ECLI:NL:RBAMS:2018:880

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
AMS 17/7179
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek tot opheffing van een voorlopige voorziening in het kader van disciplinaire maatregel van strafontslag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Afvalservice West en een werknemer, aangeduid als [werknemer]. De stichting had de werknemer op 2 augustus 2017 de disciplinaire maatregel van strafontslag opgelegd, waarbij de werkgever de bezoldiging van de werknemer niet langer door hoefde te betalen. Dit besluit was eerder door de voorzieningenrechter als onzorgvuldig beoordeeld, omdat de werknemer niet in de gelegenheid was gesteld om een zienswijze te geven. De stichting verzocht om opheffing van de voorlopige voorziening die was opgelegd in een eerdere uitspraak van 31 oktober 2017, waarin de stichting was opgedragen het salaris van de werknemer door te betalen.

Tijdens de zitting op 8 februari 2018 heeft de stichting toegelicht dat het gebrek in de procedure was hersteld, omdat de werknemer op 7 november 2017 de gelegenheid had gekregen om zijn zienswijze te geven, maar hierop niet had gereageerd. De stichting stelde dat de werknemer naar schatting € 50.000,- tot € 60.000,- aan kantinegelden had verduisterd en dat het belang bij opheffing van de voorlopige voorziening groot was, omdat de stichting niet langer de bezoldiging van de werknemer wilde doorbetalen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de stichting aan de nova-toets had voldaan, omdat de werknemer niet had gereageerd op de geboden gelegenheid om zijn zienswijze te geven. De voorzieningenrechter concludeerde dat de stichting voldoende argumenten had aangedragen om het verzoek tot opheffing van de voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter heeft de voorlopige voorziening opgeheven en gelast dat het griffierecht aan de stichting wordt vergoed. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/7179

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 februari 2018 in de zaak tussen

Stichting Afvalservice West, te Amsterdam,

(gemachtigde: mr. I.C. Holtkamp),
en

[werknemer],

(gemachtigde: mr. M.R. Roethof).
Partijen worden hierna stichting en [werknemer] genoemd.

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2017 heeft de stichting [werknemer] de disciplinaire maatregel van strafontslag verleend.
Op 31 oktober 2017 heeft de voorzieningenrechter beslist (AMS 17/5148) dat de stichting het salaris van [werknemer] moet doorbetalen.
De stichting heeft op 18 december 2017 een verzoek ingediend tot het opheffen van die voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018. De stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door E. Zegers. [werknemer] is verschenen, bijgestaan door mr. M.J.R. Roethof, die waarneemt voor de gemachtigde van [werknemer].

Overwegingen

Eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter
1. In de uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 oktober 2017 is de stichting opgedragen om, bij wijze van voorlopige voorziening, [werknemer] vanaf 27 juli 2017 zijn salaris uit te betalen. Het besluit tot strafontslag van 2 augustus 2017 was onzorgvuldig voorbereid, omdat de stichting [werknemer] ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om een zienswijze te geven voorafgaand aan zijn strafontslag.
Het verzoek om opheffing
2.1
De stichting heeft verzocht om opheffing van de bij uitspraak van 31 oktober 2017 getroffen voorlopige voorziening. Ter zitting is namens de stichting toegelicht dat het gebrek, zoals dat door de voorzieningenrechter is geconstateerd, is hersteld. [werknemer] is immers bij brief van 7 november 2017 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 17 november 2017 mondeling of schriftelijk zijn zienswijze te geven. [werknemer] heeft geen zienswijze gegeven. De stichting stelt dat haar belang bij opheffing van de getroffen voorziening groot is. [werknemer] heeft, naar schatting, € 50.000,- tot € 60.000,- aan kantinegelden verduisterd, hij geeft geen openheid van zaken en intussen moet de stichting [werknemer] blijven doorbetalen. De stichting wil dat niet langer en is ook bang dat [werknemer] geen verhaal meer biedt op het moment dat een terugvordering ontstaat. Voor zover [werknemer] verwarring probeert te creëren over het bezit van sleutels van geldkistjes/kluisjes, wijst de stichting op de uiteenzetting over de sleutels, zoals verwoord in zijn verweerschrift in het incidenteel hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van Amsterdam van 20 juni 2017, punt 6 tot en met punt 9.
2.2
In dat verweerschrift heeft de stichting uiteengezet dat de ‘routing’ van het kasgeld van de kantine sinds de indiensttreding van [werknemer] als volgt verloopt. Dagelijks komt contant geld binnen van de verkoop van producten in de kantine. Aan het einde van de dag wordt het geld geteld en, met een briefje waarop de dagopbrengst wordt weergegeven, in een plastic zakje in een zwart geldkistje gelegd. Van het zwarte geldkistje zijn twee sleutels in omloop: één wordt afwisselend gebruikt door mevrouw [naam 1] en een andere medewerker in de keuken en één sleutel is in het bezit van [werknemer]. Het zwarte geldkistje wordt bewaard in de keukenkluis. Van de keukenkluis zijn twee sleutels in omloop: één wordt afwisselend gebruikt door mevrouw [naam 1] en een andere medewerker in de keuken en één sleutel was in het bezit van [werknemer]. Ongeveer eenmaal per week, soms eenmaal per twee weken, worden de plastic zakjes met contant geld door [werknemer] overgebracht naar de blauwe geldkist of direct gestort op de bankrekening van de stichting. Alleen [werknemer] heeft een sleutel van de blauwe geldkist. De blauwe geldkist wordt bewaard in de grote kluis in de kantoorruimte van het pand aan de [adres]. De kluis stond naast het bureau van [werknemer]. Van de grote kluis waren twee sleutels in omloop: één bij de heer [naam 2] en één bij [werknemer].
3. [werknemer] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het verzoek om opheffing van de getroffen voorziening moet worden afgewezen. [werknemer] stelt dat de stichting niet heeft voldaan aan de opdracht in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 oktober 2017. De stichting had [werknemer], voorafgaand aan het besluit tot strafontslag, de gelegenheid moeten geven een zienswijze in te dienen. Dat heeft de stichting niet gedaan. Verder stelt [werknemer] dat de stichting onvoldoende belang heeft bij opheffing van de getroffen voorziening. Het beroep van [werknemer] tegen het besluit tot strafontslag, door de rechtbank geregistreerd onder kenmerk AMS 17/5395, wordt immers op 16 maart 2018 ter zitting behandeld. Het belang van [werknemer] bij voortzetting van uitbetaling van zijn bezoldiging dient daarom te prevaleren boven het belang van de stichting. Ten slotte heeft [werknemer] erop gewezen dat van de geldkistjes en kluisjes, zoals de stichting ook erkent, meerdere sleutels in omloop zijn. Hieruit vloeit voort dat meerdere personen verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor de verduistering van kantinegelden, terwijl het onderzoek zich uitsluitend op [werknemer] richt.
Beoordeling van het verzoek
4. Op grond van artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen. Er moet dan wel sprake zijn van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (de zogeheten nova-toets), omdat anders sprake zou zijn van een verkapt hoger beroep van de eerdere voorlopige voorziening.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de stichting [werknemer] op 7 november 2017 de gelegenheid heeft geboden om een zienswijze in te dienen tegen het besluit tot strafontslag en dat [werknemer] daarop niet heeft gereageerd. Daarmee is aan de nova-toets voldaan en kan inhoudelijk op het verzoek beslist worden.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat [werknemer], ondanks daar door de stichting toe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen verweer heeft gevoerd op hetgeen de stichting hem verwijt. Ook ter zitting is door en namens hem nauwelijks inhoudelijk verweer gevoerd. De enkele stelling dat meerdere mensen sleutels van de geldkistjes en kluizen hadden is, gelet op de duidelijke uiteenzetting door de stichting over het sleutelgebruik van de individuele geldkistjes en kluizen, volstrekt onvoldoende. Bij deze stand van zaken en nu de stichting [werknemer] in de gelegenheid heeft gesteld om zijn zienswijze te geven, zoals de voorzieningenrechter eerder oordeelde, zal het verzoek worden toegewezen. Of de zienswijze procedure op de juiste wijze is doorlopen, kan in de bodemprocedure verder worden besproken. Aan toewijzing van de voorlopige voorziening staat dat niet in de weg.
7. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om, zoals verzocht, de bij uitspraak van 31 oktober 2017 getroffen voorziening op te heffen met ingang van deze uitspraak.
8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:- heft de bij de uitspraak van 31 oktober 2017 getroffen voorlopige voorziening op;- gelast dat de griffier van de rechtbank Amsterdam aan de stichting het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van €333,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bode, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. van Duren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 februari 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.