4.3.Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
In een onderzoek in de eerste helft van 2017 naar handel in verdovende middelen vanuit een taxi door de taxichauffeur [naam taxichauffeur] , is het telefoonnummer van [naam taxichauffeur] afgeluisterd. Daarbij is het telefoonnummer [nummer 1] in beeld gekomen. Dit nummer was in gebruik van een persoon die [naam 1] werd genoemd.
Uit gesprekken die [naam taxichauffeur] onder meer met een andere taxichauffeur genaamd [naam 2] en met [naam 1] heeft gevoerd blijkt dat er bij [naam 1] iets te halen viel en dat hij dingen verkocht. In de afgeluisterde gesprekken werd gesproken over “3 kleine en 1 grote”, “tien snoepjes”, “tien pakjes” over “pillen” en over “blauwe snoepjes”. Met [naam 1] werden afspraken gemaakt waarbij [naam taxichauffeur] kennelijk naar [naam 1] toeging om de spullen op te halen.
Tijdens een observatie op 22 juni 2017 werd onder andere gezien dat [naam taxichauffeur] in het naast het [naam hotel] hotel gelegen appartementencomplex aan de [adres 1] naar binnen gaat. Drie minuten later gaat hij weer naar buiten. Eén minuut later belt hij [naam 2] , die op dat moment met klanten in zijn taxi zit. [naam taxichauffeur] vraagt of ze wat willen, waarop een Engelse klant in de taxi zegt dat hij 2 wikkels cocaïne en 6 pillen wil. [naam taxichauffeur] zegt dat ze naar hem toe moeten komen. Weer enkele minuten later komt een taxi de [adres 1] inrijden, waarna [naam taxichauffeur] achterin de taxi stapt.
Op 25 juni 2017 aan het eind van de avond belt [naam taxichauffeur] met een andere taxichauffeur. In dit gesprek gaat het over sossa (cocaïne) die [naam taxichauffeur] aan een klant wil verkopen. Deze cocaïne moet kennelijk eerst worden opgehaald bij [naam 1] . Kort daarna is er twee keer telefonisch contact tussen [naam taxichauffeur] en [naam 1] . [naam 1] zegt in het eerste gesprek dat hij in het hotel, en in het tweede gesprek dat hij buiten bij het hotel is. [naam taxichauffeur] zegt dat hij er aan komt.
Op 27 juni 2017 werd [naam taxichauffeur] aangehouden en in zijn auto lagen verkoophoeveelheden verdovende middelen.
Verdachte woont op het adres [adres 2] te Amsterdam en heeft erkend dat hij de gebruiker is van het telefoonnummer [nummer 1] . Bij de doorzoeking op 12 juni 2018 is bovendien in de woning van verdachte een telefoon aangetroffen waarvan het imeinummer overeenkomt met de telefoon die tijdens de technische actie voorzien was van de simkaart met telefoonnummer [nummer 1] .
De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat verdachte de persoon is die in de afgeluisterde gesprekken “ [naam 1] ” wordt genoemd.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat [naam 1] ook op het telefoonnummer [nummer 2] te bereiken was. [naam taxichauffeur] heeft [naam 1] op dit telefoonnummer gebeld toen [naam 1] oproepen op het telefoonnummer [nummer 1] niet beantwoordde. Dit nummer blijkt echter ook en veelvuldig door de broer van verdachte, de medeverdachte [naam medeverdachte] , te zijn gebruikt.
Vanaf 8 maart 2018 is het telefoonnummer van verdachte, [nummer 1] , afgeluisterd.
Uit deze gesprekken komt eenzelfde beeld naar voren als in de gesprekken van een jaar eerder. Met verschillende personen wordt op zeer korte termijn op een specifieke locatie afgesproken. Er is weer sprake van een versluierd taalgebruik. Zo wordt gesproken over “een tafeltje van vijf”, “die grote” en “de steen”.
Op 24 april 2018 werd verdachte gebeld door een persoon die koffie wilde komen drinken. Bij een observatie is gezien dat verdachte kort na dit gesprek naar buiten liep en even in de straat bleef staan. Er kwam een auto de straat inrijden en verdachte stapte als bijrijder in. De auto reed een rondje om het hotel en verdachte stapte vervolgens weer uit.
Dezelfde dag vond er telefonisch contact plaats met [naam taxichauffeur] . Nadat [naam taxichauffeur] had gezegd dat hij er was, is hij het portiek van de woning van verdachte binnengegaan. Een minuut later kwam ging hij via een ander portiek het appartementencomplex weer uit en stapte in zijn taxi. Hij bleef ongeveer een half uur in deze auto zitten en leek iets te doen bij de middenconsole. Daarna reed hij weg. Ongeveer vijf minuten later werd hij aangehouden. Een voorlopige drugstest bij hem was positief. In een sok zat een wikkeltje cocaïne.
In het onderzoek zijn diverse personen gehoord die contact hebben gezocht met de telefoonnummers [nummer 1] of [nummer 2] .
De getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij al zo’n vijf jaar 2 à 3 keer per week cocaïne bij “ [bijnaam] ” kocht. Hij sprak dan beneden of boven bij het [naam hotel] Hotel af. Hij herkende “ [bijnaam] ” op een foto van verdachte. Wanneer verdachte op vakantie was, dan kon hij bij de broer van verdachte terecht. Hij had echter voornamelijk contact met verdachte. Dat contact duurde tot het moment dat verdachte was aangehouden. Hij werd toen niet meer teruggebeld.
De getuige [naam getuige 2] verklaarde voornamelijk van de medeverdachte [naam medeverdachte] gekocht te hebben, maar in het verleden heeft hij ook van verdachte gekocht.
De getuige [naam getuige 3] heeft verklaard dat in het afgelopen jaar de medeverdachte [naam medeverdachte] zijn vaste contact was waar hij drugs kocht. De jaren daarvoor kocht hij vooral van verdachte, maar af en toe ook van [naam medeverdachte] .
Bij de doorzoeking op 12 juni 2018 zijn in de kelderbox van de woning van verdachte hoeveelheden MDMA en cocaïne in beslag genomen. Verdachte heeft hierover verklaard dat deze drugs niet van hem waren maar dat hij deze voor een persoon in bewaring had genomen. In het licht van de bewijsmiddelen acht de rechtbank deze bewering van verdachte ongeloofwaardig. Bovendien heeft verdachte geen informatie gegeven op basis waarvan zijn stelling kan worden geverifieerd. De rechtbank acht daarom bewezen dat deze drugs de handelsvoorraad van verdachte was.
Verdachte heeft bekend dat hij in de eerste zes maanden van 2017 cocaïne en MDMA heeft verkocht, maar zegt daarna daarmee te zijn gestopt. De rechtbank volgt verdachte hierin niet. Op grond van de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken, observaties en getuigenverklaringen en de bij verdachte aangetroffen handelsvoorraad verdovende middelen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte gedurende de gehele ten laste gelegde periode in harddrugs heeft gehandeld.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte en zijn broer [naam medeverdachte] , tevens medeverdachte, elkaar bij de handel in de verdovende middelen regelmatig ondersteunden. Wanneer verdachte op vakantie was, kon de koper van de drugs in veel gevallen bij zijn broer terecht. Diverse getuigen hebben verklaard dat zij afwisselend bij de een en de ander drugs hebben gekocht. Het telefoonnummer [nummer 2] , hoewel voornamelijk in gebruik bij de [naam medeverdachte] , is in het verleden ook door verdachte gebruikt.
Aldus is in ieder geval sprake geweest van een zekere samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte bij de verkoop van harddrugs. Het blijft echter onduidelijk of verdachte en zijn broer gezamenlijk een drugshandel runden dan wel dat ieder dit voor zich deed. Zij lijken allebei een eigen handelsvoorraad te hebben gehad. Het is bovendien niet gebleken dat verdachte en zijn broer de drugs samen financierden of dat zij de opbrengsten onderling verdeelden. De rechtbank acht het bewijs van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte bij het feit ontoereikend en zij zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Bij de doorzoeking op 12 juni 2018 van de woning van verdachte, [adres 2] te Amsterdam, werden hoeveelheden MDMA en cocaïne in beslag genomen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte deze drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn broer in harddrugs heeft gehandeld. Uit het dossier blijkt dat de in de woning van zijn moeder op het adres [adres 3] in beslag genomen drugs aan de medeverdachte [naam medeverdachte] moet worden toegerekend. Er is geen bewijs dat verdachte bemoeienis heeft gehad met deze partij drugs of daarvan op de hoogte was. Evenmin is er bewijs dat verdachte op de hoogte was van de wikkels cocaïne die de medeverachte [naam medeverdachte] aanwezig had op diens woonadres, de [adres 4] . De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de verdenking dat hij deze drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde:
Om dezelfde reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 3. Ook de 88,8 gram hasjiesj zijn aangetroffen in de partij drugs die in de woning van de moeder van verdachte lag. Deze drugs kunnen aan de medeverdachte [naam medeverdachte] worden toegerekend. Er is geen bewijs dat verdachte bemoeienis heeft gehad met deze drugs of daarvan op de hoogte was.