ECLI:NL:RBAMS:2018:8803

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
13/702447-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van harddrugs door verdachte in Amsterdam

Op 27 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben en het in vereniging verkopen van harddrugs. De verdachte, geboren in 1999, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van MDMA en cocaïne op verschillende data in Amsterdam. Tijdens de zitting op 13 juni 2018 heeft de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn advocaat, mr. W.K. Cheng, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 31 augustus 2017 de verdachte in het bezit was van 35 tabletten MDMA en 1,77 gram cocaïne, en op 13 juli 2017 heeft hij in vereniging met een ander 8 MDMA tabletten verkocht aan een derde persoon. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 61 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder het meewerken aan schuldhulpverlening en het hebben van een zinvolle dagbesteding. Tevens is de proeftijd van een eerdere voorwaardelijke veroordeling verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702447-17 en 13/205735-15 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 27 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte en zijn advocaat mr. W.K. Cheng naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 31 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 35 tabletten MDMA en/of 0,90 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of (ongeveer) 1,77 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. hij op of omstreeks 13 juli 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt (aan [persoon 1] ) (ongeveer) 8 MDMA tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3. hij op of omstreeks 13 juli 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer)
- 18, althans een of meer MDMA tabletten en/of
- 2,35 gram MDMA, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of
- 1,60 gram cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het eerste feit acht zij bewezen dat verdachte MDMA en cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad en ten aanzien van het tweede en derde feit acht zij bewezen dat verdachte MDMA en cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad en een deel van die MDMA in vereniging heeft verkocht.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat heeft zich, wat de feiten betreft, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Ten aanzien van feit 1
Op 31 augustus 2017 krijgen twee verbalisanten een melding dat in de [concertzaal/cultureelcentrum] in Amsterdam bij een persoon drugs zijn aangetroffen. Ter plaatse worden de verbalisanten aangesproken door een beveiliger. De beveiliger vertelt dat hij verdachte in verband met een vermoeden van drugshandel gecontroleerd heeft en daarbij acht zakjes wiet heeft aangetroffen. Toen hij verdachte vervolgens mee nam om te fouilleren, haalde verdachte zelf diverse zakjes met pillen en wikkels uit zijn onderbroek. [2] In het laboratorium forensische opsporing zijn de pillen en de wikkels onderzocht. Het bleek te gaan om 35 tabletten met MDMA, [3] 0,90 gram poeder met MDMA en 1,77 gram cocaïne. [4]
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat bewezen is dat verdachte op 31 augustus 2017 in Amsterdam 35 tabletten met MDMA, 0,90 gram poeder met MDMA en 1,77 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van feiten 2 en 3
Op 13 juli 2017 ziet verbalisant [verbalisant 1] op de Oudezijds Achterburgwal in Amsterdam verdachte en [persoon 2] staan die hem opvallen omdat zij schichtig om zich heen kijken. Hij hoort dat verdachte een voorbijganger aanspreekt met “Hey, psssst, coca?”. Vervolgens ziet hij dat verdachte en [persoon 2] aan de overkant van de straat in een portiek met verschillende personen in gesprek raken, waaronder met ene [persoon 1] . [persoon 2] staat met zijn rug naar de gevel en houdt op die manier zicht op de omgeving en de voorbijgangers. Verbalisant [verbalisant 2] , belast met cameratoezicht, ziet daarna op de camerabeelden dat [persoon 1] een geldbiljet tevoorschijn haalt en dit aan verdachte geeft, dat [persoon 2] hierop wat uit zijn onderbroek pakt en dit aan verdachte geeft. [5] Kort daarop ziet verbalisant [verbalisant 1] dat verdachte een klein voorwerp in zijn handen houdt. [persoon 1] krijgt vervolgens één of meerdere kleine goederen van verdachte. Verdachte is daarop aangehouden. [6] In de telefoonhoes van verdachte worden 8 wikkels [7] met cocaïne aangetroffen en uit verdachtes onderbroek komen twee zakjes met MDMA en 10 XTC pillen tevoorschijn. [persoon 1] verklaart dat hij 8 XTC pillen van verdachte en [persoon 2] heeft gekocht. [8] Het laboratorium forensische opsporing heeft de bij verdachte en [persoon 1] aangetroffen drugs onderzocht. Het blijkt in totaal om 18 MDMA tabletten, 2,35 gram poeder met MDMA en 1,60 gram cocaïne te gaan. [9]
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat bewezen is dat verdachte op 13 juli 2017 in Amsterdam 18 MDMA tabletten, 2,35 gram MDMA en 1,60 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad en in vereniging met [persoon 2] 8 MDMA tabletten aan [persoon 1] heeft verkocht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1
op 31 augustus 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad, 35 tabletten MDMA, 0,90 gram MDMA en 1,77 gram cocaïne;
ten aanzien van feit 2
op 13 juli 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft verkocht aan [persoon 1] 8 MDMA tabletten;
ten aanzien van feit 3
op 13 juli 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 18 MDMA tabletten, 2,35 gram MDMA en 1,60 gram cocaïne.
De rechtbank baseert deze beslissing op de in rubriek 3.3. weergegeven feiten en omstandigheden, zoals vervat in de in de voetnoten weergegeven gebruikte bewijsmiddelen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 61 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft zij een taakstraf gevorderd van 180 uren, met bevel, voor het geval verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke taakstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Verdachte is nog jong en wil graag met de reclassering aan de slag.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben en het in vereniging verkopen van harddrugs. De rechtbank acht gelet op de hoeveelheid drugs, de wijze van verpakken van die drugs, het aanwezig hebben van drugs in De [concertzaal/cultureelcentrum] en het ontbreken van legale dan wel aantoonbare inkomsten bij verdachte, een zogenaamde dealersindicatie aanwezig. Dat verdachte de drugs slechts voor eigen gebruik aanwezig had, acht de rechtbank dus niet aannemelijk.
Handel in harddrugs dient krachtig bestreden te worden, nu het gebruik daarvan gevaar oplevert voor de gezondheid van de (vaak jonge) gebruikers en kan leiden tot verslaving. Het gebruik van en de handel in drugs levert bovendien direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormt zo een bron van overlast voor de samenleving. Verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen. Kennelijk heeft verdachte alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin, zonder stil te staan bij de nadelige consequenties van zijn gedrag voor anderen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank mede gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor het dealen in harddrugs. De rechtbank is van oordeel dat niet anders dan een gevangenisstraf passend is.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 18 mei 2018, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, namelijk op 26 juli 2016 door de kinderrechter te Amsterdam. Verdachte liep als gevolg van deze veroordeling in een proeftijd. Kennelijk heeft hem dat er niet van weerhouden om opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
De reclassering heeft ter terechtzitting geadviseerd om als bijzondere voorwaarden het meewerken aan een schuldhulpverleningstraject, het hebben van een betaalde dagbesteding van 36 uren, het zorgen voor huisvesting en een meldplicht op te leggen. Verdachte heeft ter terechtzitting te kennen gegeven open te staan voor begeleiding en zijn toezichthouder bij de reclassering heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte in ieder geval vanaf begin mei jl., in tegenstelling tot eerdere periodes, zich aan de afspraken met de reclassering houdt en lijkt in te zien dat er iets moet veranderen aan zijn levensstijl.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank zal een deel daarvan, 61 dagen, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het meewerken aan schuldhulpverlening en het hebben van een zinvolle dagbesteding.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 25 juli 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/205735-15 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 26 juli 2016 van de Kinderrechter te Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 24 uren, subsidiair 12 dagen jeugddetentie, met bevel dat de taakstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op een jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
De officier heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde taakstraf wegens overtreding van de bij dit vonnis bepaalde algemene voorwaarden. Door de raadsman is betoogd dat de vordering moet worden afgewezen en verzocht de proeftijd te verlengen.
Ondanks de omstandigheid dat is gebleken dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, zal de rechtbank de voorwaardelijk opgelegde straf niet ten uitvoer leggen, maar de proeftijd met 1 (één) jaar verlengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feiten 1 en 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 2
het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 90 dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 61 dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich na het onherroepelijk worden van het vonnis
binnen vijf dagenmeldt bij de reclassering van het Leger des Heils, op het adres [adres 2] . Hierna moet hij zich gedurende de door de reclassering bepaalde periode blijven melden, zo frequent als de reclassering gedurende deze periode nodig acht;
2. meewerkt aan het realiseren van een zinvolle dagbesteding, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
3. meewerkt aan een schuldhulpverleningstraject, zolang als de reclassering dat noodzakelijk acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Verlengt in de zaak met parketnummer 13/205735-15 de proeftijd met één jaar.
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Spruit, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en R. Godthelp, rechters
en mr. E.J.M. van der Hooft, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2018.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1300-2017185246-2 van 31 augustus 2017, doorgenummerde pag. 16, 17. Zie ook het proces-verbaal van verhoor van verdachte met nummer PL1300-2017185246-13 van 31 augustus 2017, doorgenummerde pagina pag. 10.
3.Processen-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming van 31 augustus 2017 met nummer PL 1300-2017185246-7, doorgenummerde pag. 37 en nummer PL1300-2017185246-8, doorgenummerde pag. 40. In combinatie met rapport van het laboratorium forensische opsporing met nummer 1062N17 van 14 september 2017, ongenummerd.
4.Processen-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming van 31 augustus 2017 met nummer PL 1300-2017185246-6 doorgenummerde pag. 36 en nummer PL 1300-2017185246-5 doorgenummerde pag. 31 in combinatie met rapport van het laboratorium forensische opsporing met nummer 1068N17 van 10 januari 2018, ongenummerd.
5.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017148856-8, van 13 juli 2017, doorgenummerde pag. 15.
6.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017148856-14 van 14 juli 2017, doorgenummerde pag. 10 en 11.
7.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017148856-23 van 18 juli 2017 (ongenummerd): “In mijn proces-verbaal heb ik vermeld dat het totaal aantal wikkels welke in de telefoon van verdachte werden aangetroffen 10 betreft. Dit is foutief, het gaat om 8 wikkels met cocaïne.”
8.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017148856-14 van 14 juli 2017, doorgenummerde pag. 13.
9.Processen-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming van 13 juli 2017 met nummer PL 1300-2017148856-10 p. 47 en nummer PL1300-2017185246-13 p. 49-51 in combinatie met rapport van het laboratorium forensische opsporing met nummer 0821N17 van 24 juli 2017 en rapport van het laboratorium forensische opsporing met nummer 0823N17 van 28 augustus 2017, beide ongenummerd.