Op 30 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door het District Court in Kalisz, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 14 september 2018 en betreft een veroordeling tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf van 10 maanden, uitgesproken op 17 april 2013. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 16 november 2018 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.
De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de overlevering geweigerd moet worden op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank oordeelt dat niet op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting in Polen, wat in strijd is met de vereisten van de OLW. Daarnaast is er geen bewijs dat de omstandigheden die een verzetgarantie zouden bieden, zich hebben voorgedaan.
Ten aanzien van de dubbele strafbaarheid van het feit 'belediging' merkt de rechtbank op dat zonder nadere informatie over de uitingen die zijn gedaan, niet kan worden vastgesteld of het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht kan worden gekwalificeerd als belediging. De rechtbank heeft daarom niet de mogelijkheid om de dubbele strafbaarheid te toetsen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en de geschorste overleveringsdetentie opgeheven. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.