8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte, die toen 51 jaar oud was, is in gesprek geraakt met een jongen, die hij enkele minuten daarvoor in een supermarkt voor het eerst had gezien. Verdachte heeft de jongen voorgesteld om ‘iets spannends’ te gaan doen, waarna beiden een parkeergarage zijn ingelopen. Daar heeft verdachte ontuchtige handelingen met deze jongen gepleegd. De jongen bleek 15 jaar oud te zijn.
Door deze handelingen heeft verdachte zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren en heeft hij de mogelijke schadelijke gevolgen voor het – gelet op zijn leeftijd – kwetsbare slachtoffer op de koop toe genomen. Dergelijke feiten doorkruisen een normale seksuele ontwikkeling en kunnen voor minderjarigen ernstige gevolgen hebben.
Verdachte benadrukt voortdurend dat de jongen geheel vrijwillig, voor zijn eigen seksuele gerief, met hem de parkeergarage is ingegaan en dat alle handelingen met instemming van de jongen hebben plaatsgevonden. Daarnaast is hij van mening dat hij op goede gronden er van mocht uitgaan dat de jongen ouder dan 15 jaar was. Hij voelt zich door de jongen misleid en stelt dat de jongen de werkelijkheid heeft verdraaid.
Door zich op deze punten te fixeren geeft verdachte blijkt van een zorgelijk gebrek aan inzicht. Verdachte lijkt zich niet te realiseren dat hij, als volwassen man, dient af te zien van elk seksueel contact met een persoon jonger dan 16 jaar en dat het zijn eigen verantwoordelijkheid is om eerst volstrekte zekerheid te verkrijgen omtrent de leeftijd van de jeugdige.
Op grond van de Amsterdamse oriëntatiepunten, neemt de rechtbank een gevangenisstraf van 9 maanden als uitgangpunt voor het feit.
Fysieke dwang en geweld maken geen deel uit van de bewezenverklaring en zijn overigens niet komen vast te staan. Bij de strafoplegging spelen deze dan ook geen rol. Het slachtoffer heeft in eerste instantie op deze punten niet naar waarheid verklaard, maar heeft dit later gecorrigeerd. Gezien de leeftijd van de jongen en de mogelijke seksuele verwarring die het feit bij hem heeft teweeggebracht, is zijn aanvankelijk afgelegde verklaring niet geheel onbegrijpelijk.
Anderzijds kan, gezien het beschermende karakter van artikel 247 Wetboek van Strafrecht, een eventuele instemming van de jeugdige met de ontuchtige handelingen niet als een strafverminderende factor worden aangemerkt.
Daarbij kan worden opgemerkt dat het leeftijdsverschil tussen de volwassene en de jeugdige, in deze zaak 36 jaar, en het daarbij in de regel aanwezige overwicht van de volwassene, het lastig maken om het begrip ‘vrijwillig’ in te vullen.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 oktober 2018 komt naar voren dat verdachte in 2001 voor een andersoortig zedendelict is veroordeeld. Deze veroordeling is zo lang geleden dat de rechtbank daar bij het bepalen van de hoogte van de straf geen rekening mee zal houden.
In het dossier bevindt zich een ‘stam proces-verbaal’ van de zedenpolitie te Friesland uit 2009, waaruit naar voren komt dat verdachte heeft erkend dat hij een groot aantal kinderen telefonisch had benaderd. Hij deed zich voor als schoolarts en probeerde de kinderen er toe aan te zetten om zich uit te kleden en oefeningen te doen of handelingen te verrichten. In de uit dit onderzoek voortgekomen strafzaak is verdachte uiteindelijk vrijgesproken. Niettemin acht de rechtbank het verontrustend dat verdachte in het verleden al eerder jeugdigen op ongepaste wijze heeft benaderd.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychologisch onderzoek betreffende verdachte van 1 februari 2018, opgemaakt door drs. J. Yntema.
Volgens de psycholoog was verdachte tijdens het onderzoek vaag en tegenstrijdig als het ging over het tenlastegelegde, seksualiteit en psychische klachten. Gevraagd naar pedoseksuele gevoelens in combinatie met de verdenkingen uit het verleden gaf hij vooral ontwijkende en ontkennende en vage antwoorden. Het bellen van de kinderen was een ‘toevalligheid’ omdat hij niet lekker in zijn vel zat. Verdachte benadrukte in het onderzoek vooral dat hij geen seksuele problemen of frustraties ervaart en dat hij zeer tevreden is met zijn huidige seksleven.
Verdachte heeft moeite met reflecteren op zichzelf en de ander, wil graag zijn verhaal doen en is geneigd zijn problemen te bagatelliseren of externaliseren. Hij lijkt zichzelf ook als slachtoffer te zien.
De psycholoog is van mening dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, noch van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Daarbij maakt de psycholoog de kanttekening dat verdachte, gelet op de overmatige positieve zelfpresentatie, eventuele problemen op psychisch vlak niet voor het voetlicht lijkt te willen brengen.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog over.
Zij acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar voor het bewezen verklaarde feit.
In het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 28 februari 2018 wordt opgemerkt dat onduidelijk is gebleven wat precies aan het delictgedrag ten grondslag heeft gelegen. Uit een risicotaxatie-test komen het vermogen tot het vormen van een stabiele relatie, seks als coping en seksuele deviantie als aandachtspunten naar voren. De reclassering adviseert een verplicht reclasseringstoezicht en een psychologische behandeling bij de Waag voor zijn seksuele delictgedrag. Het forensisch behandelcontact kan mogelijk eveneens meer inzicht geven in het seksuele grensoverschrijdende gedrag dat in het verleden meermalen heeft geleid tot justitiecontacten.
Uit het voortgangsverslag van 23 november 2018 komt naar voren dat verdachte zijn afspraken met de reclassering in het kader van het schorsingstoezicht goed nakomt. Hij is echter niet gemotiveerd voor een psychologische behandeling. Deze behandeling is nog niet van de grond gekomen.
Gezien de omstandigheid dat verdachte in het verleden ook jeugdigen op ongepaste wijze heeft benaderd, gezien de bevindingen van voornoemd psychologisch onderzoek en gezien de uitkomsten van de risico-taxatietest van de reclassering, acht de rechtbank een psychologische behandeling noodzakelijk om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw dergelijk ongepast gedrag vertoont.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Een groot voorwaardelijk deel is nodig om verdachte er van te doordringen dat er voor hem veel op het spel staat als hij opnieuw in de fout gaat en om hem ertoe aan te zetten om ook mee te werken aan de psychologische behandeling voor zijn seksuele delictgedrag. Dit voorwaardelijk strafdeel is groter dan door de officier van justitie is gevorderd. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank het niet nodig dat verdachte naast een gevangenisstraf nog een taakstraf zal verrichten. De op te leggen straf wijkt daarom af van de straf zoals gevorderd.
Afwijzing verzochte onderzoekshandelingen.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen spelen in deze strafzaak fysieke dwang en geweld bij de strafoplegging geen rol. Een eventuele instemming van het slachtoffer met de gepleegde ontucht werkt bovendien niet straf verminderend.
De door de verdediging gevraagde onderzoekshandelingen zien echter juist op deze feitelijkheden. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen verdedigingsbelang is om het slachtoffer en zijn vader te horen, om camerabeelden op te vragen en de 112-melding beschikbaar te stellen, en zij wijst het daartoe gedane verzoek af.