Op 17 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot woninginbraak in vereniging. De verdachte, geboren in 1997 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het plegen van deze inbraak op 12 april 2018 te Amsterdam. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd en kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. N.M. van Wersch.
De tenlastelegging omvatte het feit dat de verdachte, samen met een mededader, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, goederen uit een woning heeft geprobeerd te stelen. De rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder aangiften en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de toegang tot de woning heeft verkregen door middel van braak, waarbij hij gebruik maakte van een schaar om het glas van de deur te forceren.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen geachte feit strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier maanden geëist, maar de rechtbank heeft, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en het recidiverisico, besloten om een gevangenisstraf van 95 dagen op te leggen. Daarnaast heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van één week.
De rechtbank heeft in haar overwegingen ook het reclasseringsadvies betrokken en geconcludeerd dat de verdachte, ondanks zijn eerdere veroordelingen, een kans op rehabilitatie heeft, mits hij zich aan de regels houdt en niet terugvalt in crimineel gedrag. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 17 juli 2018.