ECLI:NL:RBAMS:2018:8824

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
13/650071-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met vuurwapen leidend tot ernstig oogletsel

Op 26 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 februari 2018 in Amsterdam het slachtoffer met een vuurwapen tegen het gezicht heeft geslagen. Dit leidde tot ernstig oogletsel, waarbij het linkeroog van het slachtoffer operatief moest worden verwijderd. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 12 september 2018, waarbij de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, de vordering heeft gedaan en de verdachte bijgestaan werd door zijn raadsman, mr. D. Fontein.

De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal met geweld en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal met geweld, omdat de bewijsvoering onvoldoende was. Echter, de rechtbank achtte de zware mishandeling bewezen, omdat de verdachte met een vuurwapen op korte afstand en gericht tegen het gezicht van het slachtoffer heeft geslagen, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte verplicht om mee te werken aan reclasseringstoezicht en behandeling. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van €20.000,- toegewezen gekregen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente, en de rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van advocaatkosten van €500,- toegewezen. De rechtbank heeft de overige vorderingen van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/650071-18
Datum uitspraak: 26 september 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D. Fontein, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 02 februari 2018 te Amsterdam op de openbare weg Hakfort, in elk geval op een openbare weg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van 3800 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) in/tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- de kleding van die [slachtoffer] heeft/hebben doorzocht en/of
- een (vuur)wapen aan die [slachtoffer] heeft/hebben getoond en of voorgehouden en/of
- met dat (vuur)wapen in/tegen het gezicht van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel ( te weten een ernstig beschadigd oog die daarna operatief moest worden verwijderd) heeft bekomen;
2.
hij op of omstreeks 02 februari 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ernstig beschadigd oog (die daarna operatief verwijderd moest worden), heeft/hebben toegebracht, door met een (vuur)wapen op/tegen het gezicht, in elk geval het hoofd van die [slachtoffer] te slaan.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de aangifte, de letselverklaring en de verklaring van de anonieme getuige beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een geldbedrag van [slachtoffer] heeft weggenomen. De verklaring van aangever wordt niet door enig ander bewijsmiddel ondersteund. De raadsman verzoekt daarom vrijspraak voor de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld.
De raadsman heeft tevens ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde zware mishandeling vrijspraak bepleit. Verdachte heeft volgens de raadsman niet het opzet gehad [slachtoffer] in zijn gezicht of op zijn oog te slaan. Verdachte zou ook nimmer het opzet hebben gehad, ook niet in voorwaardelijke vorm, op het ontstane letsel.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht de onder 1 tenlastegelegde diefstal met geweld niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Dat er een diefstal zou hebben plaatsgevonden op de vierde verdieping van de flat aan de Hakfort blijkt enkel uit de verklaring van aangever [slachtoffer] . De anonieme getuige spreekt van een vechtpartij op straat, waarbij getrokken is aan een tasje. Deze verklaring biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun om te komen tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde diefstal. Ook de overige bewijsmiddelen in het dossier bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende ondersteuning van de verklaring van [slachtoffer] ten aanzien van deze diefstal.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval zwaar lichamelijk letsel, aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte met een hard metalen voorwerp, te weten een vuurwapen, gericht tegen het gezicht van het slachtoffer [slachtoffer] heeft geslagen. Daarbij heeft verdachte van korte afstand geslagen. Als gevolg van het handelen van verdachte is [slachtoffer] ’s oog ernstig beschadigd en moest het na het incident operatief verwijderd worden.
Het gezicht en het oog zijn zeer kwetsbare onderdelen van het lichaam. Door [slachtoffer] met een vuurwapen van korte afstand en gericht tegen het gezicht te slaan, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou intreden. Doordat de loop van een vuurwapen een betrekkelijk klein oppervlakte heeft en spits is, was bovendien de kans aanmerkelijk dat de oogkas onvoldoende bescherming kon bieden op het moment dat [slachtoffer] ’s oog geraakt werd door het vuurwapen. Het onder 2 ten laste gelegde acht de rechtbank daarom bewezen.
Verdachte zal worden vrijgesproken van medeplegen, nu uit de bewijsmiddelen in het dossier onvoldoende blijkt dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 2 februari 2018 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ernstig beschadigd oog, dat daarna operatief verwijderd moest worden, heeft toegebracht, door met een vuurwapen tegen het gezicht van die [slachtoffer] te slaan.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, zullen de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen worden in een aanvulling op dit vonnis. Deze aanvulling zal dan aan het vonnis worden gehecht.

7.Strafbaarheid van het feit

Noodweer
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . [slachtoffer] zou namelijk met geweld hebben geprobeerd zijn tas af te pakken. Daartegen heeft verdachte zich verweerd.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Verdachte en [slachtoffer] hebben beiden een geheel andere lezing van wat er op 2 februari 2018 is gebeurd. Op basis van het dossier is de door verdachte aangevoerde feitelijke toedracht, namelijk dat hij zich verweerde tegen [slachtoffer] die zijn tas probeerde af te pakken, niet aannemelijk geworden. Er kan worden vastgesteld dat er een vechtpartij heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, maar de aanleiding voor die vechtpartij is niet aannemelijk geworden.
De verklaring van verdachte over de toedracht en de stukken in het dossier bieden de rechtbank daarom onvoldoende basis om tot het oordeel te komen dat de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het verweer wordt om die reden verworpen. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij verzoekt de officier van justitie aan verdachte de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
9.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft, in geval van bewezenverklaring, de rechtbank verzocht rekening te houden met vergelijkbare gevallen, waarbij ernstig oogletsel was ontstaan en de desbetreffende verdachten een taakstraf opgelegd hebben gekregen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft het slachtoffer met een vuurwapen tegen het gezicht geslagen. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig oogletsel opgelopen. Het linkeroog van het slachtoffer moest, als gevolg van deze zware mishandeling, operatief worden verwijderd. Het handelen van verdachte heeft een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die de gevolgen van hetgeen hem is overkomen altijd met zich zal blijven dragen. Dit blijkt ook uit de verklaring van het slachtoffer ter terechtzitting. Daarin heeft hij tevens verklaard dat het feit ook langdurige angst, woede en verdriet bij hem heeft veroorzaakt. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank is van oordeel dat er aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De vordering van de officier van justitie ziet namelijk op zowel de bewezenverklaring van de zware mishandeling, als van de diefstal met geweld. Van dit laatste feit wordt verdachte vrijgesproken door de rechtbank.
Op basis van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geldt voor de strafoplegging voor het toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Als verzwarende omstandigheid weegt de rechtbank mee dat hij op klaarlichte dag met een doorgeladen vuurwapen het slachtoffer heeft geslagen. Indien het wapen was afgegaan, waren de gevolgen mogelijk nog groter geweest. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van 16 maanden passend en geboden. Daarvan zullen 4 maanden voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering in het rapport van 4 september 2018 opgesteld door A. Hofman is geadviseerd, te weten een meldplicht en een ambulante behandeling. De reclassering acht diagnostiek en het deelnemen aan een daaruit voorvloeiende behandeling bij FPK de Waag geïndiceerd, nu zij meent dat nader onderzoek naar zijn denkpatronen en delictgedrag gewenst is.

10.Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 5.300,- aan materiële schadevergoeding en € 30.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens vordert de benadeelde partij € 500,- aan advocaatkosten.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de kosten van de jas, zijnde € 1.500,-, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het overige deel van de vordering is volgens de officier van justitie voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar.
De verdediging heeft de materiële schadevergoeding en de advocaatkosten betwist. De raadsman heeft de immateriële schade voor zover deze uitstijgt boven een bedrag van € 15.000,- betwist.
Oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Aan de benadeelde partij is immers zeer ernstig letsel toegebracht, waardoor hij de rest van zijn leven blind is aan zijn linkeroog. Aannemelijk is dat de benadeelde partij nog lange tijd medische behandeling zal moeten ondergaan in verband met de bij hem geplaatste prothese, en mogelijk zal deze prothese op enig moment in de toekomst nog moeten worden vervangen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De vordering tot vergoeding van de jas van € 1.500, zal niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat deze vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd. Ook uit het strafdossier kan niet worden afgeleid dat de jas van de benadeelde partij als gevolg van de zware mishandeling is beschadigd. De vordering tot vergoeding van het bedrag van € 3.800,- zal eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte van de diefstal is vrijgesproken.
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van de advocaatkosten van € 500,- toe, nu deze vordering niet uitstijgt boven de in burgerlijke zaken gehanteerde liquidatietarieven.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ten aanzien van de toegewezen immateriële schadevergoeding.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
4. zich moet melden bij Reclassering Nederland, [adres reclassering] , zodra hij opgeroepen wordt voor een gesprek. Hierna moet betrokkene zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Daarbij moet betrokkene zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
5. wordt verplicht om mee te werken aan diagnostiek en de daaruit voortvloeide behandeling bij Forensische Polikliniek de Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Beslissing op het beslag:
Gelast de teruggave aan verdachte van: een Rolex horloge, een zaagmachine, een geldbedrag van € 119,- en twee Nokia zaktelefoons.
Gelast de teruggave aan de respectievelijke rechthebbenden van: een ING bankpas en twee VISA creditcards.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer] , gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij een bedrag van € 20.000 (zegge: twintigduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 500,- (zegge: vijfhonderd euro).
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] een bedrag van € 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 februari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 135 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.V. Essenburg voorzitter,
mrs. H.E. Spruit en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2018.