ECLI:NL:RBAMS:2018:877

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
13/665252-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van uitlokking van een gewapende overval met geweld

Op 14 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van uitlokking van een gewapende overval. De zaak kwam voort uit een plan dat de verdachte samen met medeverdachten had opgezet om een persoon, [persoon], te beroven van een grote som geld onder het voorwendsel van de verkoop van exclusieve sneakers. De verdachte en haar medeverdachten hebben [persoon] en [benadeelde partij] naar een afgesproken locatie gelokt met de belofte van een grote partij schoenen ter waarde van € 300.000,00. In plaats van de schoenen te leveren, werd de beroving uitgevoerd, waarbij [benadeelde partij] € 80.000,00 in contanten bij zich had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft uitgelokt dat anderen de beroving zouden plegen, en dat zij op de hoogte was van de kans op geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het gezamenlijk uitlokken van een gewelddadige diefstal, en dat zij voorwaardelijk opzet had op het gebruik van geweld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen en een taakstraf van 240 uur, en moest een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/665252-17
Datum uitspraak: 14 februari 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2018.
Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. B. Looijestijn, officier van justitie.
Verdachte was aanwezig en werd bijgestaan door haar raadsvrouw mr. Y. Mateo Diaz.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en haar raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij van [benadeelde partij] .

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – van beschuldigd dat zij zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk uitlokken van een gewelddadige beroving. Als dat niet kan worden bewezen, luidt de tenlastelegging dat verdachte medeplichtig is aan de beroving.
De tenlastelegging (beschuldiging) zoals die luidt na de wijziging zit als bijlage achter het vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het eerste verwijt; het gezamenlijk met anderen uitlokken van een gewelddadige diefstal. Hij baseert zijn standpunt op de bewijsmiddelen in het dossier.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit zoals in de door haar overgelegde pleitnota . Zij is van mening dat geen sprake is van uitlokken van dan wel medeplichtigheid aan de beroving.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen die in het dossier zitten en op wat er op de zitting is gezegd uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) op het idee gekomen om [persoon] (hierna: [persoon] ) te (laten) beroven van een grote hoeveelheid geld. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben met [persoon] , die net als zijzelf een bovengemiddelde interesse voor exclusieve sneakers heeft, afgesproken dat zij [persoon] voor
€ 300.000,00 een grote partij schoenen zouden leveren. Door [persoon] is ook [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ) bij de vermeende aankoop van schoenen betrokken. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben het plan gemaakt om, in plaats van de schoenen te leveren, [persoon] en [benadeelde partij] te (laten) beroven van het geld waarmee zij de partij schoenen wilde betalen. Om dit plan meer vorm te geven, hebben verdachte en [medeverdachte 1] medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) erbij betrokken. Zij zijn met zijn drieën bij elkaar gekomen in een shisha-lounge waar is afgesproken dat [medeverdachte 2] ‘het zou fixen’. Daarmee bedoelde [medeverdachte 2] dat hij iemand zou vinden die hen kon helpen met de beroving. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben nog een keer met [persoon] in de Starbucks afgesproken. Zij hebben hem toen de datum en tijd doorgegeven waarop de deal zou plaatsvinden. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben op het laatste moment de exacte locatie doorgegeven.
Verdachte en [medeverdachte 1] arriveerden op 21 juni 2017 rond 22.00 uur op de afgesproken locatie. Rond middernacht kwamen daar ook [benadeelde partij] samen met [persoon] . [benadeelde partij] had € 80.000,- aan contant geld bij zich. Na het bekijken van het geld vertelde [medeverdachte 1] aan [benadeelde partij] dat zij nu allemaal moesten wachten op de persoon die de sneakers zou komen brengen. Vervolgens hebben verdachte en [medeverdachte 1] veel gebeld naar de telefoon van [medeverdachte 2] .
Rond 02.00 uur kwamen er zes à acht personen op de afgesproken plek. Deze personen droegen zwarte kleding en bivakmutsen. [benadeelde partij] rook onraad en zette het op een lopen. Hij hoorde een schot en hij werd door twee personen achtervolgd. Zij wisten hem in te halen, trokken aan zijn geldtas en duwden hem op de grond. Terwijl [benadeelde partij] op de grond lag, werd hij meermalen op zijn hoofd geschopt en geslagen en werd zijn geldtas van hem afgepakt. Getuige [getuige] trof [benadeelde partij] kort hierna aan. [benadeelde partij] gezicht zat onder het bloed. Dit hele voorval is vastgelegd op de camerabeelden van de Febo. Bovendien is door verbalisanten op de plaats van het delict een schotbeschadiging in de deur van een auto aangetroffen.
Van een levering van een partij schoenen is dus nooit sprake geweest. Verdachte was hiervan niet enkel op de hoogte, zij was ook een van de bedenkers van het plan waarmee beoogd werd een groot geldbedrag afhandig te maken.
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden, is het aan de rechtbank om de rol van verdachte in juridische termen uit te drukken.
3.3.2.
Het oordeel over het gezamenlijk uitlokken van een diefstal met geweld
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte, zoals haar wordt verweten, zich schuldig heeft gemaakt aan het gezamenlijk opzettelijk uitlokken van een diefstal met geweld.
Om te kunnen spreken van (strafbare) uitlokking, dient te worden voldaan aan een vijftal vereisten:1) de uitlokker moet willen dat een specifiek strafbaar feit wordt gepleegd en dat een ander dat gaat doen, hij moet met andere woorden zowel opzet hebben op het uitlokken als op het strafbare feit dat hij of zij uitlokt (dubbel opzet), 2) hij of zij moet die ander op het idee brengen (aanzetten) het strafbare feit te begaan, 3) de uitlokker moet gebruik maken van een of meer uitlokkingsmiddelen, 4) het uitgelokte delict moet zijn gevolgd en 5) degene die is uitgelokt, moet strafbaar zijn.
Aan alle hierboven beschreven voorwaarden is in dit geval om de volgende redenen voldaan: Verdachte en [medeverdachte 1] hebben samen het plan opgevat om [persoon] te (laten) beroven en zij hebben [medeverdachte 2] ingeschakeld die wel iemand zou kunnen vinden om te helpen bij de beroving. Met behulp van [medeverdachte 2] hebben zij dus anderen, te weten de onbekend gebleven overvallers met bivakmutsen, op het idee gebracht [persoon] en zijn eventuele mede-kopers van de schoenen (in dit geval [benadeelde partij] ) te beroven. Met de overvallers werd afgesproken dat de buit gelijkelijk verdeeld zou worden. De buit ziet de rechtbank als uitlokkingsmiddel om de overvallers over te halen de berovingte plegen. Ook heeft het strafbare feit daadwerkelijk plaatsgevonden. Verdachte heeft dit immers bekend en het is vastgelegd op beeld. Tot slot moeten ook de daders die zijn uitgelokt, strafbaar zijn. De personen met de bivakmutsen zijn niet bekend geworden, maar de rechtbank ziet geen aanknopingspunt in het dossier om aan de strafbaarheid van die personen te twijfelen. Daarmee is voldaan aan alle vijf vereisten voor opzet.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte niet wist dat er zulk geweld en een vuurwapen aan de overval te pas zouden komen. Toch houdt de rechtbank verdachte ook hier verantwoordelijk voor. De Hoge Raad heeft al eens duidelijk gemaakt dat wie uitlokt tot beroving in beginsel ook opzet heeft op het daarvoor meestal gebruikte geweld (HR 10 februari 1970, ECLI:NL:HR:1970:AB4319, NJ 1970, 269). Gezien de feiten en omstandigheden heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het gebruik van geweld en vuurwapens. Dit houdt in dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de overval met geweld gepaard zou gaan en dat verdachte ook bewust die kans heeft aanvaard. Hoewel [persoon] en [benadeelde partij] ‘slechts’ € 80.000,- mee hadden genomen, waren zij in de veronderstelling dat zij € 300.000,- zouden moeten betalen aan de verdachten. Verdachte heeft verklaard dat het geld van [persoon] ‘gepakt’ zou worden. Het afhandig maken van een dergelijk groot geldbedrag zal nooit zonder slag of stoot gaan en dus gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte wist, of in ieder geval had moeten weten, dat er geweld gebruikt zou worden. Verdachte en [medeverdachte 1] hadden de regie over de beroving overigens compleet uit handen gegeven. Zij hebben ermee ingestemd dat voor hen onbekende personen het geld van de “kopers van schoenen” zouden afpakken. Hiermee hebben zij een risico aanvaard, namelijk dat die onbekend gebleven personen de kopers zouden overvallen op een wijze die zij zelf passend vonden. Zelfs als dat met vuurwapens zou zijn. Bovendien vond de transactie midden in de nacht plaats op een afgelegen terrein in het Westelijk Havengebied in Amsterdam. Gezien al deze omstandigheden heeft verdachte zich bewust ingelaten met de kans dat er fors (vuurwapen)geweld zou worden toegepast bij de beroving van [benadeelde partij] .

4.Bewezenverklaring

Kort samengevat acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk uitlokken van het met geweld beroven van [persoon] en [benadeelde partij] .
De volledige bewezenverklaring luidt als volgt. De rechtbank acht bewezen dat tot nu toe onbekend gebleven anderen op of omstreeks 22 juni 2017 te Amsterdam, op de openbare weg (te weten het Portsmuiden), tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen een geldbedrag van 80.000 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon] en/of [benadeelde partij] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon] en/of [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat de daders opzettelijk gewelddadig en dreigend
  • één vuurwapen aan voornoemde [persoon] en/of [benadeelde partij] hebben getoond en
  • één vuurwapen op het hoofd van voornoemde [persoon] hebben gezet en
  • met voornoemd vuurwapen hebben geschoten en
  • tegen voornoemde [benadeelde partij] hebben gezegd: ‘Give me the bag’ en
  • voornoemde [benadeelde partij] tegen het hoofd en/of tegen het lichaam hebben geslagen en/of geschopt
  • aan de tas van voornoemde [benadeelde partij] hebben getrokken;
welk feit verdachte in of omstreeks de periode van 1 juni 2017 tot en met 22 juni 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft uitgelokt door beloften, en door het verschaffen van gelegenheid en inlichtingen, welke opzettelijke uitlokking hieruit heeft bestaan dat verdachte en haar mededaders die onbekend gebleven personen:
- hebben verzocht tot het plegen van een diefstal met geweld,
  • in de gelegenheid hebben gesteld die [persoon] en [benadeelde partij] te overvallen door die [persoon] en [benadeelde partij] naar een afgelegen industrieterrein te lokken onder het voorwendsel dat ze een grote partij schoenen zouden kunnen kopen en
  • een geldbedrag c.q. een evenredig gedeelte van de buit in het vooruitzicht te stellen en
  • hebben ingelicht over de plaats en het tijdstip waarop die [persoon] en [benadeelde partij] met een grote hoeveelheid geld zouden verschijnen, en
  • intensief op de hoogte hebben gehouden en ingelicht op het tijdstip van de overval via de telefoon.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank zal dit verkort vonnis, dat wil zeggen een vonnis waarin de bewijsmiddelen niet zijn opgenomen, aanvullen met de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

6.De strafbaarheid van het feit

De rechtbank dient te kijken of wat is bewezen volgens de wet ook strafbaar is, met andere woorden of het is te kwalificeren als strafbaar feit. Zij is van oordeel dat het bewezen geachte feit, gelet op wat er staat in artikel 47 (medeplegen en opzettelijke uitlokking) in combinatie met artikel 312 van het Wetboek Strafrecht (diefstal met geweld), inderdaad strafbaar is.
Hetgeen is bewezen verklaard kan worden gekwalificeerd als: Medeplegen van het door beloften en het verschaffen van gelegenheid en inlichtingen opzettelijk uitlokken van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden, dat wil zeggen dat er geen gerechtvaardigde reden was voor verdachte om te doen wat zij heeft gedaan.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook strafbaar is. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.Motivering van de straffen

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek van voorarrest waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht er rekening mee te houden dat verdachte zelf geen geweld heeft gebruikt en ook niet wist of kon weten dat er geweld gebruikt zou worden, net zoals haar medeverdachte dat niet wisten. Zij heeft namens verdachte verder gevraagd in strafmatigende zin rekening houdt met haar persoonlijke omstandigheden en het positieve reclasseringsrapport van 17 oktober 2017. De vraag is of verdere bestraffing dan nog opportuun is, immers een straf die mee zal brengen dat de verdachte opnieuw gedetineerd zal raken, is niet in het belang van verdachte én de samenleving. Verdachte heeft direct na haar schorsing in november 2017 een baan gevonden en werkt thans bij twee verschillende werkgevers om haar vaste lasten te kunnen betalen en de schulden in te lossen die zij is opgelopen door het voorarrest. De reclassering is ervan overtuigd dat bij een eventuele veroordeling van verdachte een voorwaardelijke straf, met eventueel bijzondere voorwaarden, de voorkeur verdient boven een vrijheidsbenemende straf. Indien verdachte nog een aanvullende straf moet krijgen, dan is het verzoek die te beperken tot een voorwaardelijke straf dan wel een taakstraf van geringe duur. Verdachte vindt het heel erg zij zich niet eerder bij de politie heeft gemeld en dat zij zich nu in deze situatie bevindt. Desalniettemin ziet zij de toekomst met vertrouwen tegemoet en is zij er zeker van dat zij nooit meer in zulke situaties terecht zal komen, aldus de raadsvrouw.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen anderen een plan bedacht om iemand een mooie deal voor te spiegelen en deze persoon vervolgens door anderen te laten beroven en zich zo met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk uitlokken van een gewelddadige beroving.
De rechtbank laat ten nadele van verdachte meewegen dat verdachte niet alleen de beroving heeft uitgelokt, maar ook een essentiële rol heeft gespeeld bij de beroving. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben geregeld dat [benadeelde partij] op de gewenste dag en tijd naar de afgesproken plek zou komen. Toen ‘de partij schoenen’ steeds maar niet kwam, hebben zij ervoor gezorgd dat [benadeelde partij] is blijven wachten. Ook was zij met [medeverdachte 1] aanwezig bij de beroving en heeft zij niet ingegrepen. Zo vormde zij samen met [medeverdachte 1] een onmisbare schakel bij de beroving. Als zij niet ter plaatse waren geweest en [persoon] en [benadeelde partij] niet hadden verteld te moeten wachten, dan waren zij al lang en breed vertrokken voordat de overval kon plaatsvinden.
[benadeelde partij] is mishandeld en samen met [persoon] voor een groot bedrag het schip ingegaan.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte er rekening mee dat uit haar strafblad blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld.
Hoewel de ernst van wat verdachte heeft gedaan een maandenlange gevangenisstraf zou kunnen rechtvaardigen, mede omdat verdachte geen volledige opening van zaken heeft willen geven en niet de volledige verantwoordelijkheid neemt voor wat zij heeft gedaan, zal de rechtbank haar een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 100 dagen met aftrek van voorarrest. De rechtbank zoekt daarbij aansluiting bij het reclasseringsrapport van 17 oktober 2017. De reclassering heeft in haar rapport opgemerkt dat het opleggen van een (langdurige) gevangenisstraf negatieve consequenties kan hebben voor de woning en de financiële situatie van verdachte. Als zij een gevangenisstraf krijgt opgelegd, zal zij langdurig niet in staat zijn om aan haar financiële verplichtingen te voldoen en mogelijk in een schuldensituatie terechtkomen, aldus de reclassering. Daarnaast houdt de rechtbank uitdrukkelijk rekening met de omstandigheid dat verdachte haar leven tot op het moment dat deze zaak ging spelen redelijk op orde had en naar het zich laat aanzien zij zelf ook enorm geschrokken is van wat er is gebeurd. De ernst van de zaak brengt wel mee dat daarnaast ook de maximale taakstraf van 240 uur wordt opgelegd. Omdat verdachte 104 dagen in voorarrest heeft gezeten, en haar een gevangenisstraf van 100 dagen zal worden opgelegd, zullen de resterende vier dagen worden afgetrokken van de taakstraf, naar de maatstaf van twee uren per dag.

9.De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

9.1.
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 80.000,00 aan materiële-schadevergoeding en
€ 2.700,00 aan immateriële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft betoogd dat de gehele vordering toegewezen moet worden, maar dat die dient te worden verdeeld over de vier verdachten en heeft in de zaak tegen verdachte geëist de vordering toe te wijzen tot € 20.675,00.
De raadsvrouw is van mening dat [benadeelde partij] niet-ontvankelijk is ten aanzien van € 60.000,00 omdat dit geen door [benadeelde partij] geleden schade is aangezien [benadeelde partij] € 20.000,00 had ingelegd.
De rechtbank stelt vast dat aan [benadeelde partij] , door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is voldoende onderbouwd. [benadeelde partij] is mishandeld en bedreigd met een vuurwapen en er is bovendien een keer geschoten. De rechtbank heeft bij het schatten van de immateriële schade aansluiting gezocht bij wat in soortgelijke zaken aan slachtoffers wordt toegewezen. De rechtbank komt tot een immateriële-schadevergoeding van € 2.700,00.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit gaat de rechtbank – gelet op de verklaring van [benadeelde partij] op 6 november 2017 bij de politie – ervan uit dat van de € 80.000,00 die van [benadeelde partij] is gestolen,
€ 30.000,00 aan hem toebehoorde.
De rechtbank wijst de vordering tot € 30.000,00 (materieel) en € 2.700,00 (immaterieel) toe, en verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk nu zij voor het overige niet is onderbouwd.
De schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag dat de schadevergoeding helemaal is betaald.
9.2.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en haar mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens [benadeelde partij] hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
9.3.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ook de zogeheten schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [benadeelde partij] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. Het opleggen van de maatregel bewerkstelligt dat [benadeelde partij] niet zelf tot actie behoeft over te gaan om zijn toegewezen vordering bij de verdachte te innen maar dat de staat, in dit geval het CJIB, het bedrag ten behoeve van hem int.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert de volgende juridische kwalificatie op:
Medeplegen van het door beloften en het verschaffen van gelegenheid en inlichtingen opzettelijk uitlokken van diefstal, voorafgegaan en vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
100 (honderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag voor zover die tijd niet al bij de gevangenisstraf in mindering is gebracht.
Wijst de vordering van [benadeelde partij] , wonende te [woonplaats] (Duitsland), toe tot € 32.700,00 (tweeëndertigduizend zevenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 juni 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] , € 32.700,00 (tweeëndertigduizend zevenhonderd euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 198 (honderdachtennegentig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of (een) ander(en) aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en P. Farahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2018.
De oudste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.