1.5.Met het besluit van 12 januari 2016 heeft het Uwv aan eiser met ingang van 8 januari 2016 een zogeheten loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de WIA toegekend, gebaseerd op volledige (100%) arbeidsongeschiktheid.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder aan eiser eervol ontslag verleend met ingang van 8 januari 2016 wegens volledige arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 8:4 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Amstelveen (ARA).
3. Verweerder is er in eerste instantie van uitgegaan dat eiser uitsluitend op 14 februari 2016 een bezwaarschrift tegen het primaire besluit heeft ingediend en dat hij dat bezwaarschrift na een telefoongesprek met een juridisch medewerker heeft ingetrokken. Dit bezwaar heeft verweerder vervolgens met het besluit van 25 augustus 2017 kennelijk niet‑ontvankelijk verklaard. Deze rechtbank heeft in de uitspraak van 23 januari 2018, AMS 17/5871, het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 25 augustus 2017 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van 14 februari 2016 te nemen.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder uitvoering gegeven aan de opdracht van de rechtbank en inhoudelijk beslist op het bezwaar van eiser. Verweerder heeft het advies van de commissie voor de bezwaarschriften gevolgd en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Volgens de commissie voor de bezwaarschriften was verweerder bevoegd over te gaan tot het verlenen van ontslag en heeft hij van deze bevoegdheid in redelijkheid gebruik mogen maken. Ten slotte hoeft verweerder volgens de commissie voor bezwaarschriften geen ontslagvergoeding aan eiser toe te kennen.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank stelt voorop dat zij alleen kan toetsen wat in het bestreden besluit door verweerder is besloten. In beroep heeft eiser de rechtbank verzocht verweerder te gelasten om eisers positie als werknemer te herstellen, om zijn uitkering aan te vullen tot het laatstverdiende loon en om tot nu toe toegepaste inhoudingen op zijn salaris te betalen en de achterstallige betalingen inzake zijn pensioen te voldoen. De rechtbank stelt vast dat zowel het primaire besluit als het bestreden besluit geen op rechtsgevolg gerichte beslissing over deze onderwerpen bevat. De rechtbank kan in deze procedure dan ook geen oordeel geven over deze onderwerpen.
6. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder het advies van de commissie voor de bezwaarschriften niet klakkeloos mag overnemen en het bestreden besluit daarop niet mag baseren. De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. Op grond van artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht kan bij de motivering van een besluit worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, als het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. De rechtbank is van oordeel dat aan deze vereisten is voldaan. Verweerder mocht in het bestreden besluit dus volstaan met een verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften.
7. In artikel 8:4, tweede lid, van de ARA is bepaald dat ontslag aan de ambtenaar kan worden verleend op grond van volledige ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte. In het derde lid van dit artikel is vastgelegd dat ontslag als bedoeld in het tweede lid slechts mag plaatsvinden indien er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte gedurende een periode van 24 maanden. Op grond van het vierde lid van dit artikel betrekt verweerder bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid het resultaat van de claimbeoordeling van de WIA. Op grond van het tiende lid, aanhef en onder b, wordt de termijn van 24 maanden als bedoeld in het derde lid verlengd met de duur van het tijdvak dat het Uwv op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft vastgesteld. Dit tijdvak betreft de periode waarin aan de werkgever een loondoorbetalingsverplichting is opgelegd wegens onvoldoende re‑integratie‑inspanningen.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser op de ontslagdatum van 8 januari 2016 al meer dan 24 maanden ongeschikt was voor het vervullen van zijn eigen functie en dat hij een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de WIA ontving. Verder staat vast dat verweerder bij de besluitvorming de WIA-claimbeoordeling van 12 januari 2016 heeft betrokken en dat door het Uwv de re-integratie-inspanningen van verweerder als voldoende zijn beoordeeld. Hieruit volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 8:4 van de ARA is voldaan en het college bevoegd was om gebruik te maken van de in het tweede lid neergelegde ontslagbevoegdheid.
9. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zich niet aan zijn re‑integratieverplichtingen heeft gehouden. Voor zover eiser zich daarmee op het standpunt stelt dat verweerder geen toepassing mocht geven aan artikel 8:4 van de ARA, geeft de rechtbank eiser hierin geen gelijk. Het Uwv heeft immers geoordeeld dat verweerder aan alle re-integratieverplichtingen heeft voldaan en dat oordeel staat in rechte vast. De rechtbank moet er om die reden dan ook van uitgaan dat verweerder aan alle re-integratieverplichtingen heeft voldaan.
10. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid eiser te ontslaan. Eiser heeft aangevoerd dat er zowel in het eerste als in het tweede spoor nog voldoende mogelijkheden waren om hem weer aan de slag te laten gaan en dat hij het gevoel heeft dat verweerder van hem af wilde, of in elk geval dat verweerder zich niet erg heeft ingespannen om hem binnen de gemeente aan werk te helpen. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet worden voorbijgegaan aan het positieve oordeel van het Uwv over de re‑integratieverplichtingen van verweerder. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat verweerder van hem af wilde. Verweerder heeft ter zitting en in de stukken juist blijk gegeven van waardering voor eiser en de manier waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht. In wat eiser – zonder nadere onderbouwing – heeft aangevoerd met betrekking tot dit punt ziet de rechtbank dus geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn ontslagbevoegdheid. Verweerder mocht eiser dan ook ontslaan.
Verzoek om (immateriële) schadevergoeding
11. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij aanspraak maakt op een (immateriële) schadevergoeding. De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk en wijst het verzoek af. Uit wat hiervoor is geoordeeld, volgt immers dat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit. Eventuele schade van eiser is dan ook niet op basis van het ontslagbesluit op verweerder te verhalen. De rechtbank merkt daarbij overigens wel op dat het partijen vrijstaat daar onderling andere afspraken over te maken.
12. De rechtbank is van oordeel dat het besluit van verweerder om eiser eervol ontslag te verlenen wegens volledige arbeidsongeschiktheid op goede gronden berust. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk.
13. Omdat eiser geen gelijk krijgt, hoeft verweerder de proceskosten die eiser gemaakt heeft en het griffierecht dat hij heeft betaald, niet aan hem te vergoeden.