ECLI:NL:RBAMS:2018:8690

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
13/702360-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor diefstal en poging tot diefstal in vereniging met geweld

Op 6 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen en pogingen tot diefstal in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De zaak kwam ter terechtzitting op 22 november 2018, waar de officier van justitie, mr. R.N. Refos, de vordering indiende. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.A. Huijgen.

De tenlastelegging omvatte drie feiten: (1) meerdere diefstallen door twee of meer verenigde personen door middel van braak in de periode van 1 juli 2018 tot en met 13 augustus 2018 te Amsterdam; (2) poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen door middel van braak op 3 juli 2018 te Zwanenburg; en (3) poging tot diefstal met geweld door twee of meer verenigde personen op 4 juli 2018 te Zwanenburg. De rechtbank achtte de feiten bewezen op basis van aangiftes, camerabeelden en herkenningen door verbalisanten.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte een essentiële rol vervulde in de uitvoering van de overval en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. De rechtbank nam in haar overwegingen ook de impact van de feiten op de slachtoffers mee, waaronder psychische gevolgen voor een medewerker van de overvallen winkel. De rechtbank legde de straf op met inachtneming van de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte, die eerder al veroordeeld was voor vermogensdelicten. De vorderingen van benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de schadevergoeding voor de slachtoffers rechtvaardig was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702360-18 (Promis)
Datum uitspraak: 6 december 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam huis van bewaring] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.N. Refos en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.A. Huijgen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Onder feit 1: meerdere diefstallen door twee of meer verenigde personen door middel van braak in de periode van 1 juli 2018 tot en met 13 augustus 2018 te Amsterdam;
Onder feit 2: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen door middel van braak op 3 juli 2018 te Zwanenburg;
Onder feit 3: poging tot diefstal met geweld door twee of meer verenigde personen op 4 juli 2018 te Zwanenburg.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde pleitnotities, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 eerste en vierde gedachtestreepje, feit 2 en partieel van feit 3. Dit zal hierna uiteen worden gezet. Feit 1 tweede en derde gedachtestreepje kunnen op grond van het dossier worden bewezen.
Verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 eerste gedachtestreepje, nu de stills te onduidelijk zijn om een herkenning op te kunnen baseren.
Ten aanzien van feit 1 vierde gedachtestreepje geldt dat er op de camerabeelden geen uitvoeringshandelingen te zien zijn. Het is daardoor onduidelijk wie de diefstal heeft gepleegd en wie de schade heeft veroorzaakt.
Verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Volgens de verbalisant kan vanaf de camerabeelden geen duidelijk signalement worden gegeven. Verbalisanten vermoeden dat het op 3 juli 2018 en 4 juli 2018 om dezelfde groep personen gaat, gelet op de gelijkenissen in kleding. Het betreft echter zeer gangbare kleding.
Verdachte moet partieel worden vrijgesproken van feit 3. Verdachte heeft deels bekend. Hij heeft echter verklaard dat er geen geweld is gebruikt. Uit de aangifte blijkt dat de bedreiging met geweld is gehoord toen de verdachten op de vlucht waren. Er zijn echter geen ondersteunende bewijsmiddelen voor de bedreiging met geweld, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsoverwegingen
Feit 1, eerste, tweede, derde, vierde gedachtestreepjes
De rechtbank acht deze feiten bewezen op grond van de aangiftes, de camerabeelden en de herkenningen. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de herkenningen en acht deze betrouwbaar.
Ten aanzien van het vierde gedachtestreepje geldt het volgende in het bijzonder. Er is aangifte gedaan van inbraak waarbij onder andere trays met blikjes zijn weggenomen. Op de camerabeelden wordt verdachte binnen het tijdsbestek waarin de inbraak heeft plaatsgevonden gezien met een deel van de buit – namelijk met trays met blikjes – en hij heeft hierover geen verklaring willen afleggen. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat verdachte één van de daders is die heeft ingebroken bij de kiosk.
Feiten 2 en 3 (poging inbraak en poging overval [naam kledingzaak] )
Feiten en omstandigheden
In de nacht van 3 juli 2018 is er geprobeerd in te breken bij kledingzaak [naam kledingzaak] in [plaats] . Op de camerabeelden is te zien dat er drie personen met donkere kleding op twee scooters aan komen rijden en stoppen bij het pand van [naam kledingzaak] . Verdachten 1 en 2 hebben een wit doek bij zich dat zij op de grond leggen. Verdachten 1 en 3 hebben zwarte vierkante voorwerpen vast, hetgeen later putdeksels blijken te zijn, en gooien deze tegen de ramen van het pand van [naam kledingzaak] . Vervolgens slaan alle verdachten tegelijk met de putdeksels tegen de ramen van het pand. Verdachte 1 geeft nog een trap tegen de ramen van het pand. Op een gegeven moment loopt verdachte 3 weg en staat op de kruising. Opeens laten verdachte 1 en 2 de putdeksels vallen, pakken de witte doeken en rennen richting de scooters. De verdachten rijden weg.
Op 4 juli 2018 is [naam eigenaar] , eigenaar van [naam kledingzaak] , aan het werk in de winkel, samen met een vertegenwoordiger en een medewerker, [naam medewerker] (ook wel: [naam medewerker] ). [naam eigenaar] ziet drie jongens, waarvan twee met bedekte gezichten, op één scooter voor de winkel stoppen. Hij weet meteen dat zij de winkel komen overvallen. Twee van de jongens rennen de winkel binnen. Zij hebben een grote zak of laken vast. [naam eigenaar] houdt een hockeystick vast en roept tegen de jongens: “Oprotten, wegwezen”. De twee jongens rennen naar buiten. Op dat moment komt een derde jongen met de scooter aangereden. Terwijl de twee jongens naar de scooter rennen en [naam eigenaar] hen achtervolgt, verliest één van hen zijn telefoon die op straat valt. Eén van de jongens roept: “Pak die hamer, pak die hamer, steek hem, steek hem”. Getuige [naam getuige] ziet dat één van de jongens een oranje life hammer in zijn handen heeft. Vervolgens pakt de ene jongen zijn telefoon van straat en rijden zij met zijn drieën op de scooter weg.
Daderschap
Gelet op de aangifte, de camerabeelden, de processen-verbaal van herkenning en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte één van de daders is geweest bij de poging overval op 4 juli 2018.
De camerabeelden van de poging inbraak op 3 juli 2018 en de poging overval op 4 juli 2018 zijn met elkaar vergeleken. Bij beide incidenten is sprake van drie daders. Bij beide incidenten hebben de daders een doek of laken bij zich, dat in de buddyseat van de scooter lag. Eén van de scooters die de daders op 3 juli 2018 gebruiken toont gelijkenis met de scooter die de daders op 4 juli 2018 gebruiken. De kleding die door de daders op de verschillende dagen gedragen wordt toont gelijkenissen. Op grond hiervan hebben verbalisanten een sterk vermoeden dat de poging inbraak op 3 juli 2018 en de poging overval op 4 juli 2018 door dezelfde personen is gepleegd.
Eén van de daders draagt op beide dagen een soortgelijke groenkleurige jas, met capuchon, van het merk ‘The North Face’. Deze persoon heeft op beide dagen schoenen aan met een zilverkleurige baan of rits aan de zijkanten van deze schoen. Deze persoon toont ook op beide beelden overeenkomsten qua postuur en heeft op beide beelden een doek of laken vast waar de kleuren rood en wit in voorkomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een groene The North Face jas droeg tijdens de poging overval bij [naam kledingzaak] op 4 juli 2018.
Verschillende verbalisanten hebben op de camerabeelden van de poging tot overval op 4 juli 2018 drie personen herkend, namelijk verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Ook hebben verschillende verbalisanten verdachte en [medeverdachte 2] herkend als twee van de daders van de poging tot inbraak op 3 juli 2018.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij de herkenningen betrouwbaar acht. De verbalisanten hebben nauwkeurig aangegeven op grond van welke kenmerken zij verdachte hebben herkend en op grond van welke hoedanigheid zij bekend zijn met verdachte.
De rechtbank is op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien en voornamelijk gelet op de gelijkenissen in de werkwijze van de daders op 3 juli en 4 juli 2018, van oordeel dat het niet anders kan dan dat de poging inbraak op 3 juli 2018 en de poging overval op 4 juli 2018 door dezelfde combinatie van personen is gepleegd. De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte één van de daders is geweest bij zowel de poging inbraak op 3 juli 2018 als de poging overval op 4 juli 2018.
Medeplegen
De rechtbank acht bewezen dat de poging inbraak op 3 juli 2018 door twee of meer verenigde personen is gepleegd. Verdachten komen tezamen aan. Op de beelden is te zien dat alle verdachten uitvoeringshandelingen verrichten. Zij gooien immers alle drie putdeksels tegen de ramen van het pand gooien. Vervolgens vluchten zij tezamen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank acht tevens bewezen dat de poging overval op 4 juli 2018 door twee of meer verenigde personen is gepleegd. Drie verdachten komen gezamenlijk op één scooter aan. Verdachte en een mededader rennen samen de winkel in met een doek. Vervolgens vluchten de drie verdachten gezamenlijk op één scooter. Verdachte vervult een essentiële rol in het kader van de uitvoering van de overval. De voornoemde handelingen van de verdachte en zijn medeverdachten droegen het karakter van een gezamenlijk ondernomen poging en daarmee van een gezamenlijke uitvoering. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
Bedreiging met geweld
Uit de aangifte blijkt dat één van de daders de woorden heeft geroepen: “Pak die hamer, pak die hamer, steek hem, steek hem.” De bedreiging met geweld is geuit op het moment dat de daders naar de scooter vluchtten. Door een getuige is gezien dat één van de daders een oranje life hammer in zijn hand had. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de bedreiging met geweld is geuit om de vlucht mogelijk te maken. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de aangifte en merkt op dat niet elk bewezenverklaard bestanddeel een ondersteunend bewijsmiddel vereist.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van wat hiervoor is overwogen en de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 1 juli 2018 tot en met 13 augustus 2018 te Amsterdam, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit garages en een pand hebben weggenomen, diverse goederen en geld, toebehorende aan anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, waarbij hij, verdachte en zijn mededaders zich telkens de toegang tot die garages en dat pand hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders
- ( proces-verbaal 2018160566)
in de periode van 6 augustus 2018 tot en met 7 augustus 2018 uit een garage (gelegen aan de [adres 1] ) weggenomen een bromfiets van het merk Piaggio, kleur zwart, toebehorende aan [naam 1] en
- ( proces-verbaal 2018146334)
in de periode van 17 juli 2018 tot en met 19 juli 2018 uit een garage (gelegen aan de [adres 2] ) weggenomen een motorfiets van het merk Piaggio, type M45, kleur zwart, toebehorende aan [naam 2] en
- ( proces-verbaal 2018139712)
in de periode van 10 juli 2018 tot en met 11 juli 2018 uit een garage (gelegen aan het [adres 3] ) weggenomen een snorfiets van het merk Piaggio Vespa, kleur wit, toebehorende aan [naam 3] en
- ( proces-verbaal 2018134105)
op 4 juli 2018 uit een pand (gelegen aan de Ruys de Beerenbrouckstraat) weggenomen een verpakking met blikjes Coca Cola en een verpakking met blikjes Red Bull en een verpakking met blikjes verschillende drankjes en een hoeveelheid ijs, onder meer Magnum, toebehorende aan Stichting Amor;
Feit 2
op 3 juli 2018 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand (gelegen aan de [adres 4] ) weg te nemen goederen van hun gading en/of geld, toebehorende aan [naam eigenaar] , en zich daarbij de toegang tot dat winkelpand te verschaffen door middel van braak, met zijn mededaders, naar dat winkelpand zijn gereden en vervolgens meerdere zakken hebben klaargelegd bij dat winkelpand en vervolgens met putdeksels, tegen een raam van dat winkelpand hebben geslagen en gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
op 4 juli 2018 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand weg te nemen goederen van hun gading en geld, toebehorende aan [naam eigenaar] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen volgen van bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam eigenaar] , te plegen met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en deelnemers aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken, met zijn mededaders, naar dat winkelpand is gereden en vervolgens het gezicht hebben bedekt en vervolgens snel met zakken naar dat winkelpand zijn gerend en vervolgens dat winkelpand zijn binnengegaan en vervolgens naar voornoemde [naam eigenaar] hebben geroepen: "pak die hamer en steek hem", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis. De raadsman heeft tevens verzocht het adolescentenstrafrecht toe te passen. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat verdachte de ernst van zijn gedrag en de gevolgen voor de slachtoffers onvoldoende lijkt in te zien. Verdachte staat open voor begeleiding en behandeling en hij wil opnieuw beginnen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een groot aantal vermogensdelicten, waarbij in een korte tijd enorme schade en leed is toegebracht aan verschillende slachtoffers. Gelet op de ernst van de feiten springen de poging inbraak en poging overval op kledingzaak [naam kledingzaak] in een tijdsbestek van twee dagen daar boven uit. De poging overval heeft een groot effect gehad op het winkelpersoneel. Uit de door [naam medewerker] ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat zij sinds de poging overval last heeft van nachtmerries, paniekaanvallen, nekklachten, concentratieproblemen en stress. Hiervoor volgt zij EMDR-therapie, dit valt haar zwaar. De problemen drukken op haar hele gezin. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij bij zijn handelen geen enkele rekening heeft gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers en slechts aan zijn eigen financiële gewin heeft gedacht.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verdachte betreffende strafblad van 31 oktober 2018. Hieruit blijkt dat verdachte zich vaker schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten, waarvoor hij werkstraffen opgelegd heeft gekregen. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw meerdere strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de reclasseringsrapportage van 27 september 2018. Hieruit volgt dat de denkpatronen, het gedrag en het sociale netwerk van verdachte criminogene factoren vormen. Verdachte heeft zich gemotiveerd getoond voor hulpverlening of gedragsverandering. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering heeft geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen. Hoewel er sprake lijkt te zijn van enige mate van negatieve beïnvloeding en meeloopgedrag, kan verdachte ook weerstand bieden tegen beïnvloeding. Ondanks dat er sprake lijkt te zijn van enig impulsief handelen, was verdachte zich bewust van de strafbaarheid van zijn gedrag Het feit dat verdachte een uitgebreid strafblad aan het opbouwen is, vormt tevens een contra-indicatie voor het jeugdstrafrecht. De reclassering heeft geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de enige passende straf een gevangenisstraf is. Voor toepassing van het jeugdstrafrecht ziet de rechtbank geen aanleiding. Gelet op het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en het feit dat verdachte wordt veroordeeld voor minder feiten dan zijn medeverdachte ziet de rechtbank aanleiding een gedeelte van de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank zal een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest opleggen. De rechtbank acht het niet noodzakelijk bijzondere voorwaarden op te leggen, nu interventies gericht op gedragsverandering mogelijk zijn in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] (feit 1, eerste gedachtestreepje)
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 360,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen ten aanzien van de post die ziet op de reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De vordering moet voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair moet de vordering worden afgewezen dan wel gematigd, nu deze niet is onderbouwd. Het is daardoor onduidelijk wat de waarde van de scooter was.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu deze niet met bewijsstukken is onderbouwd. Niet is op te maken wat de dagwaarde was van de brommer, noch hoe de uitkering van de verzekering zich daartoe verhoudt.
VvE [naam VvE] (feit 1, derde gedachtestreepje)
De benadeelde partij VvE [naam VvE] (vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 1] ) vordert
€ 2.070,89 aan materiële schadevergoeding ten aanzien van schade aan de deur naar de centrale toegangshal, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, nu de schade is veroorzaakt door een feit dat niet ten laste is gelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen dan wel gematigd, nu de schade ziet op een ander feit dan het feit dat ten laste is gelegd. Het causale verband tussen de schade en het feit ontbreekt dus. Subsidiair geldt dat er geen factuur of betalingsbewijs bij de stukken zit. Er is slechts een offerte.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, wegens het ontbreken van een causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade. Het bewezenverklaarde feit betreft diefstal met braak uit een garage en uit het dossier is niet gebleken dat verdachten daarbij de deur van de centrale hal hebben geforceerd.
Stichting Amor (feit 1, vierde gedachtestreepje)
De benadeelde partij Stichting Amor (vertegenwoordigd door I. Delener) vordert € 1.934,34 aan materiële schadevergoeding en € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering ten aanzien van de materiële schade geheel toe te wijzen en de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen dan wel gematigd. Uit de aangifte blijkt alleen dat de kassalade stuk is. Het is daarom niet nodig een gehele nieuwe kassa aan te schaffen. Er zijn geen foto’s die onderbouwen dat de pinautomaat en de luidspreker stuk zijn. De benadeelde partij kan ten aanzien van die schade naar de civiele rechter. Ook de gevorderde immateriële schade moet worden afgewezen dan wel gematigd, nu deze niet is onderbouwd.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade in zijn geheel toewijzen. Uit de aangifte blijkt immers welke goederen zijn gestolen dan wel zijn vernield door de inbraak en alle gevorderde posten zijn met bewijsstukken onderbouwd. In de aangifte staat bovendien vermeld dat de kassalade uit de kassa is getrokken waardoor het scherm kapot is gevallen. De kosten van een nieuwe kassa kunnen dan ook worden toegewezen.
De gevorderde immateriële schade is in het geheel niet onderbouwd. De benadeelde partij was evenmin ter terechtzitting aanwezig om deze toe te lichten. De benadeelde partij zal ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk in vordering worden verklaard.
Vast staat dat aan Stichting Amor door het onder zaak B feit 2, zesde gedachtestreepje bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is met bewijsstukken onderbouwd en zal ten aanzien van verdachte en zijn mededader [medeverdachte 1]
hoofdelijkworden toegewezen voor een bedrag van € 1.934,34, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de voldoening.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens Stichting Amor naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze (totaal) op een bedrag van € 1934,34 (negentienhonderdvierendertig euro en vierendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de voldoening.
[naam kledingzaak] (feiten 2 en 3)
De benadeelde partij [naam kledingzaak] (vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 2] ) vordert
€ 12.317,61 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de posten die zien op het eigen risico en de salariskosten van de getraumatiseerde werknemer toe te wijzen en de post die ziet op de ingeschakelde professionele beveiliging niet-ontvankelijk te verklaren, nu dit volgens de jurisprudentie niet als rechtstreekse schade kan worden aangemerkt.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de beveiligingskosten ontbreekt het causaal verband. Ten aanzien van de salariskosten van de getraumatiseerde werknemer geldt dat deze schade onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal de post die ziet op beveiligingskosten toewijzen en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft zich op 3 juli 2018 schuldig gemaakt aan een poging inbraak bij kledingzaak [naam kledingzaak] . Hierbij is met putdeksels tegen de ramen van het pand gegooid. Verdachte en zijn mededaders hebben niets buit kunnen maken. Slechts één dag later is verdachte met zijn mededaders teruggekeerd naar [naam kledingzaak] en heeft zich schuldig gemaakt aan een poging overval, waarbij zij een life hammer bij zich hadden en hebben gedreigd met geweld. Er waren verschillende personen in de winkel aanwezig. Verdachte en zijn mededaders hebben kennelijk de klus van de dag ervoor willen afmaken. Echter hebben zij wederom niets kunnen buitmaken. [naam eigenaar] vermoedde direct dat de daders van 4 juli 2018 dezelfde daders waren als die van 3 juli 2018. Gelet op deze omstandigheden kon door [naam eigenaar] gevreesd worden dat de daders weer terug zou komen om alsnog iets buit te kunnen maken. Het inhuren van beveiliging voor een periode van drie weken acht de rechtbank niet disproportioneel om de veiligheid van zijn medewerkers te kunnen garanderen. De daarmee gepaard gaande kosten zijn redelijkerwijs aan verdachte en zijn mededaders toe te rekenen. Er bestaat voldoende verband tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door [naam kledingzaak] geleden schade, bestaande in de gemaakte extra kosten voor beveiliging, om te kunnen aannemen dat [naam kledingzaak] door het handelen van verdachte rechtstreeks deze schade heeft geleden. De gevorderde BTW komt echter niet voor vergoeding in aanmerking, nu de B.V. deze kan verrekenen. De post zal voor dit gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal eveneens de post die ziet op de salariskosten van de getraumatiseerde werknemer toewijzen. [naam eigenaar] heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat de werknemer sinds de poging overval niet in staat is te werken en dat hij vervanging heeft moeten regelen. De medewerker om wie het gaat, [naam medewerker] , heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat zij EMDR-therapie volgt en heeft hiervan stukken ter onderbouwing overgelegd. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat de medewerker minstens drie maanden niet heeft kunnen werken en zal de salariskosten hiervan toewijzen.
De rechtbank zal de post die ziet op het eigen risico ook toewijzen. Deze schade is niet betwist en met stukken onderbouwd.
Vast staat dat aan [naam kledingzaak] door het onder zaak B feiten 4 en 5 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is met bewijsstukken onderbouwd en zal ten aanzien van verdachte en zijn mededader [medeverdachte 1]
hoofdelijkworden toegewezen voor een bedrag van € 11.001,46, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de voldoening.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [naam kledingzaak] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze (totaal) op een bedrag van € 11.001,46 (elfduizendeneen euro en zesenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de voldoening.
[naam medewerker] (feit 3)
De benadeelde partij [naam medewerker] vordert € 688,34 aan materiële schadevergoeding en
€ 1.250,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, nu [naam medewerker] geen benadeelde partij is. De immateriële schade is niet onderbouwd. De facturen zijn niet duidelijk en de vordering is niet onderbouwd. Het is onduidelijk of er nog eigen risico was. Het causaal verband tussen het feit en de holistische massage ontbreekt. Deze post moet worden afgewezen.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toewijzen. De benadeelde partij was ten tijde van de poging overval aanwezig en heeft als gevolg daarvan schade geleden. Ten aanzien van de post die ziet op het eigen risico overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat zij niet weet of zij dit jaar zorg heeft genoten waarvoor het eigen risico zou zijn aangewend. De rechtbank acht het – gelet op de verklaring van de benadeelde partij over de therapie die zij op dit moment volgt – aannemelijk dat zij het komende kalanderjaar zorg nodig zal blijven hebben waarvoor het eigen risico zal moeten worden betaald. Gelet op de zorg die reeds is genoten en die het komende jaar te verwachten valt, acht de rechtbank het aannemelijk dat het eigen risico in ieder geval van één jaar volledig op zal gaan aan zorg die het gevolg is van de feiten waarvoor verdachte is veroordeeld. De overige posten zijn niet betwist, met stukken onderbouwd en zullen worden toegewezen.
Vast staat dat aan [naam medewerker] door het onder zaak B feit 5 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is met bewijsstukken onderbouwd en zal ten aanzien van verdachte en zijn mededader [medeverdachte 1]
hoofdelijkworden toegewezen voor een bedrag van € 1.938,34, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de voldoening.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [naam medewerker] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze (totaal) op een bedrag van
€ 1.938,34 (negentienhonderdachtendertig euro en vierendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 63, 311, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen door middel van braak of verbreking, meermalen gepleegd;
Feit 2:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen door middel van braak;
Feit 3:
poging tot diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
[naam 1]
Verklaart [naam 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
VvE [naam VvE]
Verklaart VvE [naam VvE] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Stichting Amor
Wijst de vordering van Stichting Amor, gevestigd te Amsterdam, hoofdelijk toe tot € 1.934,34 (negentienhonderdvierendertig euro en vierendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Stichting Amor voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Stichting Amor, € 1.934,34 (negentienhonderdvierendertig euro en vierendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 29 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[naam kledingzaak]
Wijst de vordering van [naam kledingzaak] , gevestigd te [plaats] , hoofdelijk toe tot
€ 11.001,46 (elfduizendeneen euro en zesenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam kledingzaak] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam kledingzaak] , € 11.001,46 (elfduizendeneen euro en zesenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 90 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[naam medewerker]
Wijst de vordering van [naam medewerker] , wonende te [woonplaats] , hoofdelijk toe tot € 1.938,34 (negentienhonderdachtendertig euro en vierendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam medewerker] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam medewerker] , aan de Staat € € 1.938,34 (negentienhonderdachtendertig euro en vierendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 29 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.E. Geradts, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2018.