4.3.1Zaak A
4.3.1.1 Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Herkenningen
De raadsman heeft verwezen naar het onderzoek vergelijking gezichtsbeelden van 27 december 2017 van het Nationaal Forensisch Instituut (hierna: NFI) en bepleit dat de camerabeelden onvoldoende duidelijk en helder zijn om een herkenning op te kunnen baseren.
Gezichtsherkenning vs. vergelijking van gezichtsbeelden.
De rechtbank stelt voorop dat gezichtsherkenning en vergelijking van gezichtsbeelden twee verschillende dingen zijn. Herkenning vindt plaats op basis van een in het geheugen opgeslagen beeld. Gezichtsherkenning van bekende mensen is een relatief snel en trefzeker ‘holistisch’ proces. De beoordeling vindt snel plaats, door (onbewust) allerlei aspecten af te wegen. De uitkomst van dit proces leidt tot de categorische, stellige uitkomst dat er of wel of niet sprake is van herkenning, waarbij de beoordelaar vaak niet expliciet kan uitleggen waarom hij of zij een bepaalde conclusie trekt. Psychologisch onderzoek toont aan dat herkenning van bekende gezichten een kwalitatief ander cognitief proces is dan vergelijking van onbekende gezichten. Herkenning van personen vindt niet alleen op basis van het gezicht plaats, maar ook op grond van andere kenmerken zoals haardracht, handen, lengte, postuur, kleding en manier van lopen en andere, soms onbewuste voorinformatie zoals de locatie waar een persoon is gezien. Een persoonsherkenningsonderzoek van bekende personen als holistisch proces valt niet onder de onderzoeksmogelijkheden van het NFI, omdat de personen in het aangeleverde materiaal niet vooraf bij de NFI onderzoekers bekend zijn. Forensische vergelijking van gezichtsbeelden is iets heel anders dan gezichtsherkenning. Het betreft de beoordeling van gedetailleerde structuren in het gezicht door een deskundige, met behulp van een vast omschreven methodologie.
De conclusie van het NFI dat de bevindingen van het
gezichtsbeeldenonderzoekongeveer even waarschijnlijk zijn als de persoon afgebeeld in de betwiste beelden dezelfde is als de verdachte dan wanneer dit een verdachte met vergelijkbare algemene gezichtskenmerken is, doet dan ook in beginsel niet af aan de
gezichtsherkenningendoor verbalisanten.
Beoordeling van de gezichtsherkenningen
De rechtbank heeft de volgende elementen in haar beoordeling betrokken. In de eerste plaats heeft de rechtbank ter terechtzitting de camerabeelden bekeken en zich afgevraagd of deze voldoende duidelijk en helder zijn om een herkenning op te kunnen baseren. Daarmee nauw in verband staat een tweede beoordelingselement, namelijk hoe goed de herkenner de verdachte kent. Hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht.
Kwaliteit van de camerabeelden
De rechtbank acht, anders dan de raadsman, op basis van haar eigen waarneming ter terechtzitting, de camerabeelden van voldoende kwaliteit en voldoende duidelijk om als basis voor herkenning te dienen. Ook het NFI heeft (een deel van) de beelden kunnen gebruiken voor haar onderzoek, hetgeen er op wijst dat die beelden ook door het NFI voldoende duidelijk zijn bevonden.
Betrouwbaarheid van de herkenningen
De raadsman heeft bepleit dat de herkenningen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] onbetrouwbaar zijn omdat zij in november/december 2016 alleen verdachte meenden ‘direct’ te herkennen en eerst 8 maanden later, bij de tweede aandachtvestiging waarbij dezelfde beelden zijn gebruikt, twee medeverdachten ‘direct’ herkenden. De rechtbank overweegt als volgt. Dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bij de tweede aandachtvestiging verdachte niet noemen, is niet verwonderlijk omdat de gezichten van de reeds herkende verdachten bij die aandachtvestiging zijn ‘geblurd’. Dat deze verbalisanten de andere personen pas bij de tweede aandachtvestiging herkenden is verklaarbaar, nu uit de processen-verbaal van die herkenningen blijkt dat zijzelf pas in de loop van 2017 met die personen bekend zijn geraakt. Dat deze verbalisanten verdachte, die zij blijkens hun proces-verbaal al langer kennen, meteen bij de eerste aandachtvestiging herkennen en twee andere verdachten op dat moment nog niet, doet dan ook geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van hun herkenningen van verdachte. De rechtbank gebruikt de herkeninningen van deze verbalisanten, net als de herkenningen van drie andere verbalisanten die allen ook verdachte persoonlijk kennen, dan ook voor het bewijs.
Nu sprake is van beelden die van voldoende kwaliteit zijn om een herkenning op te baseren, er vijf verbalisanten zijn die verdachte kennen en onafhankelijk van elkaar hem hebben herkend op die beelden en niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de herkenningen onbetrouwbaar kunnen maken, merkt de rechtbank verdachte aan als één van de personen die gezamenlijk op 6 oktober 2016 de hal van het gebouw waar aangever woont hebben betreden en zich naar zijn woning hebben begeven.
Medeplegen
Anders dan de raadsman beschouwt de rechtbank verdachte als medepleger. Op de camerabeelden van de hal is te zien dat verdachte en zijn mededaders op twee tijdstippen, eerst om 02:48 uur en later om 03:33 uur, met zijn allen naar de woning van aangever [benadeelde partij 1] gaan. Uit de aangifte blijkt dat op het eerste tijdstip vier mannen voor de deur stonden bij aangever, en dat op het tweede tijdstip dezelfde mannen wederom voor zijn deur stonden. Dat zijn omstandigheden die naar het oordeel van de rechtbank duiden op een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders. Over de rol van verdachte is verder niets bekend. Verdachte heeft geen enkele verklaring willen afleggen. Volgens de Hoge Raad mag het uitblijven van een aannemelijke verklaring over omstandigheden zoals deze meewegen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van medeplegen. In dit geval houdt dat in dat de rechtbank het zwijgen van verdachte in zijn nadeel uitlegt, gelet op bovengenoemde omstandigheden die zeer wel redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs van medeplegen terwijl er geen aanwijzing is dat verdachte een beperktere dan significante rol in het geheel heeft gehad. De rechtbank is dus van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders voldoende is komen vast te staan.
Poging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte en zijn mededaders uit zichzelf zijn weggegaan en derhalve sprake is van een vrijwillige terugtred. De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt als volgt. De rechtbank stelt voorop dat verdachte zelf niet over de reden van het vertrek heeft verklaard. Uit het dossier blijkt niet van omstandigheden, niet afhankelijk van de wil van verdachte, die maakten dat hij en zijn mededaders uiteindelijk zijn vertrokken. De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte en zijn mededaders nadat zij voor de tweede keer bij de woning waren, weggingen, omdat zij zich bedacht hadden. Aannemelijker is dat zij weggingen, omdat zij de deur niet geforceerd kregen.
Partiële vrijspraak
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat de poging diefstal gepaard ging met geweld of bedreiging daarmee. Naar het oordeel van de rechtbank valt uit het dossier onvoldoende af te leiden dat het geweld niet alleen op de deur was gericht, maar ook op aangever [benadeelde partij 1] . Verdachte zal derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.3.1.2 Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Medeplegen
De raadsman heeft bepleit dat er geen sprake van medeplegen is. De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt als volgt. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte en zijn mededader zich meerdere minuten lang bij de Audi S4 ophouden en dat daarna de alarmlampen afgaan. Iets later is te zien dat de twee mannen wegrennen. Ook aangever neemt dat waar. De politie treft later twee schroevendraaiers bij de auto aan en stelt vast dat het slot uit de auto is gehaald en de middenconsole was vernield.
De precieze rol van verdachte is niet vast te stellen. De feiten en omstandigheden die wel kunnen worden vastgesteld, wijzen op medeplegen en kunnen daar ook redengevend voor zijn. Ook hier is er geen aanwijzing dat verdachte een beperktere dan significante rol heeft gehad. Verdachte heeft hier zelf ook geen verklaring over afgelegd.
Poging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte en zijn mededader uit zichzelf zijn weggegaan en derhalve sprake is geweest van een vrijwillige terugtred. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Ook hier geldt dat verdachte geen verklaring heeft gegeven en ook ten aanzien van dit feit acht de rechtbank het onaannemelijk dat verdachte en zijn mededader weggingen, omdat zij zich bedacht hadden. De wijze waarop de mannen de auto, rennend, hebben achtergelaten en de attributen (zoals handschoenen en schroevendraaiers) die de politie op de vluchtweg in de garage heeft aangetroffen, duiden daar niet op. Aannemelijker is dat zij weggingen, omdat zij betrapt werden.
4.3.1.3 Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht – evenals de officier van justitie – het onder 3 ten laste gelegde bewezen.
4.3.1.4 Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht – evenals de officier van justitie en de raadsman - niet bewezen wat onder 4 primair ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – het onder 4 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen, nu uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte in de Volkswagen heeft gezeten. Verdachte dient aldus ook van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
4.3.1.5 Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht – evenals de officier van justitie en de raadsman - niet bewezen wat onder 5 primair ten laste is gelegd en de onder 5, subsidiair ten laste gelegde heling van de auto. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde
De raadsman heeft ter terechtzitting een verklaring van verdachte overhandigd, die er op neer komt dat verdachte de auto sleutel heeft gevonden. De rechtbank stelt vast dat op 13 juni 2017 in de slaapkamer van verdachte een gestolen sleutel van een dure BMW is aangetroffen, die niet van hem is. Ten tijde van het aantreffen legt verdachte hier geen verklaring over af. Pas in een heel laat stadium, door middel van een ter zitting overgelegde schriftelijke verklaring, laat verdachte weten dat hij deze sleutel heeft gevonden. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig en legt deze terzijde. De rechtbank is, gelet op alle feiten en omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat verdachte pas ter zitting een niet te verifiëren, ongeloofwaardige verklaring aflegt over de herkomst van de sleutel, van oordeel dat het niet anders kan zijn, dan dat verdachte wist dat de sleutel van misdrijf afkomstig was.