ECLI:NL:RBAMS:2018:8940

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
13/650355-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte betrokken bij grootschalige teelt en handel in wiet en hasj

Op 28 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk teelt, vervoer en aflevering van aanzienlijke hoeveelheden wiet en hasj. De tenlastelegging omvatte dat de verdachte in de periode van 20 april 2015 tot en met 12 mei 2015 in Duivendrecht en Amsterdam, vanuit woningen, meer dan 6.256,9 gram wiet en hasj heeft vervoerd en/of afgeleverd, en op 12 mei 2015 ongeveer 35,5 kilogram van deze verdovende middelen aanwezig heeft gehad. De rechtbank heeft op basis van administratie, tapgesprekken en observaties vastgesteld dat de verdachte niet slechts als bewaarder van de middelen kan worden gezien, maar daadwerkelijk betrokken was bij de handel. De rechtbank achtte de bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had een taakstraf van 160 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een geldboete van € 7.361 geëist. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 1 jaar, en een geldboete van € 7.361, bij gebreke van betaling te vervangen door hechtenis. Daarnaast zijn er verbeurdverklaringen gedaan voor in beslag genomen goederen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/650355-15
Datum uitspraak: 28 november 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.A. Kloos, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.D.W. Siccama, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 april 2015 tot en met 12 mei 2015 te Duivendrecht en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, in/vanuit een of meerdere woning(en) (gelegen aan [adres] en/of [adres 1] ) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, aan een of meerdere onbekend gebleven ontvanger(s), een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 6.256,9 gram wiet en/of hasj en/of joints, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep en/of hasj, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
en/of
hij op of omstreeks 12 mei 2015 te Duivendrecht, in elk geval in Nederland, in een of meerdere woning(en) (gelegen aan [adres] en/of [adres 1] ) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 35,5 kilogram wiet en/of hasj en/of joints, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep en/of hasj, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
(artikel 3 Opiumwet)
3. Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van 6.256,9 gram wiet/hasj/joints
Op basis van de administratie, de tapgesprekken en de observaties acht de rechtbank bewezen dat verdachte 6.256,9 gram wiet of hasj heeft vervoerd en/of afgeleverd. Anders dan de raadsman, ziet de rechtbank verdachte niet slechts als bewaarder van de wiet of hasj. De administratie van verdachte (p. A2 83 – A2 117 en p. A2 126 – A2 133) ziet duidelijk op het leveren van de daarin geadministreerde hoeveelheden en niet op het bijhouden van de totale stash. De administratie, die steeds per dag is bijgehouden, ziet immers op hoeveelheden tussen 5 en 60 gram per hasj-/wietsoort. Aannemelijk is dat de verschillende soorten wiet of hasj bij coffeeshops werden aangevuld en de kolom ‘retour’ de hoeveelheid aangeeft die de coffeeshop van die hasj- of wietsoort retour gaf. Daar komt bij dat verdachte op 12 mei 2015 is aangehouden terwijl hij met zijn auto onderweg was – vermoedelijk naar coffeeshop [naam] – waarbij in zijn auto een plastic jumbotas met 22 zakjes hasj en wiet en een administratielijst van die dag zijn aangetroffen.
Ten aanzien van 35,5 kilogram wiet/hasj/joints
De raadsman heeft aangevoerd dat in het rapport van het politielaboratorium slechts melding wordt gemaakt van 26,276 kilogram hennep dan wel hasjiesj, naast (in totaal) 3920 voorgedraaide joints. Nu een gemiddelde joint slechts 0,1 gram wiet bevat, kan volgens de raadsman maximaal sprake zijn van 26,668 kilogram wiet en hasj.
De rechtbank stelt vast dat het door de politie geconstateerde totaalgewicht (ongeveer 35,5 kilogram) van de bij verdachte in beslag genomen verdovende middelen onder meer lijkt te zijn gebaseerd op weging van de gehele voorgedraaide joints, dus inclusief vloei en tabak. Terecht stelt de raadsman dat voorgedraaide joints maar voor een deel bestaan uit wiet of hasj. De rechtbank acht daarom bewezen, kort gezegd, dat verdachte een hoeveelheid van ongeveer 35,5 kilogram van
een materiaal bevattendehennep of hasj aanwezig had, en zal in de strafmaat rekening houden met de hiervoor genoemde constatering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
in of omstreeks de periode van 20 april 2015 tot en met 12 mei 2015 te Duivendrecht en/of Amsterdam, vanuit woningen gelegen aan [adres] en/of [adres 1] opzettelijk heeft afgeleverd en/of vervoerd, aan een of meerdere onbekend gebleven ontvanger(s), een hoeveelheid van in totaal ongeveer 6.256,9 gram wiet en/of hasj, telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
en
op 12 mei 2015 te Duivendrecht in woningen gelegen aan [adres] en/of [adres 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van in totaal ongeveer 35,5 kilogram van een materiaal bevattende hennep en/of hasj, in elk geval telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
  • een taakstraf van 160 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen;
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 1 jaar;
  • een geldboete van € 7.361, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 71 dagen
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de onterechte inbreuk op verdachtes persoonlijke levenssfeer en de forse schending van de redelijke termijn.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft aanzienlijke hoeveelheden wiet en/of hasj aanwezig gehad, vervoerd en/of afgeleverd. Hoewel de verkoop van beperkte hoeveelheden van deze verdovende middelen vanuit coffeeshops onder strikte voorwaarden door de overheid wordt gedoogd, wordt het op grote schaal bezitten en verhandelen van die verdovende middelen nadrukkelijk niet gedoogd. De raadsman heeft gewezen op jurisprudentie, waarbij in een aantal gevallen door rechters is besloten om coffeeshophouders geen straf op te leggen voor het aanwezig hebben van grote hoeveelheden softdrugs bedoeld ter bevoorrading van de eigen coffeeshop. De situatie van verdachte is niet vergelijkbaar met die jurisprudentie, alleen al omdat gesteld noch gebleken is dat verdachte bezig was een eigen coffeeshop te bevoorraden.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf als passende strafmodaliteit in aanmerking komt.
Inbreuk persoonlijke levenssfeer
De raadsman heeft aangevoerd dat de observaties van 11, 12 en 26 mei 2015 stelselmatig waren en dat er, bij gebrek aan een machtiging op grond van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering, sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt als volgt. De observatie van 26 mei valt buiten de ten laste gelegde periode. De observaties die beoordeeld moeten worden zijn die van 11 en 12 mei. Die observaties duurden maximaal een paar uren per dag. Er is daardoor niet een volledig beeld gekregen van (bepaalde aspecten van) het privéleven van verdachte en er is maar een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte gemaakt. Artikel 3 van de Politiewet biedt voor die inbreuk voldoende wettelijke grondslag. Dat een machtiging op grond van 126g Wetboek van Strafvordering ontbreekt, levert dus geen vormverzuim op.
Schending redelijke termijn
In artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat een strafzaak bij de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen 2 jaar nadat die redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is op 12 mei 2015 aangehouden en in verzekering gesteld. Dit vonnis is gewezen op 28 november 2018, meer dan 18 maanden buiten de gestelde termijn. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal bij de strafoplegging rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn in die zin dat zij geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 november 2018, is verdachte eerder, maar niet in de vijf jaren voorafgaand aan de pleegdatum, veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Na de pleegdatum is verdachte niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen, hetgeen de rechtbank ten voordele van verdachte meeweegt.
Alles in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden is.

9.Beslag

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de Smart, die aan verdachte toebehoort, verbeurd verklaren, aangezien met behulp van die Smart het bewezen geachte is begaan.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal ten aanzien van de boot de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal ten aanzien van de dvd, de sleutels, de telefoon, het telefoonhoesje en de oplader teruggave aan verdachte gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
160 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 maanden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 1 jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
geldboeteter hoogte van
€ 7.361,-(zeven duizend driehonderdéénenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 71 dagen.
Beslag
Verklaart verbeurd:
2 1.00 STK Personenauto [kenteken]
SMART 2003 Kl:zwart
4419731
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1. STK Boot 5354YD
SEARAY sign selec Kl:wit V4169
Gelast de teruggave aan verdachte van:
3 1.00 STK DVD
-
4977736
4 2.00 STK Sleutel
-
4982849
5 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart
SAMSUNG
4977193
6 1.00 STK Niet te definiëren goederen Kl:wit
SAMSUNG hoesje
telefoonhoesje 4982838
7 1.00 STK Snoer
SAMSUNG oplader
snoer van telefoonoplader 4982840
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2018.