ECLI:NL:RBAMS:2018:8998

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
C/13/639257 / HA ZA 17-1222
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst ex-echtgenoten en verzwijging van bonussen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee ex-echtgenoten over de afwikkeling van hun huwelijk en de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.M. Kostense, vordert dat de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.L.M. Smeets, inzicht geeft in haar bankrekeningen en bonussen die zij heeft ontvangen. De eiser stelt dat de gedaagde bonussen heeft verzwegen die relevant zijn voor de verrekening van hun huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben afgesloten met een uitsluiting van gemeenschap van goederen en een finaal verrekenbeding. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde niet opzettelijk bonussen heeft verzwegen, aangezien de eiser op de hoogte was van de verschillende salariscomponenten van de gedaagde. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser af, omdat deze onvoldoende belang heeft bij de gevorderde informatie en omdat de gedaagde haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst is nagekomen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/639257 / HA ZA 17-1222
Vonnis van 12 december 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. E.M. Kostense te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.L.M. Smeets te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 november 2017, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 23 mei 2018 waarin ambtshalve een comparitie van partijen is bevolen,
  • het proces-verbaal van comparitie van 18 september 2018 en de daarin genoemde stukken waaronder de akte vermeerdering van eis,
  • de brief van mr. Kostense met een opmerking over het proces-verbaal,
  • de akte houdende verweer tegen vermeerdering van eis, met een productie, van [gedaagde] en
  • de akte uitlating productie, tevens akte vermindering van eis van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] te [plaats] met elkaar gehuwd. Voorafgaand aan het huwelijk zijn zij huwelijkse voorwaarden overeengekomen inhoudende een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen met een finaal verrekenbeding.
2.2.
Het huwelijk is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Den Haag van [datum] in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. Over de afwikkeling van hun huwelijk hebben partijen afspraken gemaakt die zijn neergelegd in een echtscheidingsconvenant van [datum] . Dit convenant maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking. In het convenant is onder meer bepaald:
“(…)
NEMEN IN AANMERKING:
(…)
• Voor zover in dit convenant vaststellingen zijn opgenomen, die dienen ter beëindiging en/of voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen rechtens tussen partijen zal gelden, is dit convenant een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW.
Artikel 2 – Partneralimentatie
1. 1. Partijen zijn overeengekomen dat de vrouw de partneralimentatie die zij met ingang van de datum van ontbinding van het huwelijk van partijen aan de man verschuldigd zal zijn afkoopt door storting van een afkoopsom ten bedrage van een bruto bedrag van € 275.000 (…)
2. In gevolge het bepaalde in artikel 2.1 wordt de alimentatieverplichting jegens de man definitief en onvoorwaardelijk afgekocht. De vrouw zal niet gehouden zijn verder nog op enigerlei wijze bij te dragen in het levensonderhoud van de man, die door acceptatie van deze regeling onvoorwaardelijk afstand doet van verdere alimentatierechten. Deze afspraak is voor beide partijen bindend en zal niet door rechterlijke uitspraak of anderszins kunnen worden gewijzigd, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de man niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 lid 3 BW bepaald.
Artikel 3 – Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en de verdeling overige gemeenschappelijke goederen
(…)
2.
Peildatum.In de huwelijkse voorwaarden is overeengekomen dat als peildatum voor de verrekening geldt de toestand waarop het verzoek respectievelijk de vordering tot echtscheiding wordt ingesteld, hetgeen i.c. op [datum] heeft plaats gevonden.
3. Ter beëindiging van onzekerheid en voorkoming van geschillen zijn partijen in het kader van de verdeling en verrekening het volgende overeen gekomen, als vaststellingsovereenkomst:
(…)
7.
Aandelen [naam bedrijf]. Tot het te verrekenen c.q. te verdelen vermogen behoren de aandelen [naam bedrijf] die aan de vrouw zijn toegekend in 2012, 2014 en 2014 met betrekking tot de jaren 2011, 2012 en 2013. Deze aandelen worden aan de vrouw toebedeeld.
8.
Overbedeling.Uit hoofde van de in dit convenant genoemde verrekening en verdeling van de vermogensbestanddelen wordt de vrouw overbedeeld met een bedrag van € 100.000. Ter beëindiging van onzekerheid c.q. geschillen omtrent het bedrag stellen partijen het bedrag ter zake de overbedeling vast op een netto bedrag van € 100 000. Dit is een vaststellingsovereenkomst.
(…)
12. Onbekende baten zullen terstond na het bekend worden aan de andere partij worden gemeld ter nadere verrekening/verdeling, zulks op straffe van de sanctie die de wet stelt in artikel 3:194 lid 2 jo. artikel 1:135 lid 2 en 3 BW op verzwijging, zoekmaken of verborgen houden van gemeenschappelijk cq. te verrekenen vermogen, zijnde dat zijn respectievelijk haar aandeel in dat gemeenschappelijk goed aan de ander wordt verbeurd c.q. de waarde van het te verrekenen vermogen geheel aan de ander dient te worden vergoed. (…)
Artikel 6 – Kwijting en Vrijwaring.
1. Partijen verklaren hierbij dat door uitvoering van de in dit convenant omschreven verdeling van de aan hen in eenvoudige mede eigendom toebehorende goederen en door de in dit convenant geregelde verrekening, waartoe zij conform de notariële akte van huwelijkse voorwaarden verplicht zijn, met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid aan de op hen rustende verplichtingen hebben voldaan. Zij verklaren dan ook dat zij, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.
2. Partijen verklaren dat zij de in dit convenant vermelde waarden van de te verdelen c.q.
te verrekenen vermogensbestanddelen naar beste weten hebben vastgesteld / doen vaststellen. Waardestijgingen en-dalingen komen ten goede aan, respectievelijk ten laste van degene aan wie een vermogensbestanddeel is toebedeeld c.q. toebehoort.
3. De man vrijwaart de vrouw en de vrouw vrijwaart de man voor aanspraken ter zake van schulden die hij, respectievelijk zij krachtens dit convenant voor zijn, respectievelijk haar rekening neemt. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na eiswijzigingen, samengevat, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde] te veroordelen om inzicht te geven in het verloop van de bankrekeningen op haar naam vanaf [datum] t/m [datum] teneinde het totale saldo van € 323.970,- per ultimo 2014 te verklaren;
II. [gedaagde] te veroordelen om inzicht te geven in de hoogte van de netto cashbonus alsmede in de waarde van de (on)geveste [naam bedrijf] aandelen die [gedaagde] met betrekking tot de periode [datum] tot [datum] van [naam bedrijf] heeft ontvangen;
III. ten aanzien van de netto cashbonus over het jaar 2014 tot [datum] te bepalen dat [gedaagde] uit hoofde van het finale verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden jo. artikel 1:194 lid 3 BW (de rechtbank begrijpt: artikel 3:194 lid 2 BW) jo. 1:135 BW aan [eiser] primair [deel] van de netto cash bonus, te vermeerderen met wettelijke rente, en subsidiair 50% van [deel] van de netto cash bonus, te vermeerderen met wettelijke rente, dient te voldoen;
IV. ten aanzien van de waarde van de aandelen [naam bedrijf] die [gedaagde] heeft ontvangen met betrekking tot het jaar 2014 tot [datum] te bepalen dat [gedaagde] uit hoofde van het finale verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden jo. artikel 1:194 lid 3 BW (de rechtbank begrijpt: artikel 3:194 lid 2 BW) jo. 1:135 BW aan [eiser] primair [deel] van de waarde van de aandelen [naam bedrijf] , te vermeerderen met wettelijke rente, en subsidiair 50% van [deel] van de waarde van de aandelen [naam bedrijf] , te vermeerderen met wettelijke rente, dient te voldoen;
V. te bepalen dat [gedaagde] aan [eiser] [deel] van de dertiende maand ad € 12.604,00 netto met betrekking tot 2014, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie juist acht, dient te voldoen en
VI. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan de vordering legt [eiser] , kort weergegeven, ten grondslag dat [gedaagde] in 2015 bonussen heeft ontvangen van haar werkgever die ten onrechte niet in de verrekening zoals neergelegd in het convenant zijn betrokken. Die bonussen, een cashbonus en een aandelenbonus, hebben deels betrekking op de huwelijkse periode. [gedaagde] heeft de bonussen verzwegen en op grond van artikel 3 lid 12 juncto 3:194 lid 2 BW juncto 1:135 BW maakt [eiser] (primair) aanspraak op 100% van de cash – en aandelenbonus met betrekking tot de periode 1 januari 2014 tot [datum] . Subsidiair dient [gedaagde] de helft van de uitgekeerde bonussen voor zover deze zien op de huwelijkse periode aan [eiser] te voldoen. Ook de dertiende maand ten aanzien van het jaar 2014 dient nog in de verdeling/verrekening te worden betrokken.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met zijn vorderingen beoogt [eiser] diverse componenten van het salaris van [eiser] in de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk van partijen te betrekken. In artikel 7 lid 3 van het convenant is een regeling opgenomen met betrekking tot de aandelen die aan [gedaagde] zijn toegekend in 2012, 2013 (het convenant vermeldt abusievelijk 2014) en 2014 ten aanzien van 2011, 2012 en 2013. In artikel 2 lid 1 is een afkoopsom neergelegd ten aanzien van de door [gedaagde] aan [eiser] te betalen partneralimentatie vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk. Tussen partijen staat vast dat de hoogte van de afkoopsom is vastgesteld aan de hand van het toekomstige salaris van [gedaagde] en de behoefte van [eiser] .
4.2.
Het convenant heeft te gelden als een vaststellingsovereenkomst. Met die overeenkomst hebben partijen een einde willen maken aan een rechtens onzekere situatie. Dat is ten aanzien van de vaststelling van de overbedelingsvordering, artikel 3 lid 8 van het convenant, ook met zoveel woorden door partijen vastgelegd. Verder hebben partijen verklaard over en weer niets meer van elkaar te vorderen te hebben en verlenen zij elkaar over en weer finale kwijting (artikel 6 van het convenant). In artikel 3 lid 12 van het convenant is bepaald dat onbekende baten terstond na het bekend worden aan de andere partij worden gemeld ter nadere verrekening/verdeling, zulks op straffe van de sanctie die de wet stelt in artikel 3:194 lid 2 jo. artikel 1:135 lid 2 en 3 BW op verzwijging, zoekmaken of verborgen houden van gemeenschappelijk cq. te verrekenen vermogen, zijnde dat zijn respectievelijk haar aandeel in dat gemeenschappelijk goed aan de ander wordt verbeurd c.q. de waarde van het te verrekenen vermogen geheel aan de ander dient te worden vergoed. [eiser] beroept zich op die bepaling uit het convenant. De rechtbank zal dan ook niet treden in de vraag of de bepaling uit Boek 3 dan wel Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is.
4.3.
Ter comparitie heeft [eiser] verklaard dat [gedaagde] voordat het convenant werd gesloten de illusie heeft gewekt dat zij geen bonussen zou krijgen ten aanzien van het jaar 2014, althans dat dat niet met zekerheid vaststond. [gedaagde] , aldus [eiser] , wist niet of zij bij [naam bedrijf] zou blijven werken. Later bleek dat [gedaagde] , toen zij instemde met het convenant, reeds een beoordelingsgesprek had gehad bij haar werkgever [naam bedrijf] en dat in dat gesprek aan haar kenbaar was gemaakt dat zij begin 2015 een forse bonus uitgekeerd zou krijgen. [gedaagde] heeft nagelaten dit aan [eiser] te melden voordat het convenant tot stand kwam, aldus [eiser] .
4.4.
Vaststaat dat [eiser] op de hoogte was van de verschillende salariscomponenten van [eiser] , waaronder de cashbonus en de aandelenbonus. Tijdens het huwelijk van partijen was het [eiser] die de financiële zaken regelde en die de aandelen [naam bedrijf] beheerde. Ook wist [eiser] dat [gedaagde] aan het einde van ieder jaar een beoordelingsgesprek had en dat daarin werd meegedeeld of zij een bonus uitgekeerd zou krijgen. [gedaagde] heeft hierover verklaard, en dat is niet bestreden, dat zij gedurende 18 jaren bonussen ontving. [eiser] was van die gang van zaken op de hoogte. Tegen deze achtergrond slaagt het beroep van [eiser] op artikel 3 lid 12 van het convenant niet. [gedaagde] heeft de bonussen niet opzettelijk verzwegen, zoek gemaakt of verborgen gehouden. [eiser] was bekend met de verschillende bestanddelen van het salaris van [gedaagde] en wist ook dat in de jaren voorafgaand aan de ontbinding van het huwelijk telkens de bonussen aan [gedaagde] werden uitgekeerd. Verder heeft [gedaagde] onderbouwd gesteld, onder verwijzing naar brieven van de advocaat die [eiser] bijstond in de periode waarin werd onderhandeld over het convenant, dat over die bonussen is gesproken in het kader van de totstandkoming van het convenant. [gedaagde] heeft toegelicht dat zij ten tijde van de onderhandelingen niet met zekerheid kon zeggen of zij haar toenmalig inkomen in de toekomst zou behouden. Dat is verder niet bestreden door [eiser] . Voor zover tussen partijen onzekerheid heeft bestaan over (de hoogte van) het inkomen van [gedaagde] en de vraag in hoeverre daarvan nog uit te keren bonussen deel zouden uitmaken, hebben partijen nu juist een vaststellingsovereenkomst gesloten met als doel die onzekerheid uit te sluiten. Op dit punt heeft [gedaagde] verder onweersproken verklaard dat [eiser] met een schone lei verder wilde gaan, om welke reden ter zake van de alimentatie een afkoopsom is vastgelegd in het convenant. In die afkoopsom is de bonus die in 2015 tot uitkering zou komen, verwerkt. Het valt niet in te zien dat, tegenover de wetenschap van [eiser] omtrent het salaris van [eiser] en in het bijzonder over de jaarlijks toe te kennen bonussen, aan [gedaagde] kan worden tegengeworpen dat zij nog inzicht had moeten geven in de hoogte van de cashbonus en de aandelenbonus. [eiser] heeft willens en wetens ingestemd met het convenant alsook met de daarin verdisconteerde onzekerheid over nog uit te keren bonussen. Het voorgaande brengt tevens met zich dat van een ‘vergeten goed’ evenmin sprake is. [eiser] heeft verder geen belang bij inzicht in de hoogte van de bonussen.
4.5.
De vorderingen onder II tot en met IV worden afgewezen.
4.6.
[eiser] heeft evenmin voldoende concreet belang meer bij toewijzing van het onder I gevorderde. [gedaagde] heeft haar bankafschriften over de periode [datum] in het geding gebracht alsook ter comparitie inzage gegeven in de schenkingen die zij van haar moeder heeft ontvangen door overlegging van relevante afschriften van de vermogensrendementsrekening. Daarmee heeft zij op afdoende wijze verklaard waaruit het saldo van haar rekening eind 2014 was opgebouwd.
4.7.
Ten aanzien van de dertiende maand die [gedaagde] heeft ontvangen in december 2014, slaagt het verweer dat dat salariscomponent niet behoort tot het te verdelen huwelijkse vermogen. De peildatum voor de verrekening is in artikel 3 onder 1 bepaald op [datum] . Toen was de dertiende maand nog niet uitgekeerd. Verder is niet gebleken dat tot aan de peildatum reeds een deel van de dertiende maand was opgebouwd en in zoverre verrekening dient plaats te hebben. Ook de vordering onder V wordt afgewezen.
4.8.
Nu partijen ex-echtgenoten zijn zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit punt anders te oordelen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Q.R.M. Falger, rechter, bijgestaan door mr. C.E.P. Honing, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018. [1]

Voetnoten

1.type: CEPH