ECLI:NL:RBAMS:2018:8938

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
13/654158-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot soft- en harddrugs

Op 12 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte betrokken was bij de handel in soft- en harddrugs. De verdachte had in de periode van 1 september 2017 tot en met 24 oktober 2017 in Amsterdam meerdere keren opzettelijk cocaïne en heroïne verkocht en/of afgeleverd. Tijdens de zittingen op 2 februari 2018 en 28 november 2018 werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaronder tapgesprekken en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte op 24 oktober 2017 in de woning van de verdachte 10,4 gram cocaïne en 0,12 gram heroïne aanwezig hadden. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van 100 dagen op, waarvan 97 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte als loopjongen in de drugshandel. De rechtbank besloot dat de verdachte zich moest houden aan verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en schuldhulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654158-17
Datum uitspraak: 12 december 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 februari 2018 en 28 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P. de Korte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 24 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of een of meer andere middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2 onder B/C Opiumwet)
2. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 24 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende hasj en/of een of meer andere middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
(artikel 3 onder B/C Opiumwet)
3. hij op of omstreeks 24 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een bolletje met (ongeveer) 0,12 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een zak met (ongeveer) 10,4 gram cocaïne en/of vijf, althans een of meer bolletjes met (ongeveer) 2,39 gram cocaïne en/of een bolletje met (ongeveer) 0,32 gram
cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2 onder C Opiumwet)

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit dat 22 september 2017 als start van de periode moet worden aangehouden.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat verdachte geen heerschappij had over de verdovende middelen in de slaapkamer. Voor de vermeend aangetroffen heroïne en cocaïne in de jas van verdachte heeft de raadsman verzocht om bewijsuitsluiting, gelet op de verklaring van verdachte dat hij slechts nep dope had en de door het politielaboratorium genoemde omstandigheid dat de itemnummers op de waardezakken ontbreken. Onduidelijk blijft daarnaast hoe en door wie de vermeende verdovende middelen zijn aangetroffen en hoe deze zijn veilig gesteld. Kennisgevingen van inbeslagneming ontbreken. De ‘chain of evidence’ kan kortom niet worden vastgesteld.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
In september 2017 kreeg het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Amsterdam van een informant de volgende informatie binnen: “Vanuit de woning [adres] te Amsterdam wordt in drugs gehandeld door een Surinaamse man. Er komen diverse klanten aan de deur. De dealer is te bereiken op telefoonnummer [telefoonnummer] .”
Naar aanleiding van die melding werd voornoemd telefoonnummer getapt en vonden er observaties plaats. Op 24 oktober 2017 werd in de woning binnengetreden en werden onder meer verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] (verder: [naam medeverdachte] ”) aangehouden.
Gebruiker van de telefoon
Uit diverse tapgesprekken is naar voren gekomen dat de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] [bijnaam] ” wordt genoemd. Verder blijkt uit de getapte gesprekken dat de gebruiker van het hiervoor genoemde telefoonnummer door meerdere personen “ [bijnaam 1] ” wordt genoemd. Getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] hebben aangegeven dat zij medeverdachte [naam medeverdachte] kennen als “ [bijnaam 1] ”.
Nu het dossier geen aanknopingspunten bevat voor het door [naam medeverdachte] ingenomen standpunt dat ook andere personen zijn telefoon gebruikten, is de rechtbank van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden gesteld dat de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer] slechts door [naam medeverdachte] werd gebruikt.
Handel in hard- en softdrugs
Getuigen hebben verklaard dat zij van [naam medeverdachte] wiet, cocaïne en heroïne kochten. Daarnaast is in de slaapkamer van verdachte 10,4 gram cocaïne aangetroffen.
[naam medeverdachte] heeft verklaard dat de telefoongesprekken slechts over eten gingen. De rechtbank acht dat niet aannemelijk. In sommige gesprekken werd daadwerkelijk over eten gesproken, maar er was ook sprake van versluierd taalgebruik zoals ‘boroe’ (Surinaams voor bolletje), ‘dubbeltje gekookt’, ‘bruin’, ‘suiker’ en ‘la rouche’ (rauwe). Gelet op de context waarin deze versluierde termen werden gebruikt, konden deze naar het oordeel van de rechtbank slechts betrekking hebben op verdovende middelen. Zo wordt er op 6 oktober 2017 gesproken over het koken met ammoniak, wat niets met voedselbereiding te maken kan hebben. Op 3 oktober 2017 wordt door [naam medeverdachte] “rauwe” aangeboden als alternatief aangeboden voor hasj, dat niet meer op voorraad is.
Dat het taalgebruik en de getallen die in de sommige gesprekken werden genoemd, zagen op de verstrekking tegen betaling van bepaalde hoeveelheden drugs werd ook duidelijk op 24 oktober 2017. [naam medeverdachte] en medeverdachte [naam medeverdachte 1] spraken die dag over de telefoon over ‘60 schroeven’ en ‘3 en een half’. Nadat [naam medeverdachte 1] langs de woning was geweest, werden in zijn auto 8 slikkersbollen met een totaal gewicht van 59,7 gram cocaïne gevonden. De getallen ‘60’ en ‘3 en een half’ passen bij de hoeveelheid aangetroffen cocaïne en de prijs die doorgaans voor cocaïne wordt betaald.
Medeplegen
Uit de tapgesprekken en verklaringen van getuigen blijkt dat [naam medeverdachte] gebruik maakte van een loopjongen genaamd “ [bijnaam 2] ” die voor hem de verdovende middelen naar kopers/afnemers bracht. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij door [naam medeverdachte] als loopjongen werd gebruikt. Hij moest af en toe boodschappen doen en eten afgeven, maar ook wel drugs afgeven. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zowel soft- als harddrugs afleverde, nu in zijn jas heroïne werd gevonden en getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat verdachte degene was die ‘wit’ en ‘bruin’ (de rechtbank begrijpt: cocaïne en heroïne) kwam brengen. Daar komt bij dat in de derde lade van het dressoir op de slaapkamer van verdachte in de zak van een broek een voor de handel geschikte hoeveelheid van ongeveer 10 gram cocaïne is aangetroffen. Dat verdachte wist van die cocaïne blijkt uit een tapgesprek van 23 oktober 2017 (gesprek 2357), de dag vóór de aanhouding en de doorzoeking, waarin [naam medeverdachte] tegen verdachte zegt dat hij “in de derde la in een broek” pakjes met hasj heeft gelaten, en dat hij daar ook “het dubbeltje” (10) heeft gelaten. Verdachte bevestigt dan aan [naam medeverdachte] dat hij het heeft gevonden.
Periode
De rechtbank acht bewezen dat in de periode van 1 september 2017 tot en met 24 oktober 2017 in soft- en harddrugs werd gehandeld.
3.3.2.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte en de medeverdachte de in de slaapkamer aangetroffen 10,4 gram cocaïne voorhanden hebben gehad. Zij hadden, gelet op het hiervoor onder 3.3.1 genoemde tapgesprek van 23 oktober 2017, beiden wetenschap en beschikkingsmacht over deze cocaïne.
Ook acht de rechtbank, mede gelet op verdachtes verklaring ter terechtzitting dat hij op straat een bolletje heroïne had gevonden, bewezen dat verdachte een bolletje heroïne van 0,12 gram voorhanden heeft gehad.
De rechtbank zal verdachte voor het voorhanden hebben van de overige ten laste gelegde drugs partieel vrijspreken, nu in de rapporten van die drugs staat dat de herleidbaarheid van de items mogelijk is geschaad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1. in de periode van 1 september 2017 tot en met 24 oktober 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. in de periode van 1 september 2017 tot en met 24 oktober 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende hasj en/of een ander middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3. op 24 oktober 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een zak met 10,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne
en
op 24 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een bolletje met 0,12 gram van een materiaal bevattende heroïne,
telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 97 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarden én een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte is gebaat bij de door de reclassering ingezette lijn.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met medeverdachte [naam medeverdachte] bezig gehouden met de handel in soft- en harddrugs. Daarnaast heeft hij 0,12 gram heroïne en, samen met [naam medeverdachte] , 10,4 gram cocaïne aanwezig gehad. Dit zijn ernstige feiten. Drugs zijn schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers en daarmee voor de volksgezondheid als geheel. De handel in drugs brengt bovendien allerlei andere vormen van criminaliteit met zich mee. Met name het handelen van harddrugs dient krachtig te worden bestreden.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf als passende strafmodaliteit in aanmerking komt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 januari 2018, is verdachte eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, hetgeen in zijn nadeel weegt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 19 juli 2018, opgesteld door reclasseringswerkster L. Sixma. Verdachte zat ten tijde van het onderhavige delict in een lastige situatie. Hij had geen woon- of verblijfplek en was afhankelijk van een slaapplek die hem werd aangeboden. Huisvesting en financiën lijken delictgerelateerd te zijn. Door middel van voortzetting en uitbreiding van het huidig kader bij de reclassering kan toegewerkt worden naar meer stabiliteit in het leven van verdachte. Geadviseerd wordt om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het naleven van aanwijzingen die in het spreekuur daderregie worden vastgesteld, het meewerken aan schuldhulpverlening en het meewerken aan ambulante begeleiding.
Gelet op de betrekkelijk geringe rol van verdachte als loopjongen zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde taakstraf niet opleggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 100 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 97 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden die door de reclassering worden geadviseerd, passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 100 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 97 dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het volgende adres: [adres 2] te Amsterdam. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Tevens dient hij zich te houden aan de aanwijzingen die door de reclassering worden opgegeven;
2. indien de reclassering dit noodzakelijk acht, wordt verplicht om in een instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
3. zich houdt aan aanwijzingen en afspraken gemaakt tijdens het spreekuur daderregie, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4. meewerkt aan ambulante begeleiding van het Leger des Heils of soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, zolang de reclassering noodzakelijk acht;
5. wordt verplicht om mee te werken aan schuldhulpverlening, waaronder ook wordt verstaan schuldsanering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2018.