Beoordeling
totstandkoming van de overeenkomst
4. Ter beoordeling staat allereerst of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, waarop de algemene voorwaarden van Capabel van toepassing zijn.
5. Vaststaat dat [gedaagde] zich heeft ingeschreven voor het volgen van de opleiding, en daarbij via de website van Capabel kenbaar heeft gemaakt dat zij instemt met de onderwijsovereenkomst en de algemene voorwaarden. [gedaagde] , die niet ter mondelinge behandeling is verschenen, heeft niet betwist dat de handtekening op de door Capabel overgelegde schriftelijke overeenkomst van haar afkomstig is. Aldus is vast komen te staan dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, waarbij Capabel zich heeft verplicht tot het aanbieden van een opleiding en [gedaagde] tot het volgen van die opleiding, en dat op die overeenkomst de algemene voorwaarden van Capabel van toepassing zijn.
6. Vervolgens is de vraag of Capabel een beroep kan doen op het annuleringsbeding.
7. Gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie EU is de rechter ambtshalve gehouden na te gaan of een contractueel beding valt binnen de werkingssfeer van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn) en zo ja, te onderzoeken of dit beding in de door de Richtlijn bedoelde zin oneerlijk is. De Richtlijn is niet rechtstreeks van toepassing in de Nederlandse rechtsorde, maar een richtlijnconforme uitleg van het Nederlandse recht brengt mee dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 6:233 BW gehouden is het hiervoor bedoelde onderzoek - zo nodig - ambtshalve te verrichten indien de Richtlijn die verplichting meebrengt.
8. De kantonrechter is van oordeel dat het annuleringsbeding binnen de werkingssfeer van de Richtlijn valt. Het gaat hier immers om een overeenkomst tussen Capabel, handelend als een professionele partij (een verkoper als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, van de Richtlijn) en [gedaagde] , daarbij handelend als consument (als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van de Richtlijn). Het gaat tevens om een beding als bedoeld in artikel 3 van de Richtlijn waarover - naar moet worden aangenomen, Capabel heeft hierover immers niets gesteld - niet afzonderlijk is onderhandeld. Het annuleringsbeding is geen kernbeding in de zin van artikel 4 lid 2 van de Richtlijn, omdat het annuleringsbeding alleen een regeling bevat met betrekking tot de verschuldigdheid van het cursusgeld in situaties waarin de cursist de opleiding na een bepaalde datum annuleert en daarmee niet het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst bepaalt (zie ook het arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 maart 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:486)). 9. Getoetst dient te worden of het annuleringsbeding onredelijk bezwarend of oneerlijk is. Daarbij dient beoordeeld te worden of een beding ten nadele van een consument een “aanzienlijke verstoring van het evenwicht” tussen de uit een overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen veroorzaakt, waarbij vooral rekening moet worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht wanneer partijen op dit punt geen regeling hebben getroffen. Bij de beoordeling of eventueel sprake is van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht, dienen alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst alsook alle andere bedingen daarvan in aanmerking te worden genomen, en dient rekening te worden gehouden met de aard van het goed of dienst waarop die overeenkomst betrekking heeft (zie HvJEU 16 januari 2014, ECLI:EU:C:2014:10).
10. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 27 oktober 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2775) - gewezen naar aanleiding van bovengenoemd arrest van het hof Den Haag van 8 maart 2016 - dient de overeenkomst gekwalificeerd te worden als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. Ingevolge artikel 7:408 BW lid 1 BW kan de opdrachtgever ( [gedaagde] ) te allen tijde de overeenkomst opzeggen. Voor de gevolgen van die opzegging moet in lijn met dit arrest aansluiting worden gezocht bij artikel 7:411 BW. Hierin wordt bepaald dat bij voortijdige beëindiging van de opdracht de opdrachtnemer (Capabel) recht heeft op een redelijk loon. Hieraan kan niet afdoen dat in de overeenkomst niet specifiek is bepaald dat de verschuldigdheid van het cursusgeld afhankelijk is van de volbrenging van de opdracht of van het verstrijken van de tijd waarvoor de opdracht is verleend. Op grond van artikel 7:413 lid 2 in verbinding met artikel 7:408 lid 3 BW kan hiervan niet ten nadele van de consument ( [gedaagde] ) worden afgeweken. 11. De kantonrechter is van oordeel dat het annuleringsbeding, gelet op de daaraan verbonden financiële gevolgen, geen reële mogelijkheid tot opzegging na aanvang van de opleiding biedt. Het annuleringsbeding is daarom strijdig met (de geest van) de artikelen 7:408 lid 1 BW en 7:411 BW. Bij annulering na zes weken na aanvang van de opleiding, ongeacht de reden voor opzegging, moet immers het volledige cursusgeld worden betaald. Daarbij gaat het om een substantieel bedrag (€ 5.649) en een lange contractuele opleidingsduur (te weten vijftien maanden). Gelet op de opleidingsduur bestaat een niet te verwaarlozen kans dat een cursist de opleiding na aanvang, al dan niet buiten zijn of haar schuld, voortijdig moet beëindigen. Die kans heeft zich in het onderhavige geval verwezenlijkt, nu [gedaagde] door persoonlijke omstandigheden de opleiding niet heeft kunnen volgen en daarom de opleiding binnen twee maanden na aanvang al heeft beëindigd.
12. Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat het annuleringsbeding in de verhouding tussen partijen onredelijk bezwarend is als bedoeld in artikel 6:233 aanhef en onder a BW en daarmee oneerlijk is in de zin van de Richtlijn. De kantonrechter is gehouden het annuleringsbeding te vernietigen, zodat Capabel daarop in dit geding geen beroep kan doen.
13. Voor de gevolgen van de opzegging, en meer in het bijzonder de verschuldigdheid van het loon, dient zoals reeds overwogen aansluiting te worden gezocht bij het bepaalde in artikel 7:411 BW.
14. Ingevolge artikel 7:411 BW kan Capabel aanspraak maken op een naar redelijkheid vast te stellen loon. Bij de bepaling daarvan dient onder meer rekening te worden gehouden met de reeds door Capabel verrichte werkzaamheden, het voordeel dat [gedaagde] daarvan heeft genoten en de grond waarop de overeenkomst is beëindigd.
15. Capabel stelt zich op het standpunt dat het redelijk loon gelijk is aan het bedrag dat zij heeft gevorderd op grond van het annuleringsbeding. Zij heeft daartoe een specificatie van de kosten overgelegd die zij heeft moeten maken om de opleiding te kunnen aanbieden. Daarin zijn de volgende categorieën en bijbehorende kosten per cursist (totaal € 4.600) opgenomen:
- loonkosten docenten (€ 1.984,50),
- huur leslocaties (€ 792,38),
- ter beschikking gestelde leermiddelen (€ 328,56),
- indirect personeel en overhead (€ 758,56),
- voorziening (€ 230),
- winst (€ 560).
Capabel is daarbij uitgegaan van een klas met zestien leerlingen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Capabel toegelicht dat het kostenoverzicht gebaseerd is op een cursus van twaalf maanden die minder duur is dan de opleiding. De bedragen kunnen volgens Capabel dan ook niet één op één worden toegepast op de berekening van het redelijk loon in het onderhavige geval en dienen daarvoor nog aangepast te worden.
16. Op grond van enkel het kostenoverzicht is onduidelijk wat de kosten voor deze opleiding en deze cursist tot aan het moment van de annulering zijn en hoe Capabel deze heeft berekend. Zo wijkt bijvoorbeeld het bedrag voor leermiddelen (€ 328,56) uit het kostenoverzicht af van het bij [gedaagde] daarvoor in rekening gebrachte bedrag (€ 149). Nu Capabel geen precieze berekening voor dit concrete geval heeft gepresenteerd kan het kostenoverzicht niet als basis dienen om de door Capabel werkelijk gemaakte kosten in kaart te brengen. Daarbij heeft Capabel ook niet toegelicht hoeveel leerlingen zich hadden ingeschreven voor de opleiding en hoeveel leerlingen uiteindelijk de opleiding hebben gevolgd. Dit is bijvoorbeeld van belang voor de vaststelling of de aan- of afmelding door [gedaagde] voor de opleiding van invloed is geweest voor de beslissing van Capabel om de opleiding al dan niet doorgang te laten vinden, als gevolg waarvan Capabel meer of juist minder kosten heeft moeten maken.
17. De kantonrechter is van oordeel dat Capabel in ieder geval recht heeft op vergoeding van de werkzaamheden die zij vóór de annulering door [gedaagde] heeft verricht. Het feit dat [gedaagde] nooit is verschenen in de les wegens persoonlijke omstandigheden en daarbij achterwege heeft gelaten om de opleiding te annuleren dient niet voor rekening en risico van Capabel te komen. Pas door haar opzegging op 15 oktober 2013 maakte [gedaagde] immers formeel een einde aan het volgen van de opleiding en moest ook voor Capabel duidelijk zijn dat [gedaagde] de opleiding niet zou vervolgen. Bij de berekening van de door Capabel gemaakte kosten dient om die reden te worden uitgegaan van de periode tussen de aanvang van de opleiding en het moment dat Capabel de annuleringsbrief van [gedaagde] heeft ontvangen. Het gaat dus om een periode van ongeveer twee maanden. De kantonrechter gaat bij de berekening van de redelijke vergoeding voor verrichte werkzaamheden uit van het volledige cursusgeld en sluit daarvoor - bij gebrek aan een concrete kostenonderbouwing door Capabel - aan bij de berekeningsmethode gehanteerd door het hof Den Haag in eerdergenoemd arrest van 8 maart 2016. Niet in geschil is dat het cursusgeld voor vijftien maanden € 5.500 (exclusief lesmateriaal) bedraagt. Dit brengt mee dat in beginsel de vergoeding voor de vóór opzegging verrichte werkzaamheden naar evenredigheid wordt vastgesteld op € 733,33 (€ 5.500/15 x 2).
18. Vervolgens is de vraag of er factoren zijn op basis waarvan de vergoeding hoger of lager moet worden vastgesteld.
19. De kantonrechter ziet naar aanleiding van de door Capabel overgelegde berekening van de totale kosten die Capabel heeft gemaakt om de opleiding aan te kunnen bieden geen aanknopingspunt voor het oordeel dat Capabel een hoger bedrag toekomt voor de reeds verrichte werkzaamheden. Zoals hiervoor onder 16 overwogen heeft Capabel onvoldoende toegelicht welke werkzaamheden zij heeft verricht en welke kosten zij heeft moeten maken als gevolg van de inschrijving voor de opleiding door [gedaagde] . Het is ook niet duidelijk waarom de kosten die door Capabel zijn gemaakt voor het kunnen aanbieden van de opleiding 60% lager zijn in het geval de cursist de opleiding binnen zes weken na start van de opleiding annuleert in plaats van na zes weken. Enige toelichting door Capabel ten aanzien van de toegepaste percentages in het annuleringsbeding ontbreekt.
20. Vaststaat dat [gedaagde] in geen van de lessen is verschenen. Capabel heeft ter mondelinge behandeling niet kunnen bevestigen dat zij lesmateriaal aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde] voordeel heeft genoten van werkzaamheden verricht door Capabel. Ook dit criterium leidt niet tot een hogere vergoeding.
21. De kantonrechter ziet in de grond waarop de overeenkomst is geëindigd, te weten persoonlijke omstandigheden aan de zijde van [gedaagde] , evenmin een reden om de vergoeding hoger vast te stellen. Capabel heeft daartoe onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld. Voor zover [gedaagde] zich beroept op de door haar overgelegde brieven merkt de kantonrechter op dat daaruit niet valt af te leiden dat de opleiding niet in augustus zou starten. Dit beroep leidt dus niet tot de vaststelling van een lagere vergoeding.
22. Het voorgaande brengt mee dat het redelijk loon zal worden vastgesteld op
23. Capabel vordert verder nog wettelijke rente vanaf de dag van verzuim (vanaf een week na de factuurdatum). De verschuldigdheid van de wettelijke rente en de dag van verzuim zijn als zodanig niet betwist door [gedaagde] . Echter, bij het vaststellen van de verschuldigdheid van de wettelijke rente dient rekening gehouden te worden met het door [gedaagde] ingediende bezwaar in januari 2014. Capabel heeft bij de afwijzing daarvan meegedeeld dat [gedaagde] zou worden gedagvaard. Capabel heeft dat achterwege gelaten en heeft ter mondeling behandeling verklaard dat dit is veroorzaakt door een fout in het systeem (
bug) bij de gemachtigde partij. [gedaagde] is daardoor pas ruim drie jaar later gedagvaard door Capabel, waardoor de rente is opgelopen. Dit is een omstandigheid die niet voor rekening en risico van [gedaagde] behoort te komen. Temeer nu niet uitgesloten kan worden dat - gezien de strekking van het bezwaar en gegeven de relevante jurisprudentie - het bezwaar een redelijke kans van slagen zou hebben gehad in een gerechtelijke procedure. Gezien de reactie van Capabel op het bezwaar mocht [gedaagde] er ook op vertrouwen dat zij haar standpunt op relatief korte termijn aan de rechter zou kunnen voorleggen. Nu onduidelijk is hoe de dagvaardingsprocedure en het bijbehorende tijdspad zouden zijn verlopen, acht de kantonrechter het niet redelijk dat wettelijke rente verschuldigd is door [gedaagde] tussen 14 januari 2014 en de dag van de dagvaarding.
24. Daarnaast maakt Capabel nog aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 795,51. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Capabel heeft aan de gedaagde partij een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Nu dat het gevolg is van een niet voorzienbare omstandigheid, zal de kantonrechter de vergoeding niet afwijzen, maar de vergoeding toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom.
25. Nu beide partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.