ECLI:NL:RBAMS:2018:8825

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
13/741127-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een koffer met viool en oplegging van ISD-maatregel

Op 11 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een koffer met daarin een viool. De diefstal vond plaats op 12 juni 2018 te Amsterdam. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 27 september 2018, waarbij de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, de vordering heeft gedaan tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.M.G. Sussenbach, heeft vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor het subsidiair ten laste gelegde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeefster op 12 juni 2018 om 03:45 uur haar koffer met viool even had neergezet bij een bar in Amsterdam. Kort daarna werd de verdachte door een verbalisant gezien met de koffer. De verdachte gaf aan dat er een viool in de koffer zat. De koffer werd later teruggevonden en aan de aangeefster teruggegeven. Gezien het korte tijdsbestek tussen de diefstal en het aantreffen van de verdachte met de koffer, alsook de inconsistenties in de verklaringen van de verdachte, heeft de rechtbank geoordeeld dat het primair ten laste gelegde bewezen is.

De rechtbank heeft de verdachte strafbaar verklaard en een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft eerder een ISD-maatregel ondergaan en voldoet opnieuw aan de criteria voor deze maatregel. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, gezien de oplegging van de ISD-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-741127-18 en 13/701729-18 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 11 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1981,
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats: [adres] , gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie te plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ruijs en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.M.G. Sussenbach naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2018 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een koffer met inhoud, te weten een viool en/of (een) strijkstok(ken), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 12 juni 2018 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, een goed, te weten een koffer met inhoud, te weten een viool en/of (een) strijkstok(ken) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1] Aangeefster [persoon] liep op 12 juni 2018 om 03:45 uur naar buiten bij de [naam bar] in de [straat] te Amsterdam. Zij liep mee naar de fiets van haar vriend en zette haar donkergroene koffer met daarin haar viool en strijkstokken eventjes neer. Vervolgens was de koffer verdwenen. [2] Om 04:15 uur zag verbalisant [verbalisant] in diezelfde [straat] verdachte met een donkergroene koffer. [verbalisant] vroeg aan verdachte wat er in de koffer zat, waarop verdachte antwoorde ‘een viool’. Vervolgens heeft [verbalisant] foto’s van de koffer en viool gemaakt en aan verdachte medegedeeld dat hij onderzoek zou instellen naar een eventuele aangifte van een gestolen viool. [3]
Op 18 juni 2018 kwam een medewerker van inloophuis/gebruikersruimte [inloophuis] op het politiebureau aan de Lijnbaansgracht een donkergroene koffer met viool afgeven die volgens hem afkomstig was van verdachte. [4] De koffer is daarna aan aangeefster [persoon] teruggegeven. [5]
Het tijdsbestek tussen de diefstal van de koffer enerzijds en het aantreffen van verdachte met de koffer anderzijds is ongeveer een half uur. Gelet op dit korte tijdsbestek en de wisselende en kennelijk leugenachtige verklaringen van verdachte is het onwaarschijnlijk dat de koffer in de tussentijd door een derde is overgedragen aan verdachte. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte degene is geweest die de koffer heeft gestolen en acht het primair ten laste gelegde bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte:
op 12 juni 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een koffer met inhoud, te weten een viool en strijkstokken, toebehorende aan [persoon] .
De rechtbank baseert deze beslissing op de in rubriek 3.3 weergegeven feiten en omstandigheden, zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebruikte bewijsmiddelen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren, zonder aftrek van voorarrest.
Gelet op deze vordering heeft de officier van justitie afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevraagd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als strafmaatverweer naar voren gebracht dat, nu de ISD-maatregel niet passend is voor verdachte omdat hij al eerder ISD heeft gehad en niet uitzetbaar is, een straf dient te worden opgelegd die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen en meest subsidiair om deze maatregel voor de duur van 1 jaar op te leggen, met aftrek van voorarrest.
De proeftijd van de zaak met parketnummer 13/701729-18 kan, wat de raadsman betreft, met één jaar worden verlengd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal van een koffer met viool. Dergelijke strafbare feiten veroorzaken hinder, schade en gevoelens van onveiligheid voor/bij de slachtoffers. Verdachte heeft er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 20 september 2018, opgemaakt door mevrouw A. Neslo. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene valt onder de Top600 aanpak van de gemeente Amsterdam. Hij heeft van 2015 tot 2017 de onvoorwaardelijke ISD-maatregel reeds doorlopen. Betrokkene voldoet wederom aan de harde ISD-criteria. Uit het reclasseringsdossier van juni 2018 is naar voren gekomen dat betrokkene sinds 1997 in Nederland verblijft en sinds 2006 ongewenst vreemdeling is verklaard. Betrokkene beschikt niet over huisvesting, dagbesteding en inkomen. Wegens het ontbreken van een legale verblijfstatus is het voor betrokkene onmogelijk om een stabiel bestaan in Nederland op te bouwen.
ISD traject consult NIFP d.d. 28 juni 2018: Betrokkene lijdt mogelijk aan een posttraumatische stressstoornis vanwege mogelijke psychotraumata als kindsoldaat in land van herkomst. Daarnaast is er bij hem mogelijk ook sprake van afhankelijkheid van cocaïne en cannabis. Het NIFP ziet geen contra-indicaties voor het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Van belang wordt geacht om binnen dit traject aandacht te hebben voor diagnostiek en behandeling van betrokkenes klachten, indien het te verwachten is dat hij in Nederland zal verblijven.
Op basis van zijn uittreksel justitiële documentatie blijkt dat betrokkene veelvuldig met justitie in aanraking is gekomen wegens vermogensdelicten. Er kan derhalve gesproken worden van een delictpatroon.
Geconcludeerd kan worden dat betrokkene vanwege zijn illegale status in Nederland geen bestaan kan opbouwen. Vooralsnog lijkt betrokkene onvoldoende te hebben willen meewerken aan een terugkeer naar zijn geboorteland. Zolang hij in Nederland verblijft, blijft zijn toekomstperspectief uitzichtloos en zal het recidiverisico hoog blijven.
Indien betrokkene een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd krijgt, schat de reclassering de kans hoog in dat hij binnen een kort tijdbestek wederom met justitie in aanraking zal komen.
Indien betrokkene schuldig wordt bevonden, wordt geadviseerd de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Betrokkene voldoet aan de harde ISD-criteria. De ISD-maatregel is bedoeld voor stelselmatige daders, die door het plegen van reeksen delicten veel criminaliteit en onveiligheid veroorzaken in onze samenleving. Deze maatregel is, naar de mening van de reclassering, ook bedoeld om de desbetreffende veelplegers adequate hulp te bieden, zodat zij weer terug kunnen keren in de maatschappij. In het geval van ongewenst vreemdelingen is er geen sprake van re-integreren in de maatschappij. De kans is groot dat zij weer terugvallen in delictgedrag. Echter bestaat er wel de mogelijkheid voor de plaatsing van ongewenste vreemdelingen in de [naam PI] , de zogenaamde ISD-maatregel voor vreemdelingen (VRIS ISD). Het voornaamste doel van deze maatregel is repatriëring naar het land van herkomst. Daarnaast bestaan er behandelmogelijkheden voor ongewenst vreemdelingen met psychische klachten en verslavingsproblematiek. [naam PI] werkt onder andere nauw samen met I-Psy (interculturele psychiatrie) en de Dienst Terugkeer & Vertrek.
De ISD-maatregel zal in het geval van betrokkene vooral een punitief karakter hebben en een beveiligingseffect bewerkstelligen. Betrokkene komt door zijn nationaliteit niet in aanmerking voor een extramurale fase, aangezien hij geen recht heeft op sociale voorzieningen na zijn maatregel. Het recidiverisico zal nadien onverminderd hoog blijven. Desondanks is de reclassering van mening dat van alle mogelijkheden de onvoorwaardelijke ISD-maatregel de meeste behandelmogelijkheden biedt en dat betrokkene wederom gemotiveerd zal worden om mee te werken aan terugkeer naar zijn geboorteland.
Ter terechtzitting heeft Neslo voornoemd bevestigd dat de reclassering geen verdere mogelijkheden meer ziet om verdachte te begeleiden.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 3 september 2018 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 12 juni 2018 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregel en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het uittreksel justitiële documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 20 juni 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/701729-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 7 mei 2018 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 4 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Nu de rechtbank een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte zal opleggen, is er echter aanleiding om de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf af te wijzen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaar.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/701729-18 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en J.I.M. Kuin, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2018.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018118113-1 van 13 juni 2018, doorgenummerde pag. 03-04.
3.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018118113-11 van 18 juni 2018, doorgenummerde pag. 11-16.
4.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018118113-10 van 18 juni 2018, doorgenummerde pag. 20.
5.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018118113-12 van 18 juni 2018, doorgenummerde pag. 21.