In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1984, die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting en vernieling in zijn kamer bij de instelling. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting van 30 mei 2018 behandeld, waarbij de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, haar vordering heeft gepresenteerd en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Baadoudi, zijn verdediging heeft gevoerd. De verdachte wordt beschuldigd van brandstichting en vernieling op 12 juli 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die datum opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met gordijnen, een matras, een bekertje en een pak melk, wat gemeen gevaar voor de deur en muren van de kamer met zich meebracht. Daarnaast heeft hij opzettelijk en wederrechtelijk een stoel en een ruit vernield die toebehoorden aan de instelling.
De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, rekening houdend met zijn psychische toestand en de invloed van middelen. De officier van justitie heeft een taakstraf van 40 uren geëist, met vervangende hechtenis van 20 dagen voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De verdediging heeft verzocht om een schuldigverklaring zonder straf. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte een taakstraf rechtvaardigen, en heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.