In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 december 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal van een kip. De feiten van de zaak dateren van 25 januari 2016, toen de verdachte de kip heeft weggenomen van de aangever, die de kip hield in het kader van een opleidingsproject. De verdachte heeft verklaard dat zij de kip heeft meegenomen om deze in veiligheid te brengen en om de stemming over het leven van de kip te stoppen, omdat zij vond dat het leven van een dier niet de inzet mag zijn van een sociaal experiment.
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, omdat zij de kip zonder toestemming van de rechthebbende heeft weggenomen met het oogmerk om deze niet terug te brengen. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte handelde uit een noodtoestand en dat zij een beroep kan doen op de rechtvaardigingsgrond van artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht, omdat de kip in acuut levensgevaar verkeerde.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een hulpbehoevend dier en dat de omstandigheden waaronder de kip werd gehouden niet zodanig slecht waren dat de kip hulpbehoevend was. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging verworpen en geoordeeld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. Desondanks heeft de rechtbank besloten om geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder de lange duur van de procedure en het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.