ECLI:NL:RBAMS:2018:8939

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
13/650488-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot soft- en harddrugs

Op 12 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte betrokken was bij de handel in soft- en harddrugs. De verdachte had in de periode van 1 september 2017 tot en met 24 oktober 2017 in Amsterdam meermalen opzettelijk cocaïne en heroïne verkocht en/of afgeleverd. Tijdens het onderzoek zijn er tapgesprekken gevoerd en zijn er getuigenverklaringen verzameld die de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel bevestigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op 24 oktober 2017 in het bezit waren van ongeveer 10,4 gram cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 97 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. De rechtbank heeft ook beslag gelegd op een geldbedrag en een telefoon die in verband stonden met de drugshandel. De rechtbank oordeelde dat de bewezen feiten strafbaar zijn en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn voor de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/650488-17
Datum uitspraak: 12 december 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 februari 2018 en 28 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T. den Haan naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 24 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of een of meer andere middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2 onder B/C Opiumwet)
2. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 24 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, - een hoeveelheid van een materiaal bevattende hasj en/of een of meer andere middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
(artikel 3 onder B/C Opiumwet)
3. hij op of omstreeks 24 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een bolletje met (ongeveer) 0,12 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een zak met (ongeveer) 10,4 gram cocaïne en/of vijf, althans een of meer bolletjes met (ongeveer) 2,39 gram cocaïne en/of een bolletje met (ongeveer) 0,32 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2 onder C Opiumwet)

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Verdachte voerde slechts gesprekken over eten en de telefoon werd door meerdere mensen in de woning gebruikt. Doordat getuige [naam getuige] onvindbaar is, heeft de verdediging de betrouwbaarheid van zijn verklaring niet kunnen toetsen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er meer sprake was van ‘samen gebruiken’ dan van handel.
Ook heeft de raadsman vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde bepleit. Verdachte stelt de belastende tapgesprekken niet gevoerd te hebben.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
In september 2017 kreeg het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Amsterdam van een informant de volgende informatie binnen: “Vanuit de woning [adres] te Amsterdam wordt in drugs gehandeld door een Surinaamse man. Er komen diverse klanten aan de deur. De dealer is te bereiken op telefoonnummer [telefoonnummer] .”
Naar aanleiding van die melding werd het telefoonnummer getapt en vonden er observaties plaats. Op 24 oktober 2017 werd in de woning binnengetreden en werden onder meer verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] (verder: [naam medeverdachte] ”) aangehouden.
Gebruiker van de telefoon
Uit diverse tapgesprekken is naar voren gekomen dat de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] “ [bijnaam] ” werd genoemd. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend hij de gebruiker is van het telefoonnummer en dat hij [bijnaam 3] of [bijnaam] wordt genoemd. Verder blijkt uit de getapte gesprekken dat de gebruiker van het hiervoor genoemde telefoonnummer “ [bijnaam 2] ” wordt genoemd. Getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige] hebben aangegeven dat zij verdachte kennen als “ [bijnaam 2] ”.
Nu het dossier geen aanknopingspunten bevat voor het door verdachte ingenomen standpunt dat ook andere personen zijn telefoon gebruikten, is de rechtbank van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden gesteld dat de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer] slechts door verdachte werd gebruikt.
Handel in soft- en harddrugs
Getuigen hebben verklaard dat zij van verdachte wiet, cocaïne en heroïne kochten. Daarnaast is in de slaapkamer van de woning, die door [naam medeverdachte] werd gebruikt, 10,4 gram cocaïne aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat de telefoongesprekken slechts over eten gingen. De rechtbank acht dat niet aannemelijk. In sommige gesprekken werd daadwerkelijk over eten gesproken, maar er was ook sprake van versluierd taalgebruik zoals ‘boroe’ (Surinaams voor bolletje), ‘dubbeltje gekookt’, ‘bruin’, ‘suiker’ en ‘la rouche’ (rauwe). Gelet op de context waarin deze versluierde termen werden gebruikt, konden deze naar het oordeel van de rechtbank slechts betrekking hebben op verdovende middelen. Zo wordt er op 6 oktober 2017 gesproken over het koken met ammoniak, wat niets met voedselbereiding te maken kan hebben. Op 3 oktober 2017 wordt door verdachte “rauwe” aangeboden als alternatief aangeboden voor hasj, dat niet meer op voorraad is.
Dat het taalgebruik en de getallen die in de sommige gesprekken werden genoemd, zagen op de verstrekking tegen betaling van bepaalde hoeveelheden drugs werd ook duidelijk op 24 oktober 2017. Verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] spraken die dag over de telefoon over ‘60 schroeven’ en ‘3 en een half’. Nadat [naam medeverdachte 2] langs de woning was geweest, werden in zijn auto 8 slikkersbollen met een totaal gewicht van 59,7 gram cocaïne gevonden. De getallen ‘60’ en ‘3 en een half’ passen bij de hoeveelheid aangetroffen cocaïne en de prijs die doorgaans voor cocaïne wordt betaald.
Medeplegen
Uit de tapgesprekken en verklaringen van getuigen blijkt dat verdachte gebruik maakte van een loopjongen genaamd “ [bijnaam 4] ” die voor hem de verdovende middelen naar kopers/afnemers bracht. [bijnaam 4] [naam medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij als loopjongen werd gebruikt. Hij moest af en toe boodschappen doen en eten afgeven, maar ook wel drugs afgeven. De rechtbank acht bewezen dat [naam medeverdachte] zowel soft- als harddrugs afleverde, nu in zijn jas heroïne werd gevonden en getuige [naam getuige] heeft verklaard dat hij degene was die ‘wit’ en ‘bruin’ (de rechtbank begrijpt: cocaïne en heroïne) kwam brengen. Daar komt bij dat in de derde lade van het dressoir op de slaapkamer van [naam medeverdachte] in de zak van een broek een voor de handel geschikte hoeveelheid van ongeveer 10 gram cocaïne is aangetroffen. Dat [naam medeverdachte] wist van die cocaïne blijkt uit een tapgesprek van 23 oktober 2017 (gesprek 2357), de dag vóór de aanhouding en de doorzoeking, waarin verdachte tegen [naam medeverdachte] zegt dat hij “in de derde la in een broek” pakjes met hasj heeft gelaten, en dat hij daar ook “het dubbeltje” (10) heeft gelaten. [naam medeverdachte] bevestigt dan aan verdachte dat hij het heeft gevonden.
Getuige [naam getuige]
Het feit dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om getuige [naam getuige] te ondervragen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de procedure als geheel niet eerlijk is geweest. De rechtbank overweegt in dit kader dat de verklaring van [naam getuige] , inzake de verkoop van harddrugs, steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Periode
Getuige [naam getuige] heeft op 31 oktober 2017 verklaard dat verdachte al vijf maanden lang cocaïne en heroïne verkocht. Mede gelet op deze verklaring acht de rechtbank bewezen dat het handelen in ieder geval in de periode van 1 september 2017 tot en met 24 oktober 2017 plaatsvond.
3.3.2.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte en de medeverdachte de in de slaapkamer aangetroffen 10,4 gram cocaïne voorhanden hebben gehad. Zij hadden, gelet op het hiervoor onder 3.3.1 genoemde tapgesprek van 23 oktober 2017, beiden wetenschap en beschikkingsmacht over deze cocaïne.
De rechtbank zal verdachte voor de overige ten laste gelegde drugs partieel vrijspreken, nu in de rapporten van die drugs staat dat de herleidbaarheid van de items mogelijk is geschaad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1. in de periode van 1 september 2017 tot en met 24 oktober 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. in de periode van 1 september 2017 tot en met 24 oktober 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende hasj en/of een ander middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3. op 24 oktober 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een zak met 10,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 97 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren én een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met medeverdachte [naam medeverdachte] bezig gehouden met de handel in soft- en harddrugs. Daarnaast heeft hij samen met [naam medeverdachte] ongeveer 10,4 gram cocaïne aanwezig gehad. Dit zijn ernstige feiten. Drugs zijn schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers en daarmee voor de volksgezondheid als geheel. De handel in drugs brengt bovendien allerlei andere vormen van criminaliteit met zich mee. Met name het handelen van harddrugs dient krachtig te worden bestreden.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf als passende strafmodaliteit in aanmerking komt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 januari 2018, is verdachte niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het voortgangsverslag toezicht van 22 oktober 2018, opgesteld door toezichthouder M. van der Stoel. Verdachte heeft zich meteen gemotiveerd ingezet. Hij heeft laten zien dat hij zelfstandig in staat is om zijn leven op een positieve manier in te vullen en hulp te zoeken. De reclassering ziet daarom geen meerwaarde in een vervolgtoezicht.
Alles in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden is.

9.Beslag

Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van een geldbedrag van € 550,- en een Samsung telefoon ( [telefoonnummer 2] ).
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van een geldbedrag van € 434,60.
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de Samsung telefoon [telefoonnummer 2] ), die aan verdachte toebehoort, verbeurd verklaren, aangezien met behulp van die telefoon het onder 1 en 2 bewezen geachte is begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22d, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 200 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 97 dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
80 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. Geld Euro, waarde 550.00
-
7 x 50; 10 x 20 euro 5471666
4. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart
SAMSUNG
5471646
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
2. Geld Euro, waarde 434.60
-
[naam] 8x50; 1x10; 24,60 muntg 5
Verklaart verbeurd:
5. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart
SAMSUNG
5471647
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2018.