ECLI:NL:RBAMS:2018:8949

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4453
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Europese gehandicaptenparkeerkaart op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een aanvraag had ingediend voor een Europese gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier, en de burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam Zuid, die deze aanvraag hadden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, omdat eiseres niet voldeed aan de vereiste criteria voor het verkrijgen van de parkeerkaart. De aanvraag was op 17 augustus 2017 afgewezen, en het bezwaar daartegen was op 19 juni 2018 ongegrond verklaard. Eiseres had aangevoerd dat zij door haar rug- en hartklachten continu afhankelijk was van begeleiding, maar de rechtbank oordeelde dat de medische adviezen van de GGD-arts, die de aanvraag had beoordeeld, zorgvuldig waren en voldoende onderbouwd. De GGD-arts had vastgesteld dat er wel sprake was van een beperkte loopafstand, maar geen medische noodzaak tot ondersteuning of continue begeleiding. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester en wethouders het advies van de GGD-arts mochten volgen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4453

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Stap),
en

de burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam Zuid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.A.T.M. Zuiderman-van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een Europese gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier afgewezen.
Bij besluit van 19 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2018.Eiseres en haar gemachtigde zijn – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiseres heeft rug- en hartklachten. Op 30 mei 2017 heeft verweerder van eiseres een aanvraag ontvangen voor een Europese gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier.
1.2.
Verweerder heeft bij beoordeling van de aanvraag advies gevraagd aan de Geneeskundige Gezondheidsdienst (GGD) [woonplaats] . De GGD-arts heeft na de aanvraag en in bezwaar in totaal driemaal advies gegeven aan verweerder (op 29 juni 2017,
20 juli 2017 en 23 februari 2018). In deze adviezen concludeert de GGD-arts dat wel sprake is van een beperkte loopafstand, maar geen medische noodzaak tot ondersteuning of continue begeleiding. De GGD-arts heeft daarom geadviseerd de aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier af te wijzen.
1.3.
Verweerder heeft, na eerst een voornemen te hebben gestuurd, de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen onder verwijzing naar de adviezen van de GGD-arts. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Volgens verweerder voldoet eiseres niet aan de criteria voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier. Voorts is niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat de hardheidsclausule dient te worden toegepast.
1.4.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat sprake is van dusdanige invaliditeit dat eiseres continue van deur tot deur afhankelijk is van begeleiding door een ander. Zelfs met aanwending van hulpmiddelen is eiseres niet in staat meer dan 100 meter zelfstandig te lopen. Dit blijkt genoegzaam uit de door eiseres aangeleverde medische informatie. Vanwege haar aandoeningen is een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier gerechtvaardigd. Ook is ten onrechte de zogeheten d-toets niet van toepassing geacht op eiseres. Eiseres heeft namelijk ernstige en chronische hartklachten. Eiseres meent dat de medische adviezen van de GGD onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Het advies vertoont zodanige inhoudelijke gebreken dat getwijfeld moet worden aan de juistheid ervan. Ten onrechte heeft de GGD geadviseerd dat uit de nieuwe medische informatie niet is gebleken dat sprake is van een medische noodzaak tot ondersteuning of continue begeleiding. Het GGD-advies vormt dan ook onvoldoende grondslag voor het bestreden besluit. Om die reden is ook het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Voorafgaand aan de zitting heeft eiseres nog een brief van de huisarts van 19 november 2018 ingediend.
Regelgeving
2.1.
Uit artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Babw) volgt dat verweerder, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, aan een gehandicapte een gehandicaptenparkeerkaart kan verstrekken.
2.2.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (Regeling) kunnen passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen, als zij ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen en die voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder.
2.3.
Op grond van het eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling kunnen bestuurders en passagiers ook voor een kaart in aanmerking komen als zij ten gevolge van een aandoening of gebrek aantoonbare ernstige beperkingen, andere dan loopbeperkingen hebben.
Inhoudelijke beoordeling
3.1.
Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder nader toegelicht dat partijen uitsluitend verschillen over de vraag of eiseres bij het vervoer van deur tot deur continue afhankelijk is van de hulp van de bestuurder.
3.2.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit de medische adviezen van de GGD-arts ten grondslag gelegd. De rechtbank overweegt dat de adviezen van de GGD-arts moeten worden aangemerkt als deskundigenadviezen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag verweerder een dergelijk advies aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen als het advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en inzichtelijk en concludent is.
3.3.
Anders dan eiseres betoogt, is geen aanleiding om te concluderen dat het advies van de GGD-arts onzorgvuldig tot stand is gekomen of onvoldoende is gemotiveerd. Uit het rapport van 29 juni 2017 volgt dat deze arts tot zijn conclusie is gekomen op basis van mondeling verstrekte gegevens, observatie van het looppatroon van eiseres, kennis van het betrokken ziektepatroon, medische informatie van de behandelend cardioloog en medische informatie en medicatie die is meegenomen naar het spreekuur. De GGD-arts heeft verder zijn bevindingen getoetst aan het Protocol gehandicaptenparkeervoorzieningen van de Vereniging van indicerende en adviserende Artsen (VIA-protocol). Verder blijkt uit het rapport van 20 juli 2017 dat eiseres op 27 juni 2017 op het spreekuur is gezien. In het GGD-dossier waren de volgende stukken aanwezig: medicatielijst apotheek van 11 oktober 2011, diverse brieven van de huisarts(en), brieven van de cardioloog en de orthopeed en een brief van de neuroloog van eiseres. Uit het rapport van de GGD-arts van 23 februari 2018 blijkt dat eiseres bij haar bezwaar een verwijsbrief van de huisarts van 1 februari 2018 met episodenlijst en een brief van de vaatchirurg van 6 februari 2018 heeft aangeleverd. De GGD-arts heeft geconcludeerd dat, zoals in het primaire advies is beschreven, sprake is van een beperkte loopafstand, maar geen medische noodzaak tot ondersteuning of continue begeleiding en dat dit ook niet uit de nieuwe medische informatie blijkt.
3.4.
Eiseres heeft in beroep één (nieuw) medisch bewijsstuk ingebracht om aannemelijk te maken dat getwijfeld moet worden aan de conclusie van de GGD-arts. Verweerder heeft naar aanleiding van dit medisch stuk nog een keer advies aan de GGD gevraagd. Op 21 november 2018 heeft de GGD advies uitgebracht, waarbij de GGD-arts zijn eerdere advies heeft gehandhaafd. In totaal heeft de GGD daarmee tot viermaal toe advies uitgebracht. De inhoud van alle adviezen is gelijkluidend en consistent. Dat betekent dat niet aannemelijk is geworden dat de medische situatie van eiseres onderschat is of dat onzorgvuldig onderzoek is verricht.
3.5.
De rechtbank overweegt verder dat het beroep van eiseres op artikel 1, eerste lid, onder d, van de Regeling (de d-grond) ook faalt. In dat onderdeel staat dat – kort gezegd – bestuurders en passagiers van auto’s en brommobielen ook voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking kunnen komen, bij aantoonbare, ernstige beperkingen, anders dan loopbeperkingen. De GGD-arts heeft in zijn eerste advies deze d‑grond echter al beoordeeld en niet van toepassing bevonden. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom getwijfeld zou moeten worden aan die conclusie en de rechtbank ziet daar evenmin reden voor.
3.6.
Hieruit volgt dat verweerder het advies van de GGD-arts heeft mogen volgen.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.Y. Sumer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.