ECLI:NL:RBAMS:2018:8838

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
13/654007-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van politieambtenaren en vernieling van een auto onder invloed van cocaïne

Op 7 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het mishandelen van twee politieambtenaren en het vernielen van een auto. De verdachte had op 21 januari 2018, na het gebruik van cocaïne, een psychose ervaren en dacht dat de agenten niet echt waren. Tijdens zijn arrestatie heeft hij met kracht tegen de linkeroogkas van politieambtenaar 1 gestompt en een messenslijper naar haar hoofd gegooid. Ook heeft hij politieambtenaar 2 mishandeld door haar met een messenslijper tegen de elleboog te slaan. Daarnaast heeft hij op 26 juli 2017 opzettelijk een auto vernield die toebehoorde aan een derde persoon. De rechtbank heeft de tenlasteleggingen tegen de verdachte beoordeeld en heeft de mishandeling van de ambtenaren bewezen verklaard, maar de poging tot zware mishandeling niet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en behandeling voor zijn cocaïneverslaving. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde politieambtenaren, respectievelijk €500 en €1500, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654007-18
Datum uitspraak: 7 november 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.C. Velleman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.J. Donze, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Poging tot zware mishandeling, subsidiair mishandeling van ambtenaar [politieambtenaar 1] (werkzaam bij de politie eenheid Amsterdam), op 21 januari 2018 te Amsterdam;
Poging tot zware mishandeling, subsidiair mishandeling van ambtenaar [politieambtenaar 2] (werkzaam bij de politie eenheid Amsterdam), op 21 januari 2018 te Amsterdam;
Vernieling van een auto (kenteken [kenteken] ) toebehorende aan [persoon 1] , op 26 juli 2017 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding nietig is, omdat de feitelijke omschrijving van de gedraging ontbreekt. De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt als volgt. De tenlastelegging dient in samenhang met het dossier gelezen te worden en is om die reden voldoende duidelijk. De dagvaarding voldoet verder ook aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Daar komt bij dat tijdens de behandeling ter zitting verdachte er blijk van heeft gegeven goed te begrijpen op welke gebeurtenis en welke gedragingen het ten laste gelegde feit betrekking heeft.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 ten laste gelegde.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Nadere bewijsoverwegingen
4.3.1.1 Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen wat primair ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Mishandeling van een ambtenaar
De rechtbank acht wel bewezen wat subsidiair ten laste is gelegd. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
4.3.1.2 Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, het primair ten laste gelegde niet bewezen. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel nu, afgezien van maten en gewicht, onvoldoende bekend is omtrent de – mogelijk – gehanteerde messenslijper en de wijze waarop dit voorwerp werd gehanteerd. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Mishandeling van een ambtenaar
De rechtbank acht wel bewezen wat subsidiair ten laste is gelegd. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
4.3.1.3 Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Beschadiging
De rechtbank acht het ten laste gelegde op grond van de aangifte, de factuur en het proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2018 (p. 23) bewezen.
4.3.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 21 januari 2018 te Amsterdam, een ambtenaar, [politieambtenaar 1] , werkzaam bij de politie eenheid Amsterdam, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door met kracht tegen de linkeroogkas van die [politieambtenaar 1] te stompen en een messenslijper in de richting van het hoofd van die [politieambtenaar 1] te gooien, waardoor die [politieambtenaar 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 21 januari 2018 te Amsterdam, een ambtenaar, [politieambtenaar 2] , werkzaam bij de politie eenheid Amsterdam, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door met een messenslijper met kracht tegen de linker elleboog van die [politieambtenaar 2] te slaan, waardoor die [politieambtenaar 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 26 juli 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een auto, kenteken [kenteken] , toebehorende aan [persoon 1] , heeft beschadigd.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren (met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen) en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf van in totaal 100 à 120 uren op te leggen, met bijzondere voorwaarden.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van agenten [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] . Op 21 januari 2018 had hij in de woning van zijn ex-vriendin ongeveer 5 gram cocaïne gebruikt. Hij kreeg daardoor een psychose, waarbij hij demonen zag. Hij dacht dat de agenten niet echt waren en heeft hen mishandeld. Door zo te handelen heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de agenten. De rechtbank rekent verdachte deze feiten zwaar aan. Dit soort aanvallen op agenten die gewoon hun werk doen, kunnen niet worden getolereerd.
Op 26 juli 2017 had verdachte, eveneens door cocaïnegebruik, eenzelfde psychose. Hij heeft toen allerlei spullen uit de woning van zijn ex-vriendin naar beneden op straat gegooid. Een auto raakte daardoor beschadigd.
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de straf de afspraken zoals deze in de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht zijn gemaakt. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 1 oktober 2018 is verdachte in 2017 nog veroordeeld voor wederspannigheid, hetgeen in zijn nadeel meeweegt.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 17 mei 2018, opgesteld door reclasseringswerker I. Franse. Verdachte zegt gemotiveerd te zijn om zijn cocaïnegebruik aan te pakken door middel van een verslavingsbehandeling en verblijft sinds enkele weken in een woonvoorziening van [instelling] . Uit referenteninformatie komt naar voren dat er sinds korte tijd sprake is van een positieve verandering in het gedrag en de houding van verdachte.
Geadviseerd wordt om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, een opname in een instelling voor begeleid wonen en het zoeken van een zinvolle dagbesteding.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en wijkt (mede) daarom bij de straftoemeting af van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met bijzondere voorwaarden, passend en geboden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen

9.1
Vordering van de benadeelde partij [politieambtenaar 1] (feit 1)
De benadeelde partij [politieambtenaar 1] vordert € 750,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [politieambtenaar 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2
Vordering van de benadeelde partij [politieambtenaar 2] (feit 2)
De benadeelde partij vordert € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.500,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [politieambtenaar 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.500,- (vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente.

10.Beslag

Gelast de teruggave aan [persoon 2] van:
1 1.00 STK Keukenartikel Kl:wit
-
messenslijper 5518952
2 1.00 STK Kapmes
-
5518815
4 1.00 STK Mes
-
broodmes 5518814
5 1.00 STK Mes
-
vleesmes 5518810
6 1.00 STK Mes
-
vleesmes 5518808
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
3 1.00 STK Spuitbus Kl:groen
NATO
5518819

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d, 36f, 57, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde:Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid
van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 1 maand.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

1.Meldplicht

zich op een nader te bepalen datum en tijdstip volgend op de zittingsdatum moet melden bij Reclassering Inforsa op het volgende adres: [adres] . Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;

2.Behandelverplichting – Ambulante behandeling

wordt verplicht om zich te laten behandelen bij Forensische Ambulante Zorg (FAZ) Inforsa of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Veroordeelde wordt verplicht tot een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken, tenzij de reclassering dit niet of niet langer noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;

3.Opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang

wordt verplicht om bij [locatie instelling] van [instelling] of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.

4.Andere voorwaarden het gedrag betreffende

wordt verplicht om zijn medewerking te verlenen aan het zoeken van een zinvolle dagbesteding, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beslag
Gelast de teruggave aan [persoon 2] van:
1 1.00 STK Keukenartikel Kl:wit
-
messenslijper 5518952
2 1.00 STK Kapmes
-
5518815
4 1.00 STK Mes
-
broodmes 5518814
5 1.00 STK Mes
-
vleesmes 5518810
6 1.00 STK Mes
-
vleesmes 5518808
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
3 1.00 STK Spuitbus Kl:groen
NATO
5518819
Vordering van de benadeelde partij [politieambtenaar 1] (feit 1)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [politieambtenaar 1] toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 januari 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [politieambtenaar 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [politieambtenaar 1] , te betalen de som van € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 januari 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [politieambtenaar 2] (feit 2)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [politieambtenaar 2] toe tot een bedrag van € 1.500,- (vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 januari 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [politieambtenaar 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [politieambtenaar 2] , te betalen de som van € 1.500,- (vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 januari 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2018.
De jongste rechter is buiten staat
om dit vonnis mede te ondertekenen.
[(...)]