ECLI:NL:RBAMS:2018:8719

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
7 december 2018
Zaaknummer
CV EXPL 18-13251
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vroegtijdige beëindiging overeenkomst van opdracht en vertegenwoordigingsbevoegdheid bestuurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een bemiddelaar in huur van bedrijfsruimte, en [gedaagde], een uitzendbureau. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 6.050,-, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten, na een vroegtijdige beëindiging van een overeenkomst van opdracht. De overeenkomst was tot stand gekomen op 24 februari 2017, maar werd door [gedaagde] beëindigd na een bestuurswissel. De kantonrechter moest beoordelen of er een rechtsgeldige overeenkomst was en of de beëindiging aan [gedaagde] kon worden toegerekend.

De kantonrechter oordeelde dat er wel degelijk een rechtsgeldige overeenkomst tot stand was gekomen, ondanks de beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid van de oud-bestuurder van [gedaagde]. De rechter stelde vast dat [eiseres] redelijkerwijs mocht aannemen dat de oud-bestuurder bevoegd was om de overeenkomst aan te gaan. Verder oordeelde de kantonrechter dat de beëindiging van de overeenkomst aan [gedaagde] kon worden toegerekend, omdat de beëindiging voortkwam uit financiële overwegingen en niet uit een gebrek aan uitvoering van de werkzaamheden door [eiseres].

De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] toegewezen, inclusief de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten. [gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de belangrijke juridische principes rondom vertegenwoordigingsbevoegdheid en de rechten van opdrachtnemers bij vroegtijdige beëindiging van overeenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Privaatrecht
zaaknummer: 6992511 CV EXPL 18-13251
uitspraak: 7 december 2018
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiseres]
handelende onder de naam [eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.J.F. van de Voort, advocaat,
t e g e n:
[gedaagde]
,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.P. Sijbrandij, advocaat.
Partijen worden hierna ook [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 mei 2018;
- de akte overlegging producties van 19 juni 2018 zijdens [eiseres] ;
- de conclusie van antwoord van 17 juli 2018, met producties;
- het tussenvonnis van 31 juli 2018, waarin een bijeenkomst van partijen is bevolen;
- de brief van 5 november 2018 zijdens [eiseres] , overgelegd tijdens de mondelinge behandeling op 6 november 2018, met producties;
- een cashflowanalyse, overgelegd door [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling op 6 november 2018;
- de schriftelijke aantekeningen van de griffier (die aan het dossier zijn toegevoegd) van de mondelinge behandeling op 6 november 2018.

2.De feiten

2.1
[eiseres] bemiddelt in huur van bedrijfsruimte. [gedaagde] is een uitzendbureau.
2.2
Op 22 februari 2017 heeft [naam 1] van [eiseres] een e-mail gestuurd aan [naam 2] , één van de twee toenmalige bestuurders van [gedaagde] . In die e-mail staat een overzicht van de uitgangspunten van [gedaagde] voor een door haar te huren kantoorruimte, een overzicht van de werkzaamheden ter zake van [eiseres] en haar honorarium daarvoor, te weten een fixed fee van € 5.000,-, exclusief BTW. Deze fixed fee, zo staat in de mail, wijkt af van het gebruikelijke honorarium van [eiseres] voor dergelijke opdrachten van tussen de € 7.500,- en € 10.000,-. Ook staat in de mail dat de algemene voorwaarden zijn bijgevoegd en tot slot dat [eiseres] met de werkzaamheden zal starten zodra de verantwoordelijken vanuit [gedaagde] akkoord zijn.
2.3
In reactie op de e-mail van [naam 1] heeft [naam 2] per e-mail van 24 februari 2017 meegedeeld, voor zover hier van belang:
“(…) Hartelijk dank voor het toesturen van het voorstel. We gaan graag op het voorstel in! (…).Vervolgens is [eiseres] gestart met het bemiddelingstraject voor [gedaagde] .
2.4
Naar aanleiding van een wisseling van bestuurders bij [gedaagde] heeft eind september 2017 een kennismaking plaatsgevonden tussen [naam 3] , de nieuwe bestuurder van [gedaagde] , en [eiseres] . Een aantal dagen later heeft [naam 3] namens [gedaagde] aan [eiseres] te kennen gegeven het traject niet te zullen vervolgen. Op 17 oktober 2017 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een factuur gestuurd ter hoogte van € 6.050,-, zijnde de fixed fee van € 5.000,-, vermeerderd met BTW.

3.Het geschil

3.1
[eiseres] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van a) een bedrag van € 6.050,- vermeerderd met de contractuele rente van één procent althans de wettelijke handelsrente vanaf 1 november 2017, b) een bedrag van € 677,50 aan buitengerechtelijke kosten, een en ander vermeerderd met kosten.
3.2
Aan de vordering legt [eiseres] het volgende ten grondslag. Partijen zijn op 24 februari 2017 een overeenkomst van opdracht aangegaan voor een adviestraject voor de huur van kantoorruimte voor [gedaagde] . [gedaagde] heeft de overeenkomst vroegtijdig beëindigd vanwege een bestuurswissel in haar organisatie. Op grond van artikel 7:411 lid 2 BW heeft [eiseres] recht op betaling van de volledige overeengekomen fixed fee zoals door haar gefactureerd. De beëindiging is [gedaagde] immers toe te rekenen. Daarbij komt dat de opdracht op dat moment in een afrondende fase verkeerde en de werkzaamheden voor het grootste deel waren uitgevoerd. Er lag een concreet huurvoorstel dat alleen nog ondertekend moest worden. De overeengekomen fixed fee is bovendien lager dan het normale honorarium van [eiseres] en dus zonder meer een redelijke vergoeding voor de verrichte werkzaamheden.
3.3
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. Zij betwist primair dat er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen en subsidiair dat [eiseres] de werkzaamheden voor het grootste deel heeft uitgevoerd. Op grond van het laatste is betaling van het volledige bedrag niet redelijk.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Partijen zijn het erover eens dat [eiseres] werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde] . De eerste vraag die partijen verdeeld houdt, is of er een rechtsgeldige overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen met de e-mail van [naam 2] van 24 februari 2017. En zo ja, dan is de tweede vraag of de verrichte werkzaamheden de vergoeding van de volledige fixed fee rechtvaardigen.
Overeenkomst
4.2
Uit de stellingen van [gedaagde] begrijpt de kantonrechter dat zij zich ten aanzien van de overeenkomst beroept op vertegenwoordigingsonbevoegdheid van haar oud-bestuurder [naam 2] . In het uittreksel van de handelsregister was immers te lezen dat de beide bestuurders slechts gezamenlijk bevoegd waren. Met andere woorden, dat een enkele bestuurder de vennootschap alleen mag vertegenwoordigen met medewerking van de andere bestuurder. Artikel 2:240 lid 3 BW bepaalt dat een vennootschap zich op een dergelijke beperking kan beroepen. In beginsel is de vennootschap dan niet gebonden aan een – in dat geval onbevoegd – verrichte rechtshandeling.
4.3
Onder omstandigheden kan een vennootschap echter toch aan een onbevoegd verrichte rechtshandeling gebonden zijn. Artikel 3:61 lid 2 BW bepaalt namelijk dat als een wederpartij 1) op grond van een verklaring of gedraging van degene namens wie een rechtshandeling is verricht heeft aangenomen en 2) onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat sprake was van vertegenwoordigingsbevoegdheid, er geen beroep kan worden gedaan op de onjuistheid van die veronderstelling.
4.4
Uit de door [eiseres] en [gedaagde] gestelde en niet weersproken feiten en omstandigheden leidt de kantonrechter de volgende gang van zaken af. [naam 1] sloot zijn e-mail van 22 februari 2017 aan [naam 2] af met de mededeling: (dat) “
zodra de verantwoordelijkenvanuit [gedaagde] akkoord zijn, [eiseres] met de werkzaamheden zal starten. [naam 2] was destijds geen willekeurige werknemer, maar een bestuurder van [gedaagde] . [naam 2] antwoordde op 24 februari 2017: ‘
Wegaan graag op het voorstel in.’. [eiseres] ving hierop haar werkzaamheden aan. Op 18 mei 2017 stuurde [naam 2] medebestuurder [naam 4] op zijn beurt een e-mail aan [eiseres] over een locatie in Amsterdam Zuidoost die kennelijk door hen was bezichtigd. Op 23 mei 2017 mailde [eiseres] beide bestuurders met projectinformatie van de bezichtigde gebouwen in Zuidoost en een huurvoorstel. Ook ter zitting heeft [eiseres] onbetwist gesteld dat beide bestuurders bij bezichtigingen aanwezig waren. Na de bestuurswissel volgde een kennismaking tussen [eiseres] en de nieuwe bestuurder [naam 3] , die vervolgens aangaf dat [gedaagde] het traject niet zou vervolgen, uit financiële overwegingen.
4.5
Uit deze gang van zaken blijkt dat [eiseres] in het door haar gedane aanbod heeft verzocht om instemming van niet alleen de bestuurder van [gedaagde] die zij aanschreef, maar van alle verantwoordelijken binnen [gedaagde] . In overeenstemming hiermee heeft de bestuurder van [gedaagde] vervolgens een meervoudige instemming gegeven. Voorts blijkt uit het vervolg dat ook de andere oud-bestuurder van [gedaagde] op de hoogte was van de opdracht aan [eiseres] , en zelfs daarbij betrokken. Daarbij is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] zich voorafgaand aan de opzeggende mededeling van de nieuwe bestuurder op het standpunt heeft gesteld dat zij zich niet gebonden achtte aan de opdracht. Onder deze omstandigheden heeft [eiseres] redelijkerwijs mogen aannemen dat [naam 2] namens [gedaagde] de opdracht met medewerking van zijn medebestuurder en daarmee bevoegd had gegeven. De in het handelsregister opgenomen beperking kan haar dan ook niet worden tegengeworpen.
4.6
Zekerheidshalve nog het volgende. Voor zover [gedaagde] heeft willen betogen dat een juridisch bindende overeenkomst niet tot stand komt tenzij beide partijen een daartoe opgesteld document ondertekenen, faalt dit verweer. Een schriftelijk contract is niet vereist voor de totstandkoming van een overeenkomst.
Loon
4.7
Nu sprake was van een overeenkomst, heeft [gedaagde] deze opgezegd met haar mededeling het traject niet te willen vervolgen. [gedaagde] heeft niet betwist dat zij [eiseres] moet vergoeden voor de verrichte werkzaamheden, maar zij heeft wel betwist de volle fixed fee verschuldigd te zijn.
4.8
In artikel 7:411 lid 2 BW is bepaald dat de opdrachtnemer recht heeft op het volle loon als 1) het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever toe te rekenen is en 2) de betaling van het volle loon, gelet op de omstandigheden van het geval, redelijk is. Van toerekening is sprake als gebleken is van wanprestatie van de opdrachtgever of als de opdrachtgever in strijd met een opzeggingsregeling heeft gehandeld. Echter, zelfs als de opdrachtgever de opdracht rechtsgeldig heeft opgezegd, kan het onder omstandigheden zo zijn dat het einde van de overeenkomst aan hem is toe te rekenen (HR 28-01-2005, NJ 2008, 41, [naam partijen] ).
4.9
Wat betreft de beëindiging van de overeenkomst staat tussen partijen vast dat die kort na de bestuurswissel heeft plaatsgevonden. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij er financieel slecht voor stond, haar aandeelhouder veel panden heeft en zij daarom aan [eiseres] had meegedeeld haar werkzaamheden niet te kunnen betalen en het zelf te zullen doen. De opzegging was er derhalve kennelijk niet in gelegen dat [gedaagde] geen nieuwe kantoorruimte meer zocht, maar in de bij haar opgekomen wens om daar geen verdere kosten meer voor te maken. Weliswaar kon [gedaagde] krachtens 7:408 BW de overeenkomst beëindigen, maar gezien de omstandigheden, die in haar risicosfeer liggen, staat dat er niet aan in de weg dat het einde van de overeenkomst aan haar valt toe te rekenen.
4.1
Vervolgens dient vastgesteld te worden of betaling van het volle loon redelijk is. Daarvoor is het volgende van belang. De overeenkomst is zeven maanden van kracht geweest en het doel was kantoorruimte voor [gedaagde] te vinden en vast te leggen. [eiseres] heeft - onderbouwd met e-mails en een cashflowanalyse - gesteld dat zij in die periode allerlei werkzaamheden in dat kader heeft verricht, zoals het inventariseren van Superstaffs wensen en de markt, het bezichtigen van een pand, het voeren van besprekingen en het opstellen van een cashflowanalyse. Deze werkzaamheden hebben geleid tot een concreet huurvoorstel, waarover is gemaild naar de oud-bestuurders van [gedaagde] . Daarmee had [eiseres] het grootste deel van haar bemiddelingswerkzaamheden uitgevoerd. [eiseres] heeft verder onbetwist gesteld dat zij vanwege de relatie met (één van) de oud-bestuurders een fixed fee heeft afgesproken, die lager ligt dan haar gebruikelijke honorarium. Op grond van deze omstandigheden is betaling van het volle loon redelijk.
4.11
In tegenstelling tot het (overigens niet onderbouwde) standpunt van [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat voor verschuldigdheid van de overeengekomen fixed fee niet noodzakelijk is dat alle in de mail van 22 februari 2017 opgesomde werkzaamheden zijn verricht. Het idee van een fixed fee is dat er een vast bedrag wordt afgesproken voor een dienst en dat het bedrag onafhankelijk is van de daarvoor gebruikte middelen of tijd. De dienst was de bemiddeling voor de huur van een kantoorruimte, die [gedaagde] via een huurvoorstel naar een huurcontract had moeten leiden. Deze dienst is uiteindelijk niet geleverd vanwege de voortijdige beëindiging daarvan door [gedaagde] .
4.12
Verder kan [gedaagde] zich niet van haar verplichtingen bevrijden, door zich eenvoudig te beroepen op gebrek aan kennis bij haar nieuwe bestuur. Dat het nieuwe bestuur onbekend zou zijn met de overeenkomst en de uitvoering, doet niet af aan de gehoudenheid van [gedaagde] om haar verplichtingen uit de overeenkomst na te komen. Immers, uit het door [eiseres] overgelegde e-mailverkeer volgt dat [gedaagde] op de hoogte was van de verrichte werkzaamheden, terwijl [eiseres] ook de nieuwe bestuurder een uitgebreide e-mail heeft gestuurd over de gang van zaken.
4.13
Uit het voorgaande volgt, dat de gevorderde hoofdsom toewijsbaar is.
Rente
4.14
[eiseres] heeft over de hoofdsom primair de contractuele rente gevorderd op grond van haar algemene voorwaarden, hetgeen door [gedaagde] niet is betwist. De kantonrechter gaat uit van de toepasselijkheid van deze voorwaarden, nu deze blijkens [eiseres] producties bij haar initiële aanbod waren gevoegd, hetgeen [gedaagde] evenmin heeft betwist. De gevorderde contractuele rente van 1% per maand zal derhalve worden toegewezen vanaf 1 november 2017, zijnde 14 dagen na de factuurdatum, conform de algemene voorwaarden.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.15
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Nu niet gesteld is dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, is [gedaagde] in beginsel geen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. In dit geval is echter sprake van een handelsovereenkomst die op of na 16 maart 2013 is gesloten, waarbij de contractuele betalingstermijn is verstreken, zodat een bedrag van € 40,- ingevolge het bepaalde in artikel 6:96 lid 4 BW toewijsbaar is, ook als geen incassowerkzaamheden zijn verricht.
Proceskosten
4.16
[gedaagde] zal als de meest in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding: € 81,-
- griffierecht: € 476,-
- salaris gemachtigde:
€ 500,- +(2 punten x € 250,00 tarief)
Totaal € 1.057,-
4.17
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 6.050,- aan hoofdsom, vermeerderd met de contractuele rente van 1 % daarover vanaf 1 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 40,-;
5.3
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , welke tot op heden zijn begroot op € 1.057,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten begroot op een bedrag van € 131,-, te verhogen met een bedrag van € 68,- onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan;
5.5
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Dogan, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.