In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 november 2018 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een verzoek tot aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van betrokkenheid bij de productie van synthetische drugs in België. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft. De verdediging heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon nog een openstaande taakstraf heeft in Nederland. De rechtbank oordeelt echter dat deze openstaande taakstraf niet in de weg staat aan de toelaatbaarheid van de overlevering, hoewel het mogelijk een beletsel kan vormen voor de feitelijke overlevering.
De rechtbank heeft verder overwogen dat het EAB voldoende informatie bevatte over de verdenking en dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank heeft de garantie van de Belgische autoriteiten geaccepteerd dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan.