ECLI:NL:RBAMS:2018:8900

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
13-751326-18 RK 18-4649
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om aanhouding of uitstel van uitspraak in overleveringszaak met humanitaire gronden

Op 7 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om aanhouding of uitstel van de uitspraakdatum in een overleveringszaak. De opgeëiste persoon, die in Duitsland wordt vervolgd, heeft de zorg voor twee jonge kinderen, waaronder een baby van drie maanden oud. De raadsman van de opgeëiste persoon verzocht de rechtbank om haar in staat te stellen naar een zitting in Duitsland te gaan op 19 december 2018, waar zij de beslissing tot tenuitvoerlegging van haar straf zal aanvechten. De raadsman voerde aan dat er geen vluchtgevaar is en dat het in het belang van de opgeëiste persoon is om deze zitting bij te wonen.

De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van de raadsman niet als een verweer in het kader van artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie kunnen worden opgevat, omdat deze niet voldoende onderbouwd zijn. Bovendien is de officier van justitie de enige die bevoegd is om te beslissen over uitstel van de feitelijke overlevering op grond van ernstige humanitaire redenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Europees aanhoudingsbevel (EAB) voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Staatsanwaltschaft Deggendorf in Duitsland toe te staan, zodat zij haar vrijheidsstraf kan ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751326-18
RK nummer: 18/4649
Datum uitspraak: 7 december 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 juli 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 maart 2018 door de
Staatsanwaltschaft Deggendorf(Openbaar Ministerie), Duitsland en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Bondsrepubliek Duitsland, op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsman, mr. C.Y. Kekik, advocaat te Schiedam en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis, op 17 augustus 2015 gewezen door het Amtsgericht Deggendorf , dossiernummer 1 Ls 9 Js 1219/15.
Dit vonnis moet worden gelezen samen met het herroepingsbesluit van het Amtsgericht Freyung van 8 januari 2016, dossiernummer: 1 BÜR 24/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de bij het herroepingsbesluit van 8 januari 2016 bevolen tenuitvoerlegging van een bij voornoemd vonnis van 17 augustus 2015 aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De nog uit te zitten straf bedraagt 344 dagen.
Het EAB vermeldt onder d) dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing van 17 augustus 2015 heeft geleid.
Dit vonnis betreft de vier feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan, want de feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
medeplegen van mishandeling.

5.Verzoek om aanhouding, dan wel uitstel van uitspraak

Standpunt raadsmanOp 19 december 2018 vindt er in Duitsland een behandeling van de zaak van de opgeëiste persoon plaats. Zij zal daar de beslissing tot tenuitvoerlegging aanvechten. Naar verwachting zal de tenuitvoerlegging ongedaan worden gemaakt en worden bepaald dat de straf opnieuw voorwaardelijk zal zijn. De opgeëiste persoon heeft de voortdurende zorg voor twee jonge kinderen, waarvan de jongste een baby is van drie maanden oud. Het is in het eigen belang van de opgeëiste persoon dat zij naar de behandeling op 19 december aanstaande gaat en, gelet op de zorg voor de kinderen, is er van haar kant geen enkel vluchtgevaar te duchten. De raadsman verzoekt op humanitaire gronden de opgeëiste persoon in staat te stellen in vrijheid naar de zitting in Duitsland te gaan en verzoekt de rechtbank de uitspraak op een later moment dan over twee weken te doen, door het onderzoek te schorsen dan wel de uitspraakdatum uit te stellen.
Standpunt officier van justitieDe officier van justitie heeft verklaard niet op de hoogte te zijn van een behandeling van de zaak op 19 december aanstaande, dit ondanks het feit dat zij nog recentelijk contact had met haar ambtgenoot in Duitsland met betrekking tot de penitentiaire inrichting waar de opgeëiste persoon met haar baby kan worden geplaatst. De gevangenis Aichach in Beieren biedt deze gespecialiseerde zorg en toegezegd is dat de opgeëiste persoon daar zal worden gedetineerd.
Voor zover de raadsman een beroep heeft willen doen op artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) slaagt dit verweer niet, gelet op het bepaalde in artikel 52 Handvest.
Beslissing rechtbankDe rechtbank wijst het verzoek af. Anders dan de officier van justitie onder voorbehoud heeft gedaan, vat de rechtbank hetgeen de raadsman heeft betoogd niet op als een verweer in het kader van artikel 7 Handvest, nu dit niet uitdrukkelijk is onderbouwd. Voor zover de raadsman heeft bedoeld te verzoeken tot uitstel van de feitelijke overlevering op grond van ernstige humanitaire redenen, is slechts de officier van justitie bevoegd om daarover te beslissen (artikel 35, derde lid OLW).

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 300 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Staatsanwaltschaft Deggendorf (Openbaar Ministerie), Duitsland, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.C.P. de Ridder en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.