ECLI:NL:RBAMS:2018:8999

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
13/698201-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van voorbereidingshandelingen cocaïnehandel en deelname aan een criminele organisatie

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1979, heeft de rechtbank Amsterdam op 13 december 2018 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne, deelname aan een criminele organisatie en witwassen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 29 november 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, de vordering heeft gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor een deel nietig is, omdat de tenlastelegging onvoldoende specifiek was. De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie beoordeeld, waarbij werd gesteld dat de verdachte betrokken was bij de handel in verdovende middelen en criminele organisatie. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over de criminele activiteiten. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, waaronder de voorbereidingshandelingen en deelname aan de criminele organisatie. Ook het witwassen kon niet bewezen worden, omdat de herkomst van het geld en het horloge niet met voldoende zekerheid als crimineel kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte gelast en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/698201-15 (Promis)
Datum uitspraak: 13 december 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] , wonende op het adres [woonadres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G.I. Roos en, in zijn afwezigheid, zijn kantoorgenoot mr. F. Tosun naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van) het opzettelijk voorbereiden en/of bevorderen van de handel in cocaïne in de periode van 17 november 2014 tot en met 18 mei 2015 te Amsterdam;
2. ( medeplegen van) deelname aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met de handel in cocaïne in de periode van 17 november 2014 tot en met 18 mei 2015 te Amsterdam;
3. primair: (medeplegen van) het witwassen van geldbedragen en horloges op 9 april 2015 te Schiphol door de werkelijke aard/de herkomst/de vindplaats te verhullen dan wel te verbergen of te verhullen wie de rechthebbende is;
subsidiair: (medeplegen van) het voorhanden hebben/verwerven/overdragen/omzetten van geldbedragen en horloges op 9 april 2015 te Schiphol.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
Ten aanzien van feit 2
Artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) vereist dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd, waar ter plaatse en onder welke omstandigheden het feit zou zijn begaan. Dit betekent dat de beschuldiging voldoende bepaald dient te zijn zodat het voor de verdachte duidelijk is waar de beschuldiging zich op richt en hij zich daartegen kan verdedigen.
In de tenlastelegging van feit 2 zijn de bewoordingen “het verrichten van hand- en spandiensten met betrekking tot voornoemde misdrijven” opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat dit gedeelte van de tenlastelegging onvoldoende specifiek is, immers is, beschouwd in de context van het dossier, niet duidelijk wat ‘hand- en spandiensten’ inhouden. Zonder nadere specificatie voldoet de dagvaarding op dit onderdeel niet aan de in artikel 261 Sv gestelde eisen. De rechtbank verklaart de dagvaarding – voor het hiervoor geciteerde gedeelte – daarom nietig.
De rechtbank stelt voor het overige vast dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie ontvankelijk is. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
In december 2014 kwamen er bij de politie (anonieme) meldingen binnen over de mogelijke verblijfplaats van een voortvluchtige Albanees. Deze Albanees zou verblijven op [adres 1] te [plaats] en op een woonboot gelegen aan [adres 2] te [plaats] . Verder werd in de melding gesproken over veel aanloop en het afgeven en ophalen van pakketjes door taxi’s. De beheerder van het appartementencomplex [naam appartementencomplex] gaf aan dat hij regelmatig handelingen waarnam voor het appartementencomplex die leken te duiden op de handel in drugs. Hij had gezien dat er plastic tassen werden uitgewisseld, dat er geld werd overdragen en dat er meerdere taxi’s bij betrokken waren. De beheerder had hiervan ook camerabeelden. Op dat moment is verdachte in beeld gekomen. Op meerdere momenten tussen september en december 2014 wordt er namelijk een taxi waargenomen bij [naam appartementencomplex] met kenteken [kenteken] . Deze stond op naam van verdachte en verdachte werd ook herkend als bestuurder van de taxi. Het onderzoek is uitgebreid tot meerdere verdachten en meerdere adressen. Verdachte wordt nu verweten dat hij betrokken is geweest bij de handel in verdovende middelen en bij de criminele organisatie die daarbij betrokken is. Verder wordt hij verdacht va witwassen.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden. Zij voert ten aanzien van de verdenking van deelname aan een criminele organisatie en het voorbereiden/bevorderen van de handel in verdovende middelen het volgende aan.
De rol van verdachte bestond uit het vervoeren van de criminele Albanezen tussen de verschillende drugspanden. Dit blijkt onder meer uit de gegevens van de auto van verdachte. Ook heeft verdachte gedurende de observaties geen ander taxiwerk verricht. Dit komt overeen met tapgesprekken waarin verdachte aangeeft dat hij geen
track and tracein de taxi wil – hetgeen nodig is om klanten in Amsterdam te kunnen rondrijden – omdat hij zijn eigen klanten heeft en ook niet wil dat anderen kunnen zien waar hij rijdt. Verder valt op dat verdachte geen boekhouding bijhoudt in de periode eind 2014. In de periode begin 2015 lijkt hij wel het een ander te registreren, maar houdt hij daarnaast handgeschreven aantekeningen bij en lijkt hij ongeacht de afstand een vergoeding van € 50,- per rit te krijgen. Verder ontmoette verdachte de Albanezen ook in privé, hij werd namelijk met hen gezien in een restaurant. Ook staat hij met een van hen op een selfie. Daarnaast is verdachte tweemaal in de woning aan de [adres 3] geweest. Ook blijkt uit een Ping-gesprek – in samenhang met de camerabeelden en observaties ter plaatse – dat verdachte op enig moment tezamen met een van de Albanezen drugs ophaalt uit deze woning, terwijl verdachte ook op een later moment in de parkeergarage onder deze woning is gezien met een tas in zijn handen. Bovendien is in de auto van verdachte een sleutel aangetroffen die toegang geeft tot een van de drugspanden. Dat aan verdachte de toegang tot een drugspand wordt gegeven is relevant omdat, zoals ook is overwogen door deze rechtbank, als ervaringsregel heeft te gelden dat personen die zich bezighouden met handel in verdovende middelen enkel personen toegang geven tot de plaats waar de drugs in voorraad wordt gehouden indien zij betrokken zijn bij die handel of daarvan op de hoogte zijn. Het verlenen van toegang aan onwetende anderen brengt namelijk onnodige risico’s met zich mee. Verdachte onderhield contact met de Albanezen via Ping-gesprekken. Er wordt onder andere gesproken over het betalen voor de geleverde diensten. Het meest opvallend is dat de auto van verdachte een verborgen ruimte bevat. Hieruit volgt dat verdachte niet alleen wetenschap had, maar ook opzet had op deelneming aan de criminele organisatie en het voorbereiden/bevorderen van de handel in drugs. Voor deelname aan een criminele organisatie moet sprake zijn van deelnemen in feitelijke zin aan een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband bestaande uit twee of meer personen dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Het gestructureerde en duurzame samenwerkingsverband van de criminele organisatie blijkt onder andere uit het bestaan van een vaste kern, bestaande uit verdachte en de Albanezen, uit het verplaatsen van rolkoffers en bigshoppers van woning naar woning in de taxi van verdachte en het contact tussen de verdachten via Ping in versluierd taalgebruik. Het doel van de organisatie betrof het voorbereiden, vervoeren en voorhanden hebben van verdovende middelen.
Dan het witwassen. Verdachte wordt op 9 april 2015 als hij uitreist naar Turkije gecontroleerd bij de Douane. Bij verdachte wordt een bedrag van € 9.450,- aangetroffen en er wordt hem gevraagd of dit alles is. Verdachte geeft aan dat dit zo is. Vervolgens wordt nog een bedrag van € 7.000,- aangetroffen, waarop verdachte zegt: “vergeten”. Verdachte had € 15.000,- bij zich bestaande uit briefjes van € 500,-en € 1.540,- in kleinere coupures. Daarnaast droeg hij een horloge ter waarde van ongeveer € 8.000,- à € 9.000,-. Verdachte heeft niet aangegeven dat hij een groter bedrag dan € 10.000,- naar het buitenland wilde meenemen, hetgeen verplicht is. Dit leveren witwastypologieën op en dat maakt dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Van verdachte mag dan ook een verklaring worden verlangd over de herkomst van het geldbedrag en het horloge. Op het vliegveld van Schiphol verklaarde verdachte dat hij alleen aan het reizen was, terwijl hij met een medeverdachte was. Ook zegt hij eerst dat hij de € 7.000,- was vergeten en dat dit geld van zijn vrouw is. Later verklaart verdachte dat zijn vrouw het geld in zijn tas heeft gedaan. Het geldbedrag zou afkomstig zijn van de bruidsschat van zijn vrouw. Deze verklaringen van verdachte zijn niet concreet of min of meer verifieerbaar. Daarnaast zou hij het dure horloge van een vriend hebben gekregen in ruil voor een zonnebril. Die verklaring is ronduit ongeloofwaardig, nu de waarde van de zonnebril veel geringer is. Gelet op het inkomen van verdachte kan het aangetroffen geldbedrag niet worden verklaard. Het subsidiaire ten laste gelegde voorhanden hebben van het geld en het horloge kan bewezen worden. Verdachte moet partieel worden vrijgesproken van hetgeen bij de medeverdachte is aangetroffen omdat het medeplegen niet bewezen kan worden.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de verdenking van deelname aan een criminele organisatie en het voorbereiden/bevorderen van de handel in verdovende middelen voert hij het volgende aan.
Verdachte wist niet dat de Albanezen bezig waren met de handel in verdovende middelen. De Albanezen waren vaste klanten, dat hij voor hen een aparte telefoon had is niet vreemd. Pas naderhand is gebleken dat zijn vaste klanten onderdeel uitmaakten van een criminele organisatie. Als verdachte daarmee bekend was geweest had hij hen nooit vervoerd. Uit geen enkele verklaring, tapgesprek of observatie blijkt dat verdachte wist dat er sprake was van de handel in verdovende middelen. Verdachte heeft de gesprekken, die de Albanezen daarover onderling in versluierd taalgebruik hebben gevoerd, niet gelezen. Er is ook geen bewijs dat verdachte redelijkerwijs had moeten weten dat sprake was van de handel in verdovende middelen. Verdachte heeft de auto tweedehands aangeschaft en was niet bekend met de verborgen ruimte in zijn auto. De sleutel van een van de panden die in de auto van verdachte is aangetroffen, zou door een van de Albanezen daar achtergelaten kunnen zijn. Dat verdachte hen meerdere keren heeft vervoerd maakt niet dat hij iets had moeten vermoeden, ze hadden zich met zoveel verschillende dingen kunnen bezighouden. Verdachte haalde hen en hun bagage op in de parkeergarage. Dat de officier van justitie weet dat die bagage verdovende middelen bevatte, omdat zij bekend is met de bevindingen uit het onderzoek, maakt nog niet dat verdachte dat destijds (zonder die kennis) ook had kunnen weten. Uit de boardcomputer is gebleken dat hij zich regelmatig in de nabijheid van de drugspanden heeft bevonden, dat is logisch omdat hij taxichauffeur in Amsterdam is. Bovendien is gebleken dat boardcomputers niet altijd betrouwbaar zijn. Daarnaast heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte in een van de panden is geweest. Verdachte is op twee momenten enkele minuten binnen geweest omdat hij naar het toilet moest. Ook is de stelling onjuist dat hij goederen naar de panden aan het sjouwen was. Kortom, verdachte had geen wetenschap van de handel in verdovende middelen en geen opzet daarop. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte de feiten met een of meerdere anderen heeft gepleegd omdat niet blijkt van nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte(n).
Over de verdenking van witwassen betoogt de raadsman het volgende. Het gaat hier om een overtreding van de Douanewet, maar dat is niet tenlastegelegd. Verdachte was vergeten dat hij dat extra bedrag bij zich had. Voor de herkomst van het geldbedrag geeft hij een verklaring. Dit wordt ondersteund door de bankafschriften van de vrouw van verdachte. In de Turkse gemeenschap maakt het onderdeel uit van de cultuur om een bruidsschat te ontvangen, maar ook om contante bedragen in huis te hebben. Verdachte heeft geen verbergings- of verhullingshandeling verricht. Het bij hem aangetroffen horloge heeft emotionele waarde. Tot slot is niet gebleken dat het geldbedrag en het horloge uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het witwassen kan daarom niet bewezen worden. In de tenlastelegging staat ook het geldbedrag dat bij de medeverdachte is aangetroffen, dat kan verdachte niet worden verweten omdat hij dat niet bij zich had.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Wil sprake zijn van strafbare voorbereidingshandelingen, zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, moet verdachte opzet hebben gehad op het voorbereiden dan wel bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 Opiumwet. De voorbereiding of bevordering kan onder meer bestaan uit het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit of door bijvoorbeeld vervoersmiddelen voorhanden te hebben waarvan verdachte weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voertuig bestemd is tot het plegen van dat feit.
Vastgesteld kan worden dat verdachte regelmatig personen heeft vervoerd die handelden in verdovende middelen en dat hij contact met hen onderhield via zogenaamde Ping-gesprekken. Ook is gebleken dat verdachte met deze personen contact heeft gehad in een restaurant. Deze personen hadden vaak rolkoffers en/of tassen bij zich. Zij werden door verdachte vervoerd tussen verschillende woningen. In deze woningen werden tijdens de doorzoekingen voorwerpen en sporen van verdovende middelen aangetroffen, die erop wijzen dat deze woningen enkel werden gebruikt als opslag en voor distributie van verdovende middelen. Verdachte is twee keer in een van de woningen geweest, namelijk de woning gelegen aan de [adres 3] te [plaats] . Hij is beide keren enkele minuten binnen geweest. Ook is in de taxi van verdachte een sleutel aangetroffen die past op het slot van een van de drugspanden. Tot slot is ontdekt dat de auto van verdachte een verborgen ruimte bevat. Hoewel deze omstandigheden opvallend zijn, blijkt daaruit onvoldoende dat verdachte wetenschap had van de handel in verdovende middelen. Immers is niet gebleken dat verdachte op enig moment met voornoemde personen heeft gesproken over verdovende middelen, ook heeft hij daarover niet met hen in versluierd taalgebruik gecommuniceerd. Naast verdachte zijn ook de makelaar en de eigenaresse van de woning aan de [adres 3] te [plaats] in de tenlastegelegde periode in de woning geweest. Zo heeft de makelaar verklaard dat zij om de twee à drie maanden de woning controleerde, terwijl de eigenaresse heeft verklaard dat ze om de drie à vier maanden in de woning kwam om haar post op te halen en de meterstanden te controleren. Geen van hen heeft verklaard dat zij iets hebben gezien dat erop duidt dat de woning werd gebruikt voor de opslag of distributie van verdovende middelen. Het is aldus niet ondenkbaar dat ook verdachte daarvan tijdens zijn aanwezigheid in de woning niets heeft gezien. Tot slot is tijdens de observaties niet gebleken dat door verdachte of de mensen die hij vervoerde gebruik is gemaakt van de verborgen ruimte in zijn auto.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de handel in verdovende middelen en betrokken was bij de voorbereidende handelingen. Dat betekent dat hetgeen onder 1 ten laste is gelegd niet bewezen kan worden. De rechtbank zal verdachte van dat feit vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt voorop dat slechts sprake is van een criminele organisatie, indien de organisatie het plegen van misdrijven voor ogen heeft. Een criminele organisatie kenmerkt zich door een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Een organisatie behoeft daarbij niet uit steeds dezelfde personen te bestaan, maar kan tot op zekere hoogte in samenstelling wisselen. Van deelneming aan een dergelijke organisatie is sprake indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het door de organisatie beoogde oogmerk. Tot slot is vereist dat de verdachte op de hoogte is van het oogmerk van de organisatie.
Nu, zoals hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen, niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de handel in verdovende middelen, kan hetgeen onder 2 ten laste is gelegd eveneens niet bewezen worden. De rechtbank zal verdachte dan ook van dat feit vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Niet is gebleken dat verdachte de werkelijke aard, de herkomst of de vindplaats van de genoemde goederen in de tenlastelegging heeft verhuld dan wel dat hij heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende is.
Dan het subsidiair ten laste gelegde. In deze zaak kan geen directe link worden gelegd tussen een bepaald misdrijf en de aangetroffen geldbedragen en het horloge, verdachte wordt immers vrijgesproken van de verdenking van deelneming aan een criminele organisatie en het voorbereiden/bevorderen van handel in verdovende middelen. De rechtbank zal daarom gebruik maken van een toetsingskader dat volgt uit vaste rechtspraak. Dit houdt in dat witwassen pas bewezen kan worden indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan de officier van justitie om al dan niet onder verwijzing naar witwastypologieën aan te geven waaruit deze feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De rechtbank doorloopt daarbij de volgende stappen.
Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dit het geval is, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld en de goederen. Zijn verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Zodra de verklaring van verdachte daartoe aanleiding geeft, is het (eventueel) aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Bij de uiteindelijke beoordeling gaat het erom of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Verdachte had namelijk een contant bedrag van € 16.540,- bij zich, terwijl hij vanuit Schiphol naar Turkije wilde reizen. Het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich en dit levert daarom een witwastypologie op. Ook het negeren van de aangifteverplichting die geldt voor bedragen boven € 10.000,- bij het uitreizen vanuit Nederland is een typologie die duidt op witwassen. Bovendien werden bij verdachte € 15.000,- in coupures van € 500,- aangetroffen, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijke coupures nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit worden gebruikt. Nu er voldoende feiten en omstandigheden zijn om het vermoeden van witwassen te rechtvaardigen, mag van verdachte een verklaring worden verlangd voor de herkomst van het geld. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat zijn vrouw een geldbedrag van € 7.000,- in zijn tas had gedaan. Het geld betrof de opbrengt van een bruidsschat. Het resterende bedrag dat bij hem is aangetroffen betrof de opbrengt van zijn taxiwerkzaamheden. Verdachte heeft verder verklaard dat hij niet op de hoogte was van de waarde van het horloge en dat hij deze heeft gekregen van een vriend. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank concreet, verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk. Het is in de Turkse gemeenschap namelijk niet ongebruikelijk dat er een bruidsschat wordt gegeven. Deze verklaring had de politie ook bij de familie van zijn vrouw kunnen controleren. Dat verdachte in de loop der jaren € 15.000,- heeft verdiend met zijn werk als taxichauffeur is tevens niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Verder had ook nader onderzoek kunnen worden gedaan door de vriend van verdachte te vragen of hij het horloge inderdaad met verdachte had geruild. Het Openbaar Ministerie heeft nagelaten nader onderzoek te doen naar de gestelde herkomst van een deel van het geld en het horloge. Nu niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag en horloge een legale herkomst heeft, zal verdachte worden vrijgesproken.

5.Beslag

Onder verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen die staan vermeld op de beslaglijst in bijlage II.
Teruggave aan verdachte
De in de beslaglijst opgenomen goederen onder 8, 10 tot en met 14, 63, 78 tot en met 84 en 86 tot en met 88 worden teruggegeven aan verdachte, nu hij wordt vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten dele nietig, namelijk voor zover dit betreft de in feit 2 genoemde woorden “het verrichten van hand- en spandiensten met betrekking tot voornoemde misdrijven”.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast
de teruggave aan [verdachte]van:
- de goederen op de beslaglijst onder 8, 10 tot en met 14, 63, 78 tot en met 84 en 86 tot en met 88 met goednummers: PL2700-15-029559-1, PL2700-15-029559-26, 4098049, PL2700-15-029559-2, PL2700-15-029559-3, PL2700-15-029559-4, 4985272, 4985504, 4829666, 5009961, 4984808, 5012265, 5012271, 5012272, 4985522, 4985519 en 5012268.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.E. Geradts, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2018.