geen inkomen had.
De zwager van verdachte heeft bevestigd dat hij € 20.000,- heeft geleend aan verdachte, maar voor het overige bedrag wordt geen verklaring gegeven. Omdat verdachte hoge schulden en een beperkt inkomen heeft, kan het niet anders dan dat verdachte op een illegale wijze aan het geld en het horloge is gekomen. Het subsidiaire ten laste gelegde voorhanden hebben van het geld en het horloge kan bewezen worden. Verdachte moet partieel worden vrijgesproken van hetgeen bij medeverdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen omdat het medeplegen niet bewezen kan worden.