ECLI:NL:RBAMS:2018:8811

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
13/684044-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaagden en vernielingen door ex-partner met ernstige impact op slachtoffer

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zijn ex-partner gedurende twee periodes heeft belaagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 20 november 2016 tot en met 28 januari 2017 en van 12 augustus 2016 tot en met 25 oktober 2016 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de ex-partner. Dit gebeurde door herhaaldelijk contact met haar op te nemen via verschillende communicatiemiddelen en zich bij haar woning op te houden. In de laatste periode heeft de verdachte zelfs de sloten van haar voordeur dichtgelijmd, wat een ernstige inbreuk op haar veiligheid en privacy betekende. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan belaging en vernieling, en heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten gehonoreerd. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de impact die de belaging op het slachtoffer heeft gehad, zoals gevoelens van angst en onveiligheid. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en daarnaast een taakstraf van 180 uren. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684044-17
Datum uitspraak: 11 juli 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1948,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Kubicz, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Sietsma, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. belaging en/of vernieling in de periode van 20 november 2016 tot en met 28 januari 2017 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] ;
2. belaging in de periode van 12 augustus 2016 tot en met 25 oktober 2016 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, wat de feiten betreft, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, op grond van de aangiftes en de bekennende verklaringen van verdachte, de ten laste gelegde feiten bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1. op tijdstippen in de periode van 20 november 2016 tot en met 28 januari 2017 te [plaats 1] en te [plaats 2] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 1] , met het oogmerk voornoemde [persoon 1] te dwingen iets te doen en vrees aan te jagen, door
- meermalen contact op te nemen, althans te zoeken per mail met voornoemde [persoon 1] en
- zich meermalen bij de woning van voornoemde [persoon 1] op te houden en
- meermalen de sloten en eenmaal het raampje van de voordeur van de woning van voornoemde [persoon 1] dicht te lijmen
en
op tijdstippen in de periode van 20 november 2016 tot en met 28 januari 2017 te [plaats 1] , telkens opzettelijk en wederrechtelijk de deursloten en eenmaal het raampje van de voordeur van de woning gelegen aan de [adres 2] , toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield door die deursloten en dat raampje dicht te lijmen.
2. op tijdstippen in de periode van 12 augustus 2016 tot en met 25 oktober 2016 te [plaats 1] en te [plaats 2] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 1] , met het oogmerk voornoemde [persoon 1] te dwingen iets te doen en vrees aan te jagen, door
- meermalen contact op te nemen, althans te zoeken via WhatsApp en via facebook en per mail met voornoemde [persoon 1] en via haar dochter en
- meermalen contact op te nemen, althans te zoeken door voornoemde [persoon 1] te bellen en
- zich meermalen in de buurt van de woning van voornoemde [persoon 1] op te houden en
- zich meermalen de toegang tot de tuin van voornoemde [persoon 1] te verschaffen en een bankje uit die tuin weg te nemen en vervolgens terug te brengen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met oplegging van bijzondere voorwaarden, en daarnaast een taakstraf van 180 uren met aftrek van voorarrest en met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de proceshouding van verdachte. Verdachte heeft van meet af aan meegewerkt en openheid van zaken gegeven.
Een gebiedsverbod is niet geïndiceerd. De reclassering heeft in haar laatste rapport geen bijzondere voorwaarden geadviseerd. Gezien het feit dat verdachte dichtbij het slachtoffer woont, stelt de raadsman zijn twijfels bij een locatieverbod. Volgens de raadsman is het doel dat verdachte geen contact heeft met het slachtoffer voldoende gediend met een contactverbod.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zijn ex-partner [persoon 1] gedurende twee periodes belaagd. Hiermee heeft hij een flinke inbreuk gemaakt op haar persoonlijke leven. Zij heeft meermalen te kennen gegeven dat zij geen contact wilde. Verdachte wist dat en heeft desondanks toch - via e-mail, facebook, WhatsApp en haar dochter - veelvuldig contact met haar gezocht. In de laatste periode heeft verdachte zelfs meermalen de sloten van haar voordeur dichtgelijmd.
Het betreffen strafbare feiten die een grote impact hebben. Slachtoffers van belaging zullen doorgaans nog lang gevoelens van angst, onzekerheid en onveiligheid ondervinden. Zo ook mevrouw [persoon 1] . Zij geeft in haar schriftelijke slachtofferverklaring aan dat zij al stijf staat van de spanning zodra zij haar eigen straat binnenkomt. De verdachte beheerst haar hele leven. Zij is daardoor bang, slaapt slecht en voelt zich onzeker. Zij is door de belaging erg chaotisch, onrustig en angstig.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 31 mei 2018 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 30 december 2017 van forensisch neuropsycholoog drs. G.J.W. Pol, waaruit volgt dat verdachte lijdt aan een gebrekkige impulscontrole en in lichte mate narcistische trekken in zijn persoonlijkheid heeft. Er is een licht verband tussen de feiten en de bij verdachte bestaande psychopathologie. Zo mag worden aangenomen dat verdachte de relatiebreuk met zijn ex-partner niet goed heeft kunnen verdragen, dat deze breuk bij hem (mede vanwege de bij hem bestaande narcistische persoonlijkheidskenmerken) de nodige negatieve gevoelens (van verlatingsangst, gekrenktheid, jaloezie, boosheid en rancune) en daaraan gerelateerde impulsen (om toch weer contact te zoeken met zijn ex maar ook om haar, zoals hij het zelf zegt, terug te pakken) heeft opgeroepen en dat hij vervolgens – vanwege de bij hem bestaande gebrekkige impulscontrole – niet goed in staat is geweest om deze gevoelens en impulsen adequaat te hanteren en te controleren, en aldus tot de hem ten laste gelegde feiten is gekomen. Dit leidt tot het advies om verdachte het ten laste gelegde in een licht verminderde mate toe te rekenen.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadviezen van 7 maart 2018 en 11 juni 2018.
7 maart 2018
In het reclasseringsadvies van 7 maart 2018 wordt beschreven dat door het toezicht van de reclassering en de behandeling bij polikliniek De Waag een gedragsverandering heeft plaatsgevonden. Waar verdachte in het verleden oppervlakkiger in het contact kon zijn, toont hij nu spijt en berouw en laat hij zien dat hij wil werken aan het verbeteren van zichzelf.
11 juni 2018
In het reclasseringsadvies van 11 juni 2018 wordt aangegeven dat sinds het advies van 7 maart 2018 enkele (positieve) ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Gelet op het verloop van de behandeling bij De Waag en het ontbreken aan problemen op verdere leefgebieden, wordt er door mevrouw De Bie geen meerwaarde gezien in het voortzetten van het reclasseringscontact. De behandelaar van De Waag, mevrouw De Goederen, geeft aan dat de therapie in de afrondende fase is. Zij schat het recidiverisico, in vergelijking met het moment van aanmelding, in als verminderd. De reclassering ziet geen verdere aanknopingspunten voor het opleggen van bijzondere voorwaarden. Wel kan, in het belang van het slachtoffer, het contactverbod gehandhaafd blijven.
Nu verdachte zich veelvuldig bij de woning van mevrouw [persoon 1] heeft opgehouden en daar vele vernielingen heeft aangericht, acht de rechtbank, anders dan de reclassering, niet alleen een contactverbod maar ook een gebiedsverbod van belang.
Alles in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden is.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 1.996,30 aan materiële schadevergoeding en
€ 1.510,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht om de kosten voor de camera af te wijzen en de benadeelde partij wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank overweegt als volgt. De benadeelde partij heeft de camera aangeschaft om de vernielingen van haar voordeur te doen stoppen. De kosten voor de camera staan daarmee in een zodanig verband met de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze kosten als gevolg van zijn handelen aan hem kunnen worden toegerekend.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.500,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd voor de materiële schade van € 1.996,30 en de immateriële schade van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
belaging
en
vernieling, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2
belaging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 1 maand.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. op geen enkele wijze direct of indirect contact zal opnemen, zoeken of hebben met zowel [persoon 1] , als met de zoon, dochter, schoondochter en moeder van voornoemde [persoon 1] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. zich niet in de [adres 2] te [plaats 1] mag bevinden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 1.996,30 (negentienhonderdzesennegentig euro en dertig cent) aan materiële schade en € 1.500,00 (vijftienhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 januari 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 1] , te betalen de som van € 3.496,30 (drieduizendvierhonderdzesennegentig euro en dertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 januari 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 44 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2018.
[...]