ECLI:NL:RBAMS:2018:8911

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
13/665046-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van cocaïne en MDMA door verdachte gedurende 1,5 jaar

Op 11 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende 1,5 jaar cocaïne en MDMA heeft verkocht en in bezit had. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. S.M. Hoogerheide en mr. K. van der Willigen, en de verdediging door mr. S.C. Sassen. De tenlastelegging omvatte onder andere de verkoop van cocaïne en MDMA in de periode van 23 januari 2017 tot en met 12 juni 2018, alsook het bezit van aanzienlijke hoeveelheden harddrugs op 12 juni 2018. Tijdens de zitting op 27 november 2018 is het bewijs besproken, waaronder afgeluisterde gesprekken en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende de gehele ten laste gelegde periode in harddrugs heeft gehandeld, ondanks zijn verklaring dat hij na juli 2017 was gestopt. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk verkopen van cocaïne en MDMA en het opzettelijk aanwezig hebben van deze middelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden gericht op verslavingsbehandeling en reclassering. Tevens werd een aantal geldbedragen verbeurd verklaard, die als crimineel vermogen werden beschouwd. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/665046-18, 13/004126-16 (TUL)
Datum uitspraak: 11 december 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP adres] ,
gedetineerd in het ‘ [detentie adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mr. S.M. Hoogerheide en mr. K. van der Willigen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. Sassen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de terechtzitting van 27 november 2018 – ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 23 januari 2017 tot en met 12 juni 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 12 juni 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 1190 (blauw, indruk diamant) en/of 2 (blauw, indruk Rolex logo) en/of 200 (blauw, indruk Diamant) pillen en/of 98,2 gram kristallen en/of 13,6 gram poeder en brokjes, althans een of meer hoeveelhe(i)d(en), MDMA, en/of 827,03 gram (140 gram en/of 447 gram en/of 126 gram en/of 37,7 gram en/of 3,73 gram en/of 72,6 gram), althans een of meer hoeveelhe(i)d(en), cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 12 juni 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 88,8 gram hasj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie achten bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met zijn broer, medeverdachte [naam medeverdachte] , gedurende de ten laste gelegde periode heeft gehandeld in cocaïne en MDMA. Alle in de woning van verdachte, de woning van zijn broer [naam medeverdachte] en de woning van hun moeder in beslag genomen harddrugs kunnen daarom aan hen beiden worden toegerekend. Daarnaast heeft verdachte de in de woning van zijn moeder in beslag genomen softdrugs aanwezig gehad.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de eerste helft van 2017 in harddrugs heeft gehandeld. Daarna niet meer.
De drugs in de kelderbox van zijn woning en de in de woning aanwezige geldbedragen had hij voor iemand in bewaring, maar waren niet van hem.
De raadsvrouw heeft partieel vrijspraak van feit 1 bepleit, nu handel in verdovende middelen slechts voor een deel van de ten laste gelegde periode, te weten van 23 januari 2017 tot juli 2017, bewezen kan worden. In de periode juli 2017 tot 8 maart 2018 heeft er geen onderzoek gelopen en het is niet gebleken dat verdachte in die periode nog steeds actief was in de drugshandel. Dat verdachte na juli 2017 niet meer heeft gehandeld wordt ondersteund door getuigenverklaringen en historische telefoongegevens.
De raadsvrouw is van mening dat de op 12 juni 2018 in de kelderbox van de woning van verdachte in beslag genomen verdovende middelen niet kunnen bijdragen aan het bewijs dat verdachte in harddrugs handelde. Verdachte heeft immers een plausibele verklaring voor de aanwezigheid van deze drugs gegeven. Met betrekking tot de in feit 2 opgenomen verdenking dat verdachte deze drugs aanwezig heeft gehad, refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
De in de woning van de broer van verdachte en de woning van de moeder van verdachte in beslag genomen verdovende middelen kunnen niet aan verdachte worden toegeschreven. Er is geen bewijs dat verdachte gezamenlijk met zijn broer in verdovende middelen handelde. Verdachte moet daarvan partieel van feit 2 en van feit 3 worden vrijgesproken.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
In een onderzoek in de eerste helft van 2017 naar handel in verdovende middelen vanuit een taxi door de taxichauffeur [naam taxichauffeur] , is het telefoonnummer van [naam taxichauffeur] afgeluisterd. Daarbij is het telefoonnummer [nummer 1] in beeld gekomen. Dit nummer was in gebruik van een persoon die [naam 1] werd genoemd.
Uit gesprekken die [naam taxichauffeur] onder meer met een andere taxichauffeur genaamd [naam 2] en met [naam 1] heeft gevoerd blijkt dat er bij [naam 1] iets te halen viel en dat hij dingen verkocht. In de afgeluisterde gesprekken werd gesproken over “3 kleine en 1 grote”, “tien snoepjes”, “tien pakjes” over “pillen” en over “blauwe snoepjes”. Met [naam 1] werden afspraken gemaakt waarbij [naam taxichauffeur] kennelijk naar [naam 1] toeging om de spullen op te halen.
Tijdens een observatie op 22 juni 2017 werd onder andere gezien dat [naam taxichauffeur] in het naast het [naam hotel] hotel gelegen appartementencomplex aan de [adres 1] naar binnen gaat. Drie minuten later gaat hij weer naar buiten. Eén minuut later belt hij [naam 2] , die op dat moment met klanten in zijn taxi zit. [naam taxichauffeur] vraagt of ze wat willen, waarop een Engelse klant in de taxi zegt dat hij 2 wikkels cocaïne en 6 pillen wil. [naam taxichauffeur] zegt dat ze naar hem toe moeten komen. Weer enkele minuten later komt een taxi de [adres 1] inrijden, waarna [naam taxichauffeur] achterin de taxi stapt.
Op 25 juni 2017 aan het eind van de avond belt [naam taxichauffeur] met een andere taxichauffeur. In dit gesprek gaat het over sossa (cocaïne) die [naam taxichauffeur] aan een klant wil verkopen. Deze cocaïne moet kennelijk eerst worden opgehaald bij [naam 1] . Kort daarna is er twee keer telefonisch contact tussen [naam taxichauffeur] en [naam 1] . [naam 1] zegt in het eerste gesprek dat hij in het hotel, en in het tweede gesprek dat hij buiten bij het hotel is. [naam taxichauffeur] zegt dat hij er aan komt.
Op 27 juni 2017 werd [naam taxichauffeur] aangehouden en in zijn auto lagen verkoophoeveelheden verdovende middelen.
Verdachte woont op het adres [adres 2] te Amsterdam en heeft erkend dat hij de gebruiker is van het telefoonnummer [nummer 1] . Bij de doorzoeking op 12 juni 2018 is bovendien in de woning van verdachte een telefoon aangetroffen waarvan het imeinummer overeenkomt met de telefoon die tijdens de technische actie voorzien was van de simkaart met telefoonnummer [nummer 1] .
De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat verdachte de persoon is die in de afgeluisterde gesprekken “ [naam 1] ” wordt genoemd.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat [naam 1] ook op het telefoonnummer [nummer 2] te bereiken was. [naam taxichauffeur] heeft [naam 1] op dit telefoonnummer gebeld toen [naam 1] oproepen op het telefoonnummer [nummer 1] niet beantwoordde. Dit nummer blijkt echter ook en veelvuldig door de broer van verdachte, de medeverdachte [naam medeverdachte] , te zijn gebruikt.
Vanaf 8 maart 2018 is het telefoonnummer van verdachte, [nummer 1] , afgeluisterd.
Uit deze gesprekken komt eenzelfde beeld naar voren als in de gesprekken van een jaar eerder. Met verschillende personen wordt op zeer korte termijn op een specifieke locatie afgesproken. Er is weer sprake van een versluierd taalgebruik. Zo wordt gesproken over “een tafeltje van vijf”, “die grote” en “de steen”.
Op 24 april 2018 werd verdachte gebeld door een persoon die koffie wilde komen drinken. Bij een observatie is gezien dat verdachte kort na dit gesprek naar buiten liep en even in de straat bleef staan. Er kwam een auto de straat inrijden en verdachte stapte als bijrijder in. De auto reed een rondje om het hotel en verdachte stapte vervolgens weer uit.
Dezelfde dag vond er telefonisch contact plaats met [naam taxichauffeur] . Nadat [naam taxichauffeur] had gezegd dat hij er was, is hij het portiek van de woning van verdachte binnengegaan. Een minuut later kwam ging hij via een ander portiek het appartementencomplex weer uit en stapte in zijn taxi. Hij bleef ongeveer een half uur in deze auto zitten en leek iets te doen bij de middenconsole. Daarna reed hij weg. Ongeveer vijf minuten later werd hij aangehouden. Een voorlopige drugstest bij hem was positief. In een sok zat een wikkeltje cocaïne.
In het onderzoek zijn diverse personen gehoord die contact hebben gezocht met de telefoonnummers [nummer 1] of [nummer 2] .
De getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij al zo’n vijf jaar 2 à 3 keer per week cocaïne bij “ [bijnaam] ” kocht. Hij sprak dan beneden of boven bij het [naam hotel] Hotel af. Hij herkende “ [bijnaam] ” op een foto van verdachte. Wanneer verdachte op vakantie was, dan kon hij bij de broer van verdachte terecht. Hij had echter voornamelijk contact met verdachte. Dat contact duurde tot het moment dat verdachte was aangehouden. Hij werd toen niet meer teruggebeld.
De getuige [naam getuige 2] verklaarde voornamelijk van de medeverdachte [naam medeverdachte] gekocht te hebben, maar in het verleden heeft hij ook van verdachte gekocht.
De getuige [naam getuige 3] heeft verklaard dat in het afgelopen jaar de medeverdachte [naam medeverdachte] zijn vaste contact was waar hij drugs kocht. De jaren daarvoor kocht hij vooral van verdachte, maar af en toe ook van [naam medeverdachte] .
Bij de doorzoeking op 12 juni 2018 zijn in de kelderbox van de woning van verdachte hoeveelheden MDMA en cocaïne in beslag genomen. Verdachte heeft hierover verklaard dat deze drugs niet van hem waren maar dat hij deze voor een persoon in bewaring had genomen. In het licht van de bewijsmiddelen acht de rechtbank deze bewering van verdachte ongeloofwaardig. Bovendien heeft verdachte geen informatie gegeven op basis waarvan zijn stelling kan worden geverifieerd. De rechtbank acht daarom bewezen dat deze drugs de handelsvoorraad van verdachte was.
Verdachte heeft bekend dat hij in de eerste zes maanden van 2017 cocaïne en MDMA heeft verkocht, maar zegt daarna daarmee te zijn gestopt. De rechtbank volgt verdachte hierin niet. Op grond van de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken, observaties en getuigenverklaringen en de bij verdachte aangetroffen handelsvoorraad verdovende middelen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte gedurende de gehele ten laste gelegde periode in harddrugs heeft gehandeld.
Vrijspraak medeplegen.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte en zijn broer [naam medeverdachte] , tevens medeverdachte, elkaar bij de handel in de verdovende middelen regelmatig ondersteunden. Wanneer verdachte op vakantie was, kon de koper van de drugs in veel gevallen bij zijn broer terecht. Diverse getuigen hebben verklaard dat zij afwisselend bij de een en de ander drugs hebben gekocht. Het telefoonnummer [nummer 2] , hoewel voornamelijk in gebruik bij de [naam medeverdachte] , is in het verleden ook door verdachte gebruikt.
Aldus is in ieder geval sprake geweest van een zekere samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte bij de verkoop van harddrugs. Het blijft echter onduidelijk of verdachte en zijn broer gezamenlijk een drugshandel runden dan wel dat ieder dit voor zich deed. Zij lijken allebei een eigen handelsvoorraad te hebben gehad. Het is bovendien niet gebleken dat verdachte en zijn broer de drugs samen financierden of dat zij de opbrengsten onderling verdeelden. De rechtbank acht het bewijs van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte bij het feit ontoereikend en zij zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Bij de doorzoeking op 12 juni 2018 van de woning van verdachte, [adres 2] te Amsterdam, werden hoeveelheden MDMA en cocaïne in beslag genomen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte deze drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn broer in harddrugs heeft gehandeld. Uit het dossier blijkt dat de in de woning van zijn moeder op het adres [adres 3] in beslag genomen drugs aan de medeverdachte [naam medeverdachte] moet worden toegerekend. Er is geen bewijs dat verdachte bemoeienis heeft gehad met deze partij drugs of daarvan op de hoogte was. Evenmin is er bewijs dat verdachte op de hoogte was van de wikkels cocaïne die de medeverachte [naam medeverdachte] aanwezig had op diens woonadres, de [adres 4] . De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de verdenking dat hij deze drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde:
Om dezelfde reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 3. Ook de 88,8 gram hasjiesj zijn aangetroffen in de partij drugs die in de woning van de moeder van verdachte lag. Deze drugs kunnen aan de medeverdachte [naam medeverdachte] worden toegerekend. Er is geen bewijs dat verdachte bemoeienis heeft gehad met deze drugs of daarvan op de hoogte was.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
op tijdstippen in de periode vanaf 23 januari 2017 tot en met 12 juni 2018 te Amsterdam, opzettelijk heeft verkocht telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA.
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
op 12 juni 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 200 (blauw, indruk diamant) pillen en 13,6 gram poeder en brokjes van een materieel bevattende MDMA
en 37,7 gram en 72,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsadvies van 26 november 2018.
De vordering tenuitvoerlegging dient toegewezen te worden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Uitgaande van een bewezen verklaarde periode van zes maanden, heeft de raadsvrouw een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepleit gelijk aan het voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel van zes maanden, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in een periode van ongeveer anderhalf jaar gehandeld in cocaïne en MDMA. De klanten belden hem op een speciaal daarvoor bestemd telefoonnummer. Vervolgens werd een afspraak gemaakt, waarbij de drugs in de buurt van de woning van verdachte of in de auto van de klant tegen betaling aan de klant werd afgeleverd.
Verdachte bewaarde zijn handelsvoorraad in de kelderbox van zijn woning.
Cocaïne en MDMA leveren een groot gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stoffen verslavend zijn en regelmatig gebruik gewoonlijk schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengt. De handel in verdovende middelen gaat bovendien vaak gepaard met zware criminaliteit en brengt ook bij degenen die hier niets mee te maken hebben gevoelens van onveiligheid met zich.
Verdachte had zijn drugshandel professioneel opgezet en er waren veel dealercontacten. In de woning van verdachte is een grote hoeveelheid cash geld aangetroffen. Door gezinsleden zijn luxe goederen, waaronder Rolex horloges, aangekocht die zij onmogelijk uit eigen legale inkomsten konden financieren. Ook hieruit blijkt de grootschaligheid en winstgevendheid van de door verdachte gedreven drugshandel. Ondanks de rijkelijke aanwezigheid van geld, hebben verdachte en zijn partner een uitkering en toeslagen geïncasseerd. Verdachte heeft slechts ten dele openheid van zaken gegeven.
Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 oktober 2018 komt naar voren dat verdachte eerder voor overtreding van de Opiumwet is veroordeeld. Ondanks het feit dat verdachte van deze veroordeling nog in een proeftijd liep heeft verdachte zich opnieuw met verdovende middelen ingelaten. Nu sprake is van recidive zal de rechtbank deze omstandigheid bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf ten nadele van verdachte meewegen.
In het reclasseringsadvies van 26 november 2018 van GGZ Reclassering Inforsa is te lezen dat verdachte zelf verslaafd is aan cocaïne en graag hulp wil hebben om van deze verslaving af te komen. Een verslavingsbehandeling, al dan niet klinisch, is volgens de reclassering geïndiceerd. Verdachte heeft voornamelijk kennissen met een justitieel verleden en de reclassering ziet een belang in het vergroten van de weerbaarheid van verdachte tegen de invloed van dit negatieve sociale netwerk. De reclassering adviseert om als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel een verplicht reclasseringscontact, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een gedragsinterventie middelengebruik en een verslavingsbehandeling aan verdachte op te leggen.
Met inachtneming van de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting, daarbij mede in aanmerking genomen de duur van de drugshandel en de hoeveelheid verdovende middelen die bij verdachte is aangetroffen, acht de rechtbank voor de feiten een gevangenisstraf van 26 maanden passend en geboden.
Met de reclassering acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte zijn verslaving onder controle zal krijgen. Zij zal daarom een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Anders dan de officieren van justitie ziet de rechtbank geen zwaarwegende redenen om een langere proeftijd op te leggen.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officieren van justitie is gevorderd, omdat zij minder bewezen acht dan de officieren van justitie.
Verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn de volgende geldbedragen in beslag genomen:
1. (5586161) € 16.000,-
2. (5586174) € 2.600,-
3. (5586197) € 355,-
4. (5586202) € 298,25
5. (5586444) € 21.100,-
6. (5586453) buitenlands geld, 545 GBP
7. (5586458) € 1.200,-
8. (5586460) € 200,-
9. (5586465) € 13.410,-
10. (5586485) € 1.800,-
11. (5586489) € 95,-
12. (5586520) buitenlands geld, 60 GBP
13. (5586526) buitenlands geld, 190 USD
14. (5586564) buitenlands geld, 40 TRY
15. (5586566) buitenlands geld, 150 USD
16. (5586623) € 2.600,-
17. (5586692) € 40,-
De raadsvrouw heeft verzocht om de onder 2 en 8 genoemde geldbedragen van respectievelijk € 2.600,- en € 200,- aan de partner van verdachte te retourneren. Het geld zou afkomstig zijn van vakantiegeld en toeslagen. Zij zou dit geld contant hebben opgenomen vanaf een gezamenlijke bankrekening van haar en verdachte.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en zijn partner een uitkering, huurtoeslag en zorgtoeslag ontvingen. Twee van hun in de woning verblijvende kinderen hadden een bescheiden inkomen. Van andere legale inkomsten binnen het gezin is niet gebleken. In de woning van verdachte lagen grote hoeveelheden contant geld. De aanwezigheid van deze geldbedragen in de woning kan alleen worden verklaard door inkomsten uit de door verdachte gerunde drugshandel. Voor een gezin met vier kinderen zijn vanaf de rekening van verdachte en zijn partner weinig uitgaven voor levensonderhoud, persoonlijke verzorging en kleding te zien. Aannemelijk is dat een deel van kosten van levensonderhoud contant uit de door de drugshandel gegenereerde winsten werd bekostigd. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de hiervoor onder 2 en 8 genoemde geldbedragen een legale herkomst hadden. Het geld afkomstig van de bankrekening waarop de uitkering en toeslagen werden overgemaakt heeft zich immers, nadat het contant van de rekening was opgenomen en in de woning werd bewaard, vermengd met het criminele vermogen uit de drugshandel dat eveneens in de woning lag. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de raadsvrouw af.
De onder 1 tot en met 17 genoemde geldbedragen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze geldbedragen geheel of grotendeels door middel van het bewezen geachte zijn verkregen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 19 juni 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/004126-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 7 december 2016 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 40 uren, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken bevindt zich een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
26 (zesentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden:
- Veroordeelde zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
- Veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- Veroordeelde zal medewerking verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde meldt zich op afspraken met de GGZ Reclassering Inforsa te Amsterdam, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
- Veroordeelde neemt actief deel aan een gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, en dan met name ter vergroting van de weerbaarheid van veroordeelde richting zijn sociale netwerk. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- Veroordeelde neemt, indien de reclassering dit gedurende het toezicht nodig acht, actief deel aan een gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- Veroordeelde laat zich behandelen door de Jellinek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Geeft aan opdracht aan GGZ Reclassering Inforsa om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart verbeurd:
1. (5586161) € 16.000,-
2. (5586174) € 2.600,-
3. (5586197) € 355,-
4. (5586202) € 298,25
5. (5586444) € 21.100,-
6. (5586453) buitenlands geld, 545 GBP
7. (5586458) € 1.200,-
8. (5586460) € 200,-
9. (5586465) € 13.410,-
10. (5586485) € 1.800,-
11. (5586489) € 95,-
12. (5586520) buitenlands geld, 60 GBP
13. (5586526) buitenlands geld, 190 USD
14. (5586564) buitenlands geld, 40 TRY
15. (5586566) buitenlands geld, 150 USD
16. (5586623) € 2.600,-
17. (5586692) € 40,-
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 7 december 2016, namelijk een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. C.C.M. Oude Hengel en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2018.
[Bijlage]
15.18
[Bijlage]
16.1
[Bijlage]