Op 23 november 2018 heeft de economische politierechter te Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het overtreden van de Visserijwet 1963. De zaak betreft een incident dat zich voordeed tussen 10 en 14 juli 2017, waarbij de verdachte, als schipper van een vissersvaartuig, ondermaatse wijting heeft aangeland en deze niet apart heeft opgeslagen. De officier van justitie, mr. S. Kubicz, heeft de verdachte vervolgd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A. Pasterkamp, heeft gepleit voor nietigheid van de dagvaarding en vrijspraak. De rechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.
Tijdens de zitting is het bewijs besproken, waarbij de officier van justitie stelde dat de feiten bewezen konden worden. De verdediging voerde aan dat de metingen van de ondermaatse vis niet correct waren uitgevoerd en dat de vis door leerlingen van een ROC was behandeld, niet door de verdachte zelf. De rechter oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de naleving van de visserijwetgeving en dat er geen bewijs was dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastelegging.
Uiteindelijk heeft de rechter geoordeeld dat de verdachte schuldig was aan het ten laste gelegde feit, maar heeft hij de straf beperkt tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, met een proeftijd van twee jaar. De rechter heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit was veroordeeld. De uitspraak is gedaan in het kader van de Europese wetgeving die gericht is op het beschermen van de visstand.