ECLI:NL:RBAMS:2018:8820

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
13/701169-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld en mishandeling in een openbaar vervoermiddel met gevolgen voor de slachtoffers

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte op 31 juli 2018 veroordeeld voor openlijk geweld en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 2 september 2017 in een GVB-bus te Amsterdam. Verdachte en zijn medeverdachte hebben aangever [slachtoffer 1] en zijn vriendin [slachtoffer 2] aangevallen na een woordenwisseling. Tijdens het gevecht heeft verdachte [slachtoffer 1] geslagen en geschopt, wat resulteerde in lichamelijk letsel. Ook heeft hij [slachtoffer 2] uit de bus gegooid en haar met kracht in het gezicht geslagen. De rechtbank achtte niet bewezen dat verdachte opzet had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar wel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld met lichamelijk letsel als gevolg. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan GVB Exploitatie B.V. voor de materiële schade die door de vernieling van een glazen tussenschot is ontstaan. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en deelname aan een agressieregulatietraining.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/701169-18
Datum uitspraak: 31 juli 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Opgegeven postadres: [postadres verdachte]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. Medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 2 september 2017 te Amsterdam, subsidiair openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer 1] , met enig lichamelijk letsel ten gevolge, op 2 september 2017 te Amsterdam;
2. Poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] op 2 september 2017 te Amsterdam, subsidiair mishandeling van [slachtoffer 2] op 2 september 2017 te Amsterdam;
3. Vernieling van een glazen tussenschot van GVB Amsterdam op 2 september 2017 te Amsterdam;
4. Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens Munitie op 26 januari 2018 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 2 september 2017 omstreeks 23:30 zit aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) met een groep vrienden in de GVB lijnbus 22. Naast hem zit een voor hem onbekend meisje die bij de halte Nassauplein Amsterdam uitstapt. Zij wordt bij de halte opgewacht door twee mannen (verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] ). Deze mannen gebaren naar [slachtoffer 1] die daarop reageert, waarna zij de bus instappen. Er ontstaat een woordenwisseling, gevolgd door een gevecht. Tijdens dit gevecht raakt [slachtoffer 1] gewond en wordt de vriendin van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) door verdachte onder meer uit de bus gegooid, waarbij zij ook verwondingen oploopt.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Met betrekking tot de bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Nadere bewijsoverwegingen
3.4.1.1. Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte opzet of voorwaardelijk opzet hebben gehad om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit de letselverklaring valt weliswaar af te leiden dat [slachtoffer 1] op vele plekken geraakt is (namelijk: op zijn jukbeen, onderste ribben, rug, nek, schouder, borst en arm), maar onduidelijk blijft, ook na het bekijken van de camerabeelden, of er een aanmerkelijke kans bestond dat verdachten vitale lichaamsdelen van [slachtoffer 1] zouden raken, waardoor [slachtoffer 1] zwaar gewond had kunnen raken. De rechtbank acht daarom – anders dan de officier van justitie – het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging, met enig lichamelijk letsel ten gevolge hebbend.
3.4.1.2. Ten aanzien van feiten 2, 3 en 4
De rechtbank acht – evenals de officier van justitie en raadsvrouw – het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het onder 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde acht de rechtbank, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, wel bewezen.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1. op 02 september 2017 te Amsterdam, met een ander, op of aan de openbare weg, het Nassauplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit slaan/stompen en trappen/schoppen, waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer 1] heeft geslagen/gestompt tegen de borst en het hoofd, in elk geval het lichaam en die [slachtoffer 1] heeft geschopt/getrapt tegen de ribben en rug en borstkas, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (meerdere bloeduitstortingen) voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2. op 02 september 2017 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar uit een stilstaande bus te gooien en haar met vlakke hand met kracht in het gezicht te slaan en door haar, terwijl zij op de grond lag, tegen haar zij te schoppen;
3. op 02 september 2017 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een glazen tussenschot, toebehorende aan GVB Amsterdam , heeft vernield;
4. op 26 januari 2018 te Amsterdam een wapen van categorie I, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij heeft aangevoerd dat de verdachte voorafgaand aan het incident een moeilijke tijd doormaakte, maar dat hij er inmiddels in is geslaagd zijn leven een positieve wending te geven. Zo heeft hij inmiddels werk gevonden als schilder en is hij helemaal gestopt met drinken. Zij wijst in dit verband ook op het reclasseringsrapport van 28 mei 2018. Een eventuele detentie kan die positieve ontwikkelingen teniet doen. De raadsvrouw stelt dan ook voor om de verdachte een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende de avonduren in een bus van openbaar vervoerder GVB en op de openbare weg schuldig gemaakt aan het plegen van geweld in vereniging.
Samen met zijn medeverdachte stond hij bij een bushalte op een vriendin te wachten. Toen zij uitstapte, is verdachte, de bus ingegaan om, zoals verdachte het zelf omschrijft, ‘verhaal te halen’ bij [slachtoffer 1] . De verdachte is ter zitting gevraagd waarvoor dat dan was, maar daarop is geen heldere verklaring gekomen. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat verdachte hem onder meer verweet dat hij met zijn vriendin – kennelijk het meisje dat door de verdachte en zijn medeverdachte werd opgepikt – zou hebben gesproken. Hierop zijn de verdachte en de medeverdachte de bus weer uitgelopen. Eenmaal buiten de bus bedenkt hij zich, want hij neemt een agressieve houding aan, doet zijn T-shirt uit en stormt met ontbloot bovenlijf de bus in, ondanks het feit dat zijn medeverdachte hem (toen nog) probeerde tegen te houden.
Wat volgt kan niet anders worden omschreven dan als een verbijsterende geweldsexplosie. Eenmaal in de bus heeft hij [slachtoffer 1] op zeer gewelddadige wijze aangevallen - later ook nog samen met de medeverdachte - en heeft hij [slachtoffer 2] met grof geweld de bus uit gegooid, waarna hij haar ook nog een klap en een trap na heeft gegeven. Uit de verschillende verklaringen in het dossier en bij het uitkijken van de camerabeelden blijkt dat met name verdachte op zeer gewelddadige wijze tekeer is gegaan tegen de aangevers. Ook heeft hij, kennelijk om zijn woede/agressie kracht bij te zetten, met zijn vuist een glazen tussenwand in de bus kapot geslagen.
Met zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Daarnaast heeft hij een zeer onveilige situatie gecreëerd voor de overige busreizigers, die ongevraagd getuige zijn geworden van een gewelddadige en eenzijdige vechtpartij. Op de beelden is te zien dat zij via de een andere deur de bus uit vluchten. Feiten als de onderhavige dragen bovendien bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid op straat in het algemeen.
Ter zitting heeft verdachte gezegd dat hij weer terug de bus in is gegaan, omdat [slachtoffer 1] bedreigende woorden naar hem zou hebben geroepen toen hij naar buiten liep en hij zich hierdoor geprovoceerd voelde. Gelet op de ter zitting bekeken (scherpe) beelden met relatief goede geluidskwaliteit en de rest van het dossier, schuift de rechtbank deze verklaring van de verdachte terzijde. De rechtbank houdt het er dan ook op de verdachte zonder noemenswaardige aanleiding de bus weer is ingegaan.
Bij zijn aanhouding bleek verdachte een ploertendoder op zak te hebben.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 juni 2018 is hij in de afgelopen vijf jaar driemaal onherroepelijk veroordeeld voor geweldsdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt. Uit dit uittreksel blijkt tevens dat de verdachte op 27 oktober 2015 ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld tot een taakstraf, die hij inmiddels heeft uitgevoerd. Aldus is aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de hier bewezen verklaarde openlijke geweldpleging en mishandeling een taakstraf opgelegd voor een soortgelijk misdrijf, welke taakstraf ook door de verdachte is verricht. Gelet daarop is artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het zogeheten taakstrafverbod) van toepassing.
Gelet met name op de ernst van zijn handelen en ook het feit dat verdachte eerder en betrekkelijk recent voor een soortgelijk feit is veroordeeld, is de rechtbank van oordeel dat slechts een gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal bepalen dat een deel van die straf voorwaardelijk wordt opgelegd in de hoop dat een directe strafdreiging verdachte van verdere misdrijven zal weerhouden.
Uit het reclasseringsrapport van 28 mei 2018 volgt dat verdachte over een uitgebreid dossier beschikt bij de William Schrikker Jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming. Tijdens zijn jeugd heeft er tweemaal een Pro Justitia onderzoek plaatsgevonden. Toentertijd werd geconcludeerd dat sprake is van zwakbegaafdheid, een scheefgroei in ontwikkeling en overmatig alcoholgebruik. In 2014 volgde hij een agressieregulatietraining bij de jeugdreclassering en in 2015 werd hij voor een ambulante forensische behandeling aangemeld bij De Waag. Sinds 31 januari 2018 staat hij onder toezicht van de volwassenenreclassering, in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis in onderhavige zaak.
De reclassering concludeert dat bijzondere voorwaarden gericht op agressieregulatie en alcoholgebruik, ondanks de ernst van de verdenking, niet geïndiceerd zijn. Verdachte is al enkele jaren niet meer vanwege een geweldsdelict met justitie in aanraking gekomen. Daarnaast ontbreekt bij hem de motivatie voor behandel- en/of begeleidingstrajecten, omdat hij deze tijdens zijn jeugd al langdurig doorlopen heeft. De reclassering wil hem de kans geven om te laten zien dat de door hem gepleegde feiten een éénmalige terugval in delictgedrag zijn.
Nu verdachte zich in de afgelopen jaren veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten, acht de rechtbank, anders dan de reclassering, een meldplicht en een agressieregulatietraining zeer wenselijk. Daarbij spelen de ernst van de onderhavige feiten en ontbrekende noemenswaardige aanleiding een belangrijke rol. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich aan bijzondere voorwaarden zal houden, indien die aan hem worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een agressieregulatietraining passend en geboden. Die straf zal de rechtbank daarom aan verdachte op leggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij GVB Exploitatie B.V. vordert € 1.158,50 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is door de verdediging niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van GVB Exploitatie B.V. voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd voor de materiële schade van € 1.158,50, vermeerderd met de wettelijke rente.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 141, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Mishandeling;
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Ten aanzien van feit 4:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens Munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich moet melden bij de reclassering zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. zal deelnemen aan een agressieregulatietraining.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij GVB Exploitatie B.V. toe tot een bedrag van € 1.158,50 (elfhonderd achtenvijftig euro en vijftig cent) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 september 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan GVB Exploitatie B.V. voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij GVB Exploitatie B.V. , te betalen € 1.158,50 (elfhonderd achtenvijftig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 september 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 21 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.G. Fels en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 juli 2018.
Bijlage – de tenlastelegging
1.
hij, op of omstreeks 02 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] (meermaals) heeft geslagen/gestompt op/tegen de borst en/of het hoofd, in elk geval tegen het lichaam en/of die [slachtoffer 1] (meermaals) heeft getrapt/geschopt op/tegen de ribben en/of rug en/of borst, in elk geval het lichaam (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lang), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 lid 1 jo 47 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij, op of omstreeks 02 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Nassauplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit slaan/stompen en/of trappen/schoppen, waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer 1] heeft geslagen/gestompt op/tegen de borst en/of het hoofd, in elk geval het lichaam en/of die [slachtoffer 1] heeft geschopt getrapt tegen de ribben en/of rug en/of borstkas, in elk geval tegen het lichaam, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (één en/of meerdere bloeduitstortingen en/of kneuzingen) voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
(artikel 141 lid 2 sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij, op of omstreeks 02 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2]
- uit een (stilstaande) bus heeft gegooid en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] met vlakke hand (met kracht) in het gezicht heeft geslagen en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] , terwijl zij op de grond lag, meermaals, in elk geval éénmaal, in/tegen haar zij, in elk geval tegen het lichaam, heeft geschopt/getrapt;
(artikel 302 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij, op of omstreeks 02 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar uit een (stilstaande) bus te gooien en/of haar met vlakke hand (met kracht) in het gezicht te slaan en/of door haar, terwijl zij op de grond lag, meermaals, in elk geval éénmaal, in/tegen haar zij, in elk geval het lichaam, te schoppen/trappen;
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij, op of omstreeks 02 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een glazen tussenschot, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan GVB Amsterdam , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(artikel 350 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij, op of omstreeks 26 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer wapens van categorie I, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
(artikel 13 lid 1 Wet Wapens en Munitie)