ECLI:NL:RBAMS:2018:8711

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
81/255423-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van voorschriften uit de Visserijwet 1963 met betrekking tot ondermaatse vangsten

Op 23 november 2018 heeft de economische politierechter te Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het overtreden van de Visserijwet 1963. De zaak betreft een incident dat zich voordeed tussen 10 en 14 juli 2017, waarbij de verdachte, als schipper van een vissersvaartuig, ondermaatse wijting heeft aangeland en deze niet apart heeft opgeslagen. De officier van justitie, mr. S. Kubicz, heeft de verdachte vervolgd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A. Pasterkamp, heeft gepleit voor nietigheid van de dagvaarding en vrijspraak. De rechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

Tijdens de zitting is het bewijs besproken, waarbij de officier van justitie stelde dat de feiten bewezen konden worden. De verdediging voerde aan dat de metingen van de ondermaatse vis niet correct waren uitgevoerd en dat de vis door leerlingen van een ROC was behandeld, niet door de verdachte zelf. De rechter oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de naleving van de visserijwetgeving en dat er geen bewijs was dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastelegging.

Uiteindelijk heeft de rechter geoordeeld dat de verdachte schuldig was aan het ten laste gelegde feit, maar heeft hij de straf beperkt tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, met een proeftijd van twee jaar. De rechter heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit was veroordeeld. De uitspraak is gedaan in het kader van de Europese wetgeving die gericht is op het beschermen van de visstand.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/255423-17
Datum uitspraak: 23 november 2018
Verkort vonnis van de economische politierechter te Amsterdam, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
9 november 2018.
De economische politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kubicz, en van wat de gemachtigde van verdachte, mr. A. Pasterkamp, naar voren heeft gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 10 juli 2017 tot en met 14 juli 2017, op de Noordzee en/of te IJmuiden, gemeente Velsen, heeft gehandeld in strijd met artikel 49bis en/of 49quater van Verordening (EG) nr. 1224/2009, zoals gewijzigd in Verordening (EU) nr. 2015/812, immers heeft hij, verdachte,
- van de vangsten van de vissoort wijting, de exemplaren kleiner dan de toepasselijke minimale instandhoudingsreferentiegrootte die werden gehouden aan boord van een Unievissersvaartuig, te weten het onder Nederlandse vlag varend vissersvaartuig ‘ [naam schip] ), vermengd met andere visserijproducten (de overige vangst van wijting), en/of
- van de vangsten van de vissoort wijting, de exemplaren kleiner dan de toepasselijke minimale instandhoudingsreferentiegrootte aangeland en deze niet apart opgeslagen en niet zo behandeld dat zij werden onderscheiden van voor rechtstreekse menselijke consumptie bestemde visserijproducten (de overige vangst van wijting);
de gebruikte termen zijn gebruikt in de zin van het Uitvoeringsregeling zeevisserij en/of het Reglement zee- en kustvisserij 1977 en/of de Visserijwet 1963 en/of de controleverordening (Verordening (EU) nr. 1224/2009, zoals gewijzigd in Verordening (EU) nr. 2015/812).

3.De formele voorvragen

3.1.
.Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij ontvankelijk is in de vervolging.
3.2
Het standpunt van de gemachtigde
De gemachtigde heeft nietigheid van de dagvaarding bepleit. De gemachtigde heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet zelf de vis heeft behandeld en dat dat ook niet is gebeurd door, zoals in het proces-verbaal van de NVWA is vermeld, jonge bemanningsleden, maar dat de vis is behandeld door eerstejaars studenten van het ROC van 15 en 16 jaar oud.
Verder heeft de gemachtigde aangevoerd, zo begrijpt de economische politierechter, dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat ten onrechte de verdachte in plaats van de eigenaar van het schip, de besloten vennootschap [naam vennootschap] . (hierna: de B.V.), wordt vervolgd, terwijl de zaak tegen de B.V. wegens gebrek aan bewijs is geseponeerd.
3.3
Het oordeel van de economische politierechter
Om de geldigheid van de dagvaarding vast te stellen is niet van belang om vast te stellen of de verdachte, een bemanningslid of een leerling de vis heeft behandeld. Het verweer moet dan ook worden verworpen. Nu er ook geen andere beletselen zijn om de geldigheid van de dagvaarding aan te nemen is de dagvaarding geldig.
De officier van justitie is ook ontvankelijk in de vervolging. De omstandigheid dat de officier van justitie ervoor heeft gekozen de B.V. niet te vervolgen - daargelaten of dat in dit geval wel of niet mogelijk was - beneemt haar niet de bevoegdheid de schipper te vervolgen.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de gemachtigde
De gemachtigde heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de gemachtigde samengevat aangevoerd:
a. dat het proces-verbaal met nummer 136474/103256/6049187/0 (hierna: het proces-verbaal) ten onrechte vermeld dat de vis op soort en grootteklassen was gesorteerd, nu die sortering al aan boord had plaatsgevonden;
b. dat de meting van de vis niet heeft plaatsgevonden conform de toepasselijke Verordening EG nr. 850/98, Bijlage XIII, nu uit de in het proces-verbaal opgenomen foto’s blijkt dat de vis met de bek open is gemeten, waardoor een te korte meting heeft plaatsgevonden;
c. dat op de foto’s in het proces-verbaal niet is uit te maken welke vis is gefotografeerd en van wie die afkomstig is.
4.3
Het oordeel van de economische politierechter
De in het proces-verbaal opgenomen constatering dat de verbalisanten zagen dat de vangst van de UK-145 op soort en grootteklassen was gesorteerd is niet in tegenspraak met de stelling van de gemachtigde dat de sortering reeds aan boord had plaats gevonden. Ook indien reeds aan boord sortering heeft plaatsgevonden kunnen de verbalisanten immers vaststellen dat de vis op soort en grootteklasse was gesorteerd.
Het gaat in deze zaak - kort gezegd - om de vraag of de verdachte ondermaatse wijting aan boord niet apart gehouden heeft en/of ondermaatse wijting heeft aangeland en voor humane consumptie heeft aangeboden. Verbalisanten hebben in dat kader een steekproef van twee kisten met in totaal 40 kilogram gepakt en doorgemeten [1] . Volgens verbalisanten is daarbij gebleken dat er in die twee kisten ca. 6,5 kg ondermaatse wijting van kleiner dat 27 cm was opgenomen.
Verbalisanten hebben vervolgens door werknemers van de visfactorij, onder toezicht van verbalisant [verbalisant 1] , de gehele vangst wijting van de [naam schip] laten sorteren op grootte [2] . Daarbij is 80 kg ondermaatse wijting uitgesorteerd op een totale vangst van 718 kg wijting.
Om te kunnen vast stellen of wijting ondermaats is dient de wijting te worden gemeten overeenkomstig bijlage XII bij Verordening EG nr. 850/98.
Voor zover van belang houdt die bijlage in:
BEPALING VAN DE AFMETING VAN MARIENE ORGANISMEN
1. Elke vis wordt, zoals figuur 1 laat zien, gemeten van de punt van de snuit tot het uiteinde van de staartvin.
[..]
Figuur 1 van de bijlage ziet er als volgt uit:
Om te kunnen vaststellen of de wijting in dit geval ondermaats was, zal de economische politierechter moeten vaststellen of de meting door de verbalisanten en, onder hun toezicht, door het personeel van de visfactorij overeenkomstig die bepalingen is gedaan.
In het proces-verbaal zijn foto’s gemaakt van een - volgens verbalisanten - ondermaatse wijting. Afbeelding 4 van het proces-verbaal is onderstaande foto [3] .
Anders dan de gemachtigde kan de economische politierechter niet waarnemen dat de wijting op de foto is ingedrukt, waardoor deze te kort zou worden gemeten.
Afbeelding 5 van het proces-verbaal is onderstaande foto:
Met de gemachtigde stelt de economische politierechter vast dat deze vis de mond open heeft en dat daardoor de meting in negatieve zin wordt beïnvloed. Dat is niet in overeenstemming met het meetvoorschrift. Het verschil dat daardoor optreedt zal echter niet meer zijn dan 1 tot maximaal 3 mm.
Als van 3 mm verschil wordt uitgegaan is de vis op de afbeelding nog altijd ruimschoots ondermaats.
Aannemelijk is dus wel dat bij de meting mogelijk afwijkingen zijn opgetreden, maar dat die afwijkingen zeer beperkt zijn.
Uit het proces-verbaal is niet af te lijden in welke mate de verschillende vissen ondermaats zijn bevonden. De afgebeelde exemplaren zijn ruimschoots ondermaats, maar niet is uit te sluiten dat ook exemplaren als ondermaats zijn aangemerkt die bij de meting net buiten de marge vielen en die als gevolg van een fout bij het meten ten onrechte als ondermaats zijn aangemerkt.
De economische politierechter zal daarom wel bewezen verklaren dat sprake was van ondermaatse wijting, maar er bij de strafbepaling niet van uitgaan dat het om 80 kg ondermaatse wijting ging.
4.4
partiële vrijspraak
De meting van de wijting heeft plaatsgevonden zoals die in hal van de visafslag ten verkoop werd aangeboden [4] . Het proces-verbaal bevat niets ter beantwoording van de vraag of de exemplaren die kleiner waren dan de toepasselijke minimum instandhoudingsreferentiegrootte aan boord wel of niet opgeslagen gehouden werden in bakken, ruimten of containers, apart van andere visserijproducten. De verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.De bewezenverklaring

De economische politierechter acht op grond van de in bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 14 juli 2017, te IJmuiden, gemeente Velsen, heeft gehandeld in strijd met artikel 49 quater van Verordening (EG) nr. 1224/2009, zoals gewijzigd in Verordening (EU) nr. 2015/812, immers heeft hij, verdachte,
- van de vangsten van de vissoort wijting, de exemplaren kleiner dan de toepasselijke minimum instandhoudingsreferentiegrootte aangeland en deze niet apart opgeslagen en niet zo behandeld dat zij werden onderscheiden van voor rechtstreekse menselijke consumptie bestemde visserijproducten (de overige vangst van wijting).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte

Voor zover het verweer dat het feitelijk sorteren van de vis niet door de verdachte zelf of door personeel van de B.V. werd verricht, maar door leerlingen van het ROC, moet worden aangemerkt als een beroep op afwezigheid van alle schuld, wordt dat beroep verworpen. Verdachte was als schipper verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de visserijwetgeving. Het lag op zijn weg om maatregelen te nemen om te garanderen dat de ingeschakelde leerlingen op de juiste wijze zouden sorteren en om te voorkomen dat ondermaatse vis kon worden aangeland.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.

7.Motivering van de straf

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,-, waarvan € 1.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de gemachtigde
De gemachtigde heeft zich op het standpunt gesteld dat geen of slechts een geringe straf moet worden opgelegd, omdat, uitgaande van de genoemde afwijking van 80 kg, het slechts zou gaan om een meeropbrengst van bruto € 122,40 of per bemanningslid € 9,97.
7.3
Het oordeel van de economische politierechter
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het misdrijf, de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd en de persoon van verdachte, zoals die ter terechtzitting zijn gebleken.
De economische politierechter heeft in bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft er niet voor zorggedragen dat de ondermaatse wijting niet werd aangeland. Daarmee heeft hij de Europese wetgeving overtreden die er op ziet dat de vis voldoende gelegenheid krijgt zich voort te planten, zodat ook in de toekomst een gezonde visstand kan worden gegarandeerd. In het voordeel van verdachte wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat de precieze hoeveelheid ondermaatse wijting niet kan worden vastgesteld.
Blijkens het hem betreffende uittreksel van de justitiële documentatie van 7 oktober 2018 is verdachte nog niet eerder voor enig strafbaar feit veroordeeld. Gelet op deze omstandigheden ziet de politierechter aanleiding om met een geheel voorwaardelijke straf te volstaan. De economische politierechter zal aan de verdachte dan ook een voorwaardelijke geldboete opleggen van € 500,00.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen: 49 quater Verordening (EG) Nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/812 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015, 1a onder 1o, 2 en 6 Wet op de economische delicten, 3a Visserijwet, 3 Reglement zee- en kustvisserij 1977, 117a Uitvoeringregeling zeevisserij, 14a, 14b, 14c en 23 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. Beslissing
De economische politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 3a van de Visserijwet 1963.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van voldoening of verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.H. Marcus, economische politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 november 2018.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal met nummer 136474/103256/6049187/0, inclusief bijlages, van 8 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pag. 4 en 8 (hierna: het proces-verbaal).
2.Het proces-verbaal, doorgenummerde pag. 4 en 8.
3.Het proces-verbaal, bijlage 3.
4.Het proces-verbaal, doorgenummerde pag. 4.