ECLI:NL:RBAMS:2018:8837

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
13/225825-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens onvoldoende bewijs van betrokkenheid bij inbraak

Op 24 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van inbraak en vernieling. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt. Primair werd de verdachte verweten dat hij op of omstreeks 17 juli 2017 in Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening geld en/of goederen van een zorgboerderij had willen wegnemen. Subsidiair werd hem verweten dat hij opzettelijk en wederrechtelijk een hor en/of kozijn van een dakraam had vernield of beschadigd. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie gepleit voor bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, terwijl de raadsman vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bewijs onvoldoende was om de betrokkenheid van de verdachte te onderbouwen. Het signalement dat was gepresenteerd, werd als te algemeen beschouwd om als belastend te kunnen gelden. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er onvoldoende steun was voor de betrokkenheid van de verdachte in andere bewijsmiddelen dan de aangifte. Daarom heeft de rechtbank zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde niet bewezen verklaard en de verdachte vrijgesproken. Deze beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd op de openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/225825-17
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat de gemachtigd raadsman, mr. W. van Vliet, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 17 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een zorgboerderij/woning weg te nemen geld en/of (een) goed(eren) van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) van zijn gading onder zijn bereik te brengen door middel van inklimming, naar voornoemde woonboerderij/woning is gegaan en/of een ladder tegen de gevel van voornoemde woonboerderij/woning heeft geplaatst en/of via die ladder en/of een dakraam voornoemde zorgboerderij/woning is binnengegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 17 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een hor en/of een kozijn (van/bij een dakraam) van een zorgboerderij/woning, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde niet bewezen. Het signalement is te algemeen om als belastend voor verdachte te kunnen gelden. De betrokkenheid van verdachte vindt daardoor in onvoldoende mate steun in andere bewijsmiddelen dan de aangifte.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 oktober 2018.
De jongste rechter is buiten staat
om dit vonnis mede te ondertekenen.