ECLI:NL:RBAMS:2018:8839

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
13/669057-18 en 13/669085-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van twee aanrandingen met betrekking tot slachtoffers in Amsterdam en Amstelveen

Op 6 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee aanrandingen. De verdachte heeft aangeefster 1 met kracht in haar kruis gegrepen en bij aangeefster 2 seksuele bewegingen gemaakt terwijl hij tegen haar aan gedrukt stond. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/669057-18 en 13/669085-18 zijn geregistreerd, gevoegd behandeld. De officier van justitie, mr. R.A. Kloos, heeft bewezenverklaring van de tenlastelegging gevorderd, terwijl de raadsman, mr. M. Jonk, vrijspraak heeft bepleit voor zaak A en zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zaak B.

De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte zorgvuldig gewogen. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte op 2 augustus 2018 in Amstelveen en op 25 september 2018 in Amsterdam de slachtoffers heeft aangerand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn handelen ernstige inbreuken heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, wat hen angst en onveiligheid heeft bezorgd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 61 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Tevens is er een contactverbod opgelegd met betrekking tot slachtoffer 1.

Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij, slachtoffer 1, een schadevergoeding van € 500,- toegewezen voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om aan de Staat een schadevergoedingsmaatregel van € 500,- te betalen, met een vervangende hechtenis van 5 dagen bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/669057-18 (A) en 13/669085-18 (B)
Datum uitspraak: 6 november 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 november 2018.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.A Kloos, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Jonk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A
hij op of omstreeks 2 augustus 2018 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit
- het vastpakken van het kruis van die [slachtoffer 1]
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- het onverhoeds, vanuit tegenovergestelde looprichting tegemoetkomend, met kracht, vastpakken van het kruis van die [slachtoffer 1] en/of
- het slaan van zijn arm om de bovenarm en/of schouder en/of nek van die [slachtoffer 1] , in elk geval het met zijn arm vastpakken van het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] .
Zaak B
hij op of omstreeks 25 september 2018 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers is hij naar die [slachtoffer 2] toegestapt en/of heeft hij die [slachtoffer 2] stevig omhelsd en/of vastgehouden, terwijl hij door zijn knieën ging en/of zijn heupen heen en weer heeft bewogen;
De rechtbank leest het in de eerste regel van het onder zaak A ten laste gelegde vermelde “Amsterdam” als “Amstelveen”, aangezien hier sprake is van een kennelijke misslag. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder zaak A en zaak B ten laste gelegde.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder zaak A ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder zaak B ten laste gelegde heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Zaak A
De rechtbank acht, anders dan de raadsman, bewezen dat verdachte aangeefster, [slachtoffer 1] , heeft aangerand. De verklaring van [slachtoffer 1] vindt steun in de verklaring van verdachte, nu verdachte heeft verklaard dat hij een Aziatische vrouw is tegengekomen, ze samen zijn gevallen en deze Aziatische vrouw hem in zijn arm heeft gebeten. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gebeurtenissen alleen worden verklaard door wat aangeefster daarover heeft verklaard.
3.3.2
Zaak B
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft aangerand. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A
op 2 augustus 2018 te Amstelveen door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het vastpakken van het kruis van die [slachtoffer 1]
en bestaande dat geweld uit het onverhoeds, vanuit tegenovergestelde looprichting tegemoetkomend, met kracht, vastpakken van het kruis van die [slachtoffer 1] en het slaan van zijn arm over de schouder en om de nek van die [slachtoffer 1] ;
Zaak B
op 25 september 2018 te Amsterdam door geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers is hij naar die [slachtoffer 2] toegestapt en heeft hij die [slachtoffer 2] stevig omhelsd en vastgehouden, terwijl hij door zijn knieën ging en zijn heupen heen en weer heeft bewogen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 106 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om te volstaan met oplegging van een vrijheidsstraf voor de duur van de al ondergane hechtenis.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee aanrandingen. Hij heeft aangeefster [slachtoffer 1] met kracht in haar kruis gegrepen. Bij aangeefster [slachtoffer 2] heeft hij, terwijl hij tegen haar aan gedrukt stond, met zijn heupen zodanige bewegingen gemaakt dat het leek alsof hij seksueel contact had met het slachtoffer. Hiertoe heeft hij beide slachtoffers vastgehouden en heeft hij ervoor gezorgd dat zij niet weg konden komen.
Dit zijn ernstige feiten die vergaande gevolgen hebben voor de slachtoffers. Beide aangeefsters hebben verklaard dat zij ontzettend zijn geschrokken en dat zij als gevolg van deze gebeurtenissen angstig zijn geworden en zich onveilig voelen. De zoon van aangeefster [slachtoffer 1] heeft ter zitting verklaard dat aangeefster geïsoleerd is geraakt omdat verdachte bij haar in de buurt woont en zij daarom haar huis niet meer uit durfde. Ook in de maatschappij zorgen deze feiten voor gevoelens van onrust en onveiligheid.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van verdachte acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 26 oktober 2018, alsmede op het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 oktober 2018 waaruit blijkt dat hij niet eerder wegens een soortgelijk delict is veroordeeld.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Omdat in vergelijkbare gevallen lagere straffen worden opgelegd, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd.
Nu het slachtoffer [slachtoffer 1] dichtbij verdachte woont/woonde, ziet de rechtbank aanleiding om een contactverbod aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel (Zaak A)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 1250,- aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft, vanwege de bepleite vrijspraak, verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft hij verzocht om de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen, omdat dat zal leiden tot vrijheidsbeneming en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel daardoor de facto oplegging van een vrijheidsstraf inhoudt.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft zij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien ten gevolge van het strafbare feit een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder zaak A bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd
De rechtbank zal, gelet op het verweer van de raadsman, een kortere vervangende hechtenis dan gebruikelijk opleggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaken A en B:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 61 dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 45 dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] .
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (Zaak A)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen de som van € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en F.A.N.J. Goudappel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 november 2018.
De jongste rechter is buiten staat
om dit vonnis mede te ondertekenen.