ECLI:NL:RBAMS:2018:8689

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
13/702047-18 (A) 13/702299-18 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor diefstal in vereniging, opzetheling en poging tot diefstal

Op 6 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vermogensdelicten, waaronder diefstal in vereniging, opzetheling en poging tot diefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. De zaak omvatte twee afzonderlijke parketnummers, te weten 13/702047-18 (A) en 13/702299-18 (B). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen op verschillende data en locaties in Amsterdam en Zwanenburg heeft ingebroken en gestolen. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van snorfietsen, motoren en handbogen, alsook het voorhanden hebben van een wapen. Tijdens de zitting op 22 november 2018 heeft de officier van justitie, mr. R.N. Refos, gepleit voor bewezenverklaring van alle feiten. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor een aantal feiten, maar de rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie overtuigend geacht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar de meeste tenlastegelegde feiten zijn bewezen verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen behandeld en schadevergoedingen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/702047-18 (A) 13/702299-19 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 6 december 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 november 2018.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als zaak A respectievelijk zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.N. Refos en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.J.W. Tijkotte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
Onder feit 1: diefstal van een snorfiets door twee of meer verenigde personen door middel van verbreking op 26 juni 2018 te Amsterdam;
Onder feit 2: opzetheling van motoronderdelen in de periode van 13 mei 2018 tot en met 12 juni 2018 te Amsterdam;
Onder feit 3: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen door middel van braak op 9 juli 2017 te Amsterdam;
Onder feit 4: diefstal van een motor door twee of meer verenigde personen door middel van braak op 1 oktober 2017 te Amsterdam
Subsidair: medeplegen van opzetheling van een motor in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 3 oktober 2017 te Amsterdam;
Ten aanzien van zaak B:
Onder feit 1: handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie op 13 augustus 2018 te Amsterdam;
Onder feit 2: meerdere diefstallen door twee of meer verenigde personen door middel van braak in de periode van 1 juli 2018 tot en met 13 augustus 2018 te Amsterdam;
Onder feit 3: opzetheling van handbogen op 13 augustus 2018 te Amsterdam;
Onder feit 4: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen door middel van braak op 3 juli 2018 te Zwanenburg;
Onder feit 5: poging tot diefstal met geweld door twee of meer verenigde personen op 4 juli 2018 te Zwanenburg.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van zaak A feit 3 nietig is, nu deze niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het tenlastegelegde feit poging tot diefstal uit een of meer woningen en/of boxruimtes, waarbij het klaarblijkelijk gaat om de woningen met de nummers [nummer] tot en met [nummer] aan de [adres 1] , is zodanig ruim geformuleerd dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten.
De rechtbank stelt vast dat uit de aangifte blijkt dat er is ingebroken in de centrale ingang van een flat op de [adres 1] die toegang geeft tot de woningen met nummer [nummer] tot en met [nummer] . De genoemde huisnummers bevinden zich aldus in dezelfde flat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding voldoende feitelijk omschreven is en ook overigens aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet. Evenmin is gebleken dat de verdachte niet wist waar de tegen hem bestaande verdenking precies uit bestond en waartegen hij zich moest verdedigen. De dagvaarding is daarom geldig.
De rechtbank stelt verder vast dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde pleitnotities, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de in zaak A ten laste gelegde feiten 1, 2 (met uitzondering van het motorframe), 3 en 4 en de in zaak B ten laste gelegde feiten 1, 2 vierde gedachtestreepje, 3, 4 en 5. Dit zal hierna nader uiteen worden gezet. Ten aanzien van zaak B feit 2, eerste, tweede, derde, vijfde en zesde gedachtestreepjes heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Zaak A
Ten aanzien van feit 1 geldt dat sprake is van een wankele herkenning. Verdachte is niet te herkennen op de stills. De verbalisant omschrijft verdachte als een persoon met een gezet postuur, net zoals de persoon die de getuige zou hebben zien wegrennen. Deze omschrijving is niet op verdachte van toepassing, hij is namelijk helemaal niet gezet.
Ten aanzien van feit 2 geldt dat aangever alleen het bij verdachte in de tuin aangetroffen motorframe met de groen gespoten voorkap heeft herkend als zijn afkomstig van zijn motor. Verdachte moet in ieder geval van heling van de andere daar aangetroffen motoronderdelen worden vrijgesproken. Daarnaast geldt dat indien de rechtbank de overtuiging heeft dat verdachte de betreffende goederen heeft gestolen, maar daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs heeft, heling als kwalificatie is uitgesloten en dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. [1]
Ten aanzien van feit 3 geldt dat er slechts één herkenning is. Deze herkenning is onbetrouwbaar omdat de verbalisant verdachte pas herkend zou hebben na bestudering van nadere beelden.
Ten aanzien van feit 4 geldt dat er geen bewijs is dat verdachte de motor heeft gestolen. Ook is er geen bewijs dat verdachte wist of moest vermoeden dat de motor van een misdrijf afkomstig was. Daarvoor is niet voldoende dat achteraf is gebleken dat die motor gestolen was.
Zaak B
Ten aanzien van feit 1 geldt dat verdachte en zijn vriendin hebben verklaard dat het wapen van haar was. Verdachte heeft dus niet de beschikkingsmacht gehad over dat wapen.
Ten aanzien van feit 2 vierde gedachtestreepje geldt dat sprake is van ondeugdelijke herkenningen omdat verdachte niet te herkennen is op de stills en het bewijs op dit punt daarom onbetrouwbaar is. Daarnaast is niet vast te stellen dat de motor die door de drie daders naar buiten is geduwd, de motor is die blijkens de aangifte is gestolen.
Ten aanzien van feit 3 geldt dat er geen bewijs is waaruit blijkt dat verdachte wist of moest vermoeden dat de handbogen van een misdrijf afkomstig waren. Daarnaast geldt dat indien de rechtbank de overtuiging heeft dat verdachte de betreffende goederen heeft gestolen, maar daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs heeft, heling als kwalificatie is uitgesloten en dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. [2]
Ten aanzien van feit 4 geldt dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Het enige dat verdachte mogelijk verdacht maakt zijn schoenen die gelijkend zijn aan de schoenen die een van de daders een dag later draagt en waarvan de politie vermoedt dat verdachte dat soort schoenen ook heeft. Daarnaast is het DNA van verdachte aangetroffen op een broek die gelijkenissen vertoont met een broek die tijdens de poging inbraak gedragen zou zijn. Uit niets blijkt dat dat daadwerkelijk de betreffende broek is geweest en daarnaast matcht het DNA op de broek met tenminste drie andere personen. De bewijskracht is dus marginaal.
Ten aanzien van feit 5 geldt dat de herkenningen onbetrouwbaar zijn. Hetgeen resteert is te weinig voor een bewezenverklaring. Subsidiair geldt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de kwalificerende omstandigheden. De bedreiging met geweld is aangewend om de telefoon terug te krijgen, niet om de vlucht mogelijk te maken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder zaak B feit 2, vierde gedachtestreepje ten laste gelegde
De rechtbank is – met de raadsman – van oordeel dat de stills die in het dossier zijn gevoegd van zeer slechte kwaliteit zijn. Daarop is het gezicht van de dader die door verbalisanten is herkend als verdachte nauwelijks zichtbaar. Hoewel uit de processen-verbaal van herkenning blijkt dat de verbalisanten tevens bewegende beelden hebben bekeken en dat verdachte op die bewegende beelden duidelijk in beeld te zien is (en dat het niet mogelijk was een goed screenshot te maken), zijn de bewegende beelden niet aan de rechtbank ter beschikking gesteld en zal de rechtbank deze herkenningen niet gebruiken voor het bewijs. Hetgeen resteert is onvoldoende voor een bewezenverklaring. De rechtbank acht derhalve niet bewezen wat onder zaak B feit 2, vierde gedachtestreepje is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.2
Bewijsoverwegingen overige feiten
Zaak A feit 1 (diefstal scooter [benadeelde partij 1] )
De rechtbank acht dit feit bewezen op grond van de aangifte, de camerabeelden en de herkenning. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de herkenning en acht deze betrouwbaar. Ook indien de omschrijving “gezet” destijds niet van toepassing zou zijn geweest op verdachte, neemt dit niet weg dat verdachte is aangehouden lopende in dezelfde richting en met dezelfde kleding als de jongen die volgens de getuige bij het zien van de politie bij de gestolen scooter vandaan rende.
Zaak A feit 2 (heling motoronderdelen [benadeelde partij 2] )
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat niet tot een bewezenverklaring van heling kan worden gekomen, indien de overtuiging bestaat dat verdachte degene is die de diefstal heeft gepleegd. De door de raadsman bepleite conclusie dat ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten volgen is slechts aan de orde indien heling is ten laste gelegd terwijl bewijsmiddelen uit het dossier tot het oordeel dwingen dat verdachte de betreffende zaak heeft gestolen. Het dossier bevat echter geen enkel bewijs dat tot het oordeel dwingt dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de motor(onderdelen).
De rechtbank acht op grond van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van binnentreden de opzetheling bewezen ten aanzien van het frame met groen gespoten voorkap en de wielveer. Uit de aangifte blijkt dat aangever deze onderdelen heeft herkend als afkomstig van zijn motorscooter. Verdachte heeft geen enkele verklaring willen afleggen over de herkomst van de in zijn tuin aangetroffen motoronderdelen. De rechtbank gaat er op grond van het voorgaande van uit dat verdachte wist dat de onderdelen van een misdrijf afkomstig waren. Verdachte zal van de overige tenlastegelegde onderdelen worden vrijgesproken.
Zaak A feit 3 (poging inbraak [adres 1] )
De rechtbank acht dit feit bewezen op grond van de aangifte, de camerabeelden en de herkenning. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de herkenning en acht deze betrouwbaar. De rechtbank heeft ook zelf kunnen vaststellen dat het verdachte is die op de still van de camerabeelden te zien is.
Zaak A feit 4 (diefstal motor [benadeelde partij 3] )
Uit de aangifte blijkt dat de motor van [benadeelde partij 3] op 1 oktober 2017 tussen 00:30 uur en 09:30 uur is gestolen, waarbij het slot is doorgeslepen of geknipt. Op camerabeelden is te zien dat drie jongens de gestolen motor op 1 oktober 2017 om 04:59 uur de parkeergarage van [adres 2] te [woonplaats] in rijden. Verschillende verbalisanten herkennen verdachte op de beelden die daarvan zijn gemaakt. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de herkenningen en acht deze betrouwbaar. Gelet op het korte tijdsbestek tussen de diefstal en het stallen van de motor in de parkeergarage – maximaal vierenhalf uur – en het feit dat verdachte geen enkele verklaring heeft gegeven hoe hij anders aan deze motor zou zijn gekomen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte degene is die de motor heeft gestolen door middel van verbreking. Op grond van de aangifte, de camerabeelden en de herkenning acht de rechtbank dit feit bewezen.
Zaak B feit 1 (voorhanden hebben wapen)
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen, de getuigenverklaring en het proces-verbaal van onderzoek wapen acht de rechtbank dit feit bewezen. Een getuige heeft gezien dat verdachte het wapen in zijn hand had en op het hoofd van [slachtoffer] richtte. Ook is gezien dat verdachte het wapen van de grond raapte en in zijn jaszak stopte. Vervolgens is het wapen op aanwijzen van verdachte in de woning van verdachte aangetroffen. De rechtbank acht op grond hiervan bewezen dat het wapen in de beschikkingsmacht van verdachte was. Dat het wapen aan [slachtoffer] toebehoorde doet daarvoor niet ter zake.
Zaak B feit 2, eerste, tweede, derde, vijfde, zesde gedachtestreepjes (meerdere diefstallen)
De rechtbank acht deze feiten bewezen op grond van de aangiftes, de camerabeelden en de herkenningen. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de herkenningen en acht deze betrouwbaar.
Zaak B feit 3 (heling handbogen)
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat niet tot een bewezenverklaring van heling kan worden gekomen, indien de overtuiging bestaat dat verdachte degene is die de diefstal heeft gepleegd. De door de raadsman bepleite conclusie dat ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten volgen is slechts aan de orde indien heling is ten laste gelegd terwijl bewijsmiddelen uit het dossier tot het oordeel dwingen dat verdachte de betreffende zaak heeft gestolen. Het dossier bevat echter geen enkele aanwijzing dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de handbogen.
De rechtbank acht op grond van de aangifte, het proces-verbaal over de marktplaats bevindingen en het proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagname dit feit bewezen. De handbogen die de aangever herkent als zijnde de gestolen handbogen worden op marktplaats aangeboden door een persoon die als contactadres opgaf [geboortegegevens] te [woonplaats] . Verdachte staat op dit adres ingeschreven. De gestolen handbogen zijn in de woning van verdachte aangetroffen. Op de handbogen zaten stickers van de sportvereniging waar de handbogen zijn gestolen. Verdachte heeft geen verklaring willen afleggen over de herkomst van de handbogen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat de handbogen van een misdrijf afkomstig waren.
Zaak B feiten 4 en 5 (poging inbraak en poging overval [benadeelde partij 4] )
Feiten en omstandigheden
In de nacht van 3 juli 2018 is er geprobeerd in te breken bij kledingzaak [benadeelde partij 4] in Zwanenburg. Op de camerabeelden is te zien dat er drie personen met donkere kleding op twee scooters aan komen rijden en stoppen bij het pand van [benadeelde partij 4] . Verdachten 1 en 2 hebben een wit doek bij zich dat zij op de grond leggen. Verdachten 1 en 3 hebben zwarte vierkante voorwerpen vast, hetgeen later putdeksels blijken te zijn, en gooien deze tegen de ramen van het pand van [benadeelde partij 4] . Vervolgens slaan alle verdachten tegelijk met de putdeksels tegen de ramen van het pand. Verdachte 1 geeft nog een trap tegen de ramen van het pand. Op een gegeven moment loopt verdachte 3 weg en staat op de kruising. Opeens laten verdachte 1 en 2 de putdeksels vallen, pakken de witte doeken en rennen richting de scooters. De verdachten rijden weg.
Op 4 juli 2018 is [naam eigenaar] , eigenaar van [benadeelde partij 4] , aan het werk in de winkel, samen met een vertegenwoordiger en een medewerker, [naam medewerker] (ook wel: [naam medewerker] ). [naam eigenaar] ziet drie jongens, waarvan twee met bedekte gezichten, op één scooter voor de winkel stoppen. Hij weet meteen dat zij de winkel komen overvallen. Twee van de jongens rennen de winkel binnen. Zij hebben een grote zak of laken vast. [naam eigenaar] houdt een hockeystick vast en roept tegen de jongens: “Oprotten, wegwezen”. De twee jongens rennen naar buiten. Op dat moment komt een derde jongen met de scooter aangereden. Terwijl de twee jongens naar de scooter rennen en [naam eigenaar] hen achtervolgt, verliest één van hen zijn telefoon die op straat valt. Eén van de jongens roept: “Pak die hamer, pak die hamer, steek hem, steek hem”. Getuige [getuige 1] ziet dat één van de jongens een oranje life hammer in zijn handen heeft. Vervolgens pakt de ene jongen zijn telefoon van straat en rijden zij met zijn drieën op de scooter weg.
Daderschap
Op de camerabeelden van de voorzijde van de winkel van [naam eigenaar] van 4 juli 2018 is te zien dat de overvallers omstreeks 11:23 uur wegrijden op een scooter met kenteken [kenteken] . Getuige [getuige 2] ziet op 4 juli 2018 omstreeks 11:25 uur een scooter met hoge snelheid rijden en vervolgens twee jongens met versnelde pas lopen. Eén van deze jongens heeft een doek in zijn hand. [getuige 2] ziet dat deze twee jongens een box met een gele deur aan de [adres 3] binnengingen. Zij vermoedt dat de jongen met de scooter daar ook naar binnen is gegaan. Op 6 juli 2018 wordt achter de centrale toegangsdeur van de kelderbergingen van de [adres 3] een scooter aangetroffen met kenteken [kenteken] . Op het adres [adres 3] staat [medeverdachte 1] ingeschreven. [medeverdachte 1] is samen met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] herkend op camerabeelden van een inbraak bij een kiosk op 4 juli 2018 (zaak B feit 2, zesde gedachtestreepje). In de garagebox die hoort bij [adres 3] worden diverse kledingstukken aangetroffen, waaronder een groene jas van het merk The North Face, een zwartkleurige jas, een donkerkleurige trainingsbroek met witte strepen, een zwarte lederen handschoen en grijskleurige handschoenen met oranje tinten die in elkaar gefrommeld zijn. Een mengprofiel van DNA van onder meer verdachte wordt aangetroffen op de donkerkleurige trainingsbroek met witte strepen en de handschoenen. Op de overige kledingstukken wordt het DNA van [medeverdachte 2] (donkergroene jas van The North Face) en [medeverdachte 3] (handschoenen) aangetroffen.
Op de camerabeelden van de poging inbraak op 3 juli 2018 is te zien dat één van de daders een broek draagt die gelijkenissen vertoont met de donkerkleurige trainingsbroek die is aangetroffen in de box van [medeverdachte 1] . Verder is op camerabeelden van een diefstal uit een kiosk te zien dat verdachte een identieke broek draagt als aangetroffen in de box van [medeverdachte 1] . Op de camerabeelden van de poging overval op 4 juli 2018 is te zien dat de bestuurder van de scooter onder andere donkerkleurige schoenen met geelkleurige veters droeg. Een verbalisant ziet in politieregistraties van verdachte dat hij verdacht werd van een inbraak in een ander onderzoek. In dat onderzoek werd vastgesteld dat verdachte donkere schoenen met gele veters draagt, die bij een huiszoeking bij verdachte zijn aangetroffen.
Verschillende verbalisanten hebben op de camerabeelden van de poging tot overval op 4 juli 2018 drie personen herkend. Verdachte is herkend als de bestuurder van de scooter. De andere twee zijn herkend als zijnde [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Verschillende verbalisanten hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] herkend als twee van de daders van de poging tot inbraak op 3 juli 2018.
De camerabeelden van de poging inbraak op 3 juli 2018 en de poging overval op 4 juli 2018 zijn met elkaar vergeleken. Bij beide incidenten is sprake van drie daders. Bij beide incidenten hebben de daders een doek of laken bij zich, dat in de buddyseat van de scooter lag. Eén van de scooters die de daders op 3 juli 2018 gebruiken toont gelijkenis met de scooter die de daders op 4 juli 2018 gebruiken. De kleding die door de daders op de verschillende dagen gedragen wordt toont gelijkenissen. Op grond hiervan hebben verbalisanten een sterk vermoeden dat de poging inbraak op 3 juli 2018 en de poging overval op 4 juli 2018 door dezelfde personen is gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij de herkenningen betrouwbaar acht. De verbalisanten hebben nauwkeurig aangegeven op grond van welke kenmerken zij verdachte hebben herkend en op grond van welke hoedanigheid zij bekend zijn met verdachte.
De rechtbank is op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien en voornamelijk gelet op de gelijkenissen in de werkwijze van de daders op 3 juli en 4 juli 2018, van oordeel dat het niet anders kan dan dat de poging inbraak op 3 juli 2018 en de poging overval op 4 juli 2018 door dezelfde combinatie van personen is gepleegd. De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte één van de daders is geweest bij zowel de poging inbraak op 3 juli 2018 als de poging overval op 4 juli 2018.
Medeplegen
De rechtbank acht bewezen dat de poging inbraak op 3 juli 2018 door twee of meer verenigde personen is gepleegd. Verdachten komen tezamen aan. Op de beelden is te zien dat alle verdachten uitvoeringshandelingen verrichten. Zij gooien immers alle drie putdeksels tegen de ramen van het pand. Vervolgens vluchten zij tezamen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank acht tevens bewezen dat de poging overval op 4 juli 2018 door twee of meer verenigde personen is gepleegd. Verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] komen gezamenlijk op één scooter aan. Verdachte wacht buiten op de scooter als de medeverdachten de winkel inrennen met een doek. Vervolgens vluchten zij gezamenlijk op één scooter. Verdachte vervult een essentiële rol in het kader van de uitvoering van de overval. De voornoemde handelingen van de verdachte en zijn medeverdachten droegen het karakter van een gezamenlijk ondernomen poging en daarmee van een gezamenlijke uitvoering. Hierbij speelt een rol dat deze zelfde dadergroep de dag ervoor al een poging inbraak heeft gepleegd bij dezelfde winkel en het kennelijk een gezamenlijk plan is geweest de volgende dag terug te gaan en alsnog hun slag te slaan. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
Bedreiging met geweld
Uit de aangifte blijkt dat één van de daders de woorden heeft geroepen: “Pak die hamer, pak die hamer, steek hem, steek hem.” De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedreiging met geweld is aangewend om de gevallen telefoon te kunnen oprapen, niet om de vlucht mogelijk te maken. De rechtbank acht het volstrekt onaannemelijk dat verdachten de life hammer hebben meegenomen om het bezit van hun telefoons te beschermen. De bedreiging met geweld is geuit op het moment dat de daders naar de scooter vluchtten en [naam eigenaar] hen met een hockeystick achterna zat. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de bedreiging met geweld is geuit om de vlucht mogelijk te maken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van wat hiervoor is overwogen en de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A
Feit 1
op 26 juni 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een snorfiets (merk Derbi Boulevard), toebehorend aan [benadeelde partij 1] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders zich de toegang tot die snorfiets hebben verschaft en die weg te nemen snorfiets onder hun bereik hebben gebracht door het stuurslot te forceren;
Feit 2
in de periode van 13 mei 2018 tot en met 12 juni 2018 te Amsterdam, een frame met groen gespoten voorkap motorscooter [kenteken] en een wielveer voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
Feit 3
(gevoegde zaak 13-684018-18)
op 9 juli 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit boxen (gelegen aan perceel [adres 1] [nummer] t/m [nummer] ) weg te nemen goederen of geldbedragen toebehorend aan anderen dan aan hem, verdachte en zijn mededader en zich daarbij de toegang tot voornoemde boxen te verschaffen en die weg te nemen goederen of geldbedragen onder hun bereik te brengen door middel van braak, opzettelijk met zijn mededader, naar die boxen is toegegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededader, een schroevendraaier tussen de deuren van de centrale hal hebben gestoken en vervolgens tegen voornoemde deuren hebben geduwd en vervolgens naar de deur van de boxruimten zijn gelopen en vervolgens met een schroevendraaier de deur van die boxruimten met geweld hebben geopend;
Feit 4
(gevoegde zaak 13-684018-18)
op 1 oktober 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motor (merk BMW) (kenteken [kenteken] ), toebehorend aan [benadeelde partij 3] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders zich de toegang tot die motor hebben verschaft en die weg te nemen motor onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking van een contactslot en een kettingslot van voornoemde motor;
Ten aanzien van zaak B
Feit 1
op 13 augustus 2018 te Amsterdam, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een Glock pistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
Feit 2
in de periode van 1 juli 2018 tot en met 13 augustus 2018 te Amsterdam, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit garages en een pand hebben weggenomen, diverse goederen en geld, toebehorende aan anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, waarbij hij, verdachte en zijn mededaders zich telkens de toegang tot die garages en dat pand hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders
- ( proces-verbaal 2018160566)
in de periode van 6 augustus 2018 tot en met 7 augustus 2018 uit een garage (gelegen aan de [adres 4] ) weggenomen een bromfiets van het merk Piaggio, kleur zwart, toebehorende aan [benadeelde partij 5] en
- ( proces-verbaal 2018157657)
in de periode van 31 juli 2018 tot en met 1 augustus 2018 uit een garage (gelegen aan de [adres 2] ) weggenomen een (elektrische dames)fiets van het merk Brinckers, toebehorende aan [benadeelde partij 6] en
- ( proces-verbaal 2018157612)
in de periode van 29 juli 2018 tot en met 1 augustus 2018 uit een garage (gelegen aan de [adres 2] ) weggenomen een (elektrische) fiets van het merk Stella, toebehorende aan [benadeelde partij 7] en
- ( proces-verbaal 2018139712)
in de periode van 10 juli 2018 tot en met 11 juli 2018 uit een garage (gelegen aan het [adres 5] ) weggenomen een snorfiets van het merk Piaggio Vespa, kleur wit, toebehorende aan [benadeelde partij 8] en
- ( proces-verbaal 2018134105)
op 4 juli 2018 uit een pand (gelegen aan de [adres 6] ) weggenomen een verpakking met blikjes Coca Cola en een verpakking met blikjes Red Bull en een verpakking met blikjes verschillende drankjes en een hoeveelheid ijs, onder meer Magnum, toebehorende aan Stichting Amor;
Feit 3
op 13 augustus 2018 te Amsterdam, handbogen voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
Feit 4
op 3 juli 2018 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand (gelegen aan de [adres 7] ) weg te nemen goederen van hun gading en/of geld, toebehorende aan [naam eigenaar] , en zich daarbij de toegang tot dat winkelpand te verschaffen door middel van braak, met zijn mededaders, naar dat winkelpand zijn gereden en vervolgens meerdere zakken hebben klaargelegd bij dat winkelpand en vervolgens met putdeksels, tegen een raam van dat winkelpand hebben geslagen en gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 5
op 4 juli 2018 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand weg te nemen goederen van hun gading en geld, toebehorende aan [naam eigenaar] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen volgen van bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam eigenaar] , te plegen met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en deelnemers aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken, met zijn mededaders, naar dat winkelpand is gereden en vervolgens het gezicht hebben bedekt en vervolgens snel met zakken naar dat winkelpand zijn gerend en vervolgens dat winkelpand zijn binnengegaan en vervolgens naar voornoemde [naam eigenaar] hebben geroepen: "pak die hamer en steek hem", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte. Verdachte zit voor de eerste keer in zijn leven vast en dit is pittig voor hem. De raadsman heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Door een gevangenisstraf van maximaal een jaar op te leggen, wordt verdachte perspectief geboden. De bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering zijn niet haalbaar.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een groot aantal vermogensdelicten. Ondanks de effecten die deze delicten op de slachtoffers hebben gehad, neemt verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden. Hij geeft geen blijk zich te realiseren welke schade hij heeft veroorzaakt en wat zijn daden voor de betrokken slachtoffers hebben betekend. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Dat verdachte geen enkel respect heeft voor het bezit van anderen en er slechts op uit is te pakken wat hij wenst blijkt in het bijzonder uit het feit dat nadat zijn poging bij [benadeelde partij 4] in te breken mislukt is, hij met zijn mededaders de dag erna het gewoon op een andere manier probeert en wel door de zaak te proberen te overvallen. Dit terwijl de eigenaar en medewerkers nog nauwelijks van de schrik van de inbraak van de voorafgaande nacht waren bekomen. Wat voor effect dit op het winkelpersoneel kan hebben, blijkt uit de door [naam medewerker] ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. Zij heeft toegelicht dat zij sinds de poging overval last heeft van nachtmerries, paniekaanvallen, nekklachten, concentratieproblemen en stress. Hiervoor volgt zij EMDR-therapie, dit valt haar zwaar. De problemen drukken op haar hele gezin.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verdachte betreffende tien pagina’s tellende strafblad van 31 oktober 2018. Hieruit blijkt dat verdachte meerdere malen voor vermogensdelicten is veroordeeld, waarvoor hij taakstraffen en voorwaardelijke jeugddetentie heeft opgelegd gekregen. De taakstraffen heeft hij niet uitgevoerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op de reclasseringsrapportage van 27 september 2018. Hieruit blijkt onder andere dat de woonomgeving, het ontbreken van dagbesteding, het missen van eigen inkomen, het sociale netwerk van verdachte en de financiële problemen risicofactoren zijn die de kans op recidive verhogen. In het verleden zijn bij verdachte psychische problemen (ODD, ADHD en dyslexie) vastgesteld. Volgens de reclassering is er een noodzaak voor interventies. Verdachte heeft echter aan de reclassering kenbaar gemaakt niet open te staan voor een traject dat gericht is op gedragsverandering. Dit heeft verdachte op de zitting desgevraagd bevestigd. Hoewel er alle reden is om aan te nemen dat verdachte hulp nodig heeft om uit het patroon van het plegen van diefstallen te komen, heeft de rechtbank er, mede gelet op de onbewogen en ongeïnteresseerde houding van verdachte ter zitting, geen vertrouwen in dat hij daaraan mee zal werken.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de enige passende straf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden geen aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen, noch om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest opleggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde partij 1] (zaak A feit 1)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 1.101,24 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair moet niet-ontvankelijkheid volgen omdat er onduidelijkheid is over de prijs van de reparatie en de reparatie niet daadwerkelijk is uitgevoerd. Meer subsidiair moeten de posten die zien op het rijbewijs en het bankpasje niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dit geen rechtstreekse schade is.
[benadeelde partij 1] heeft desgevraagd ter terechtzitting verklaard dat zij haar scooter heeft moeten verkopen omdat zij geen geld had om nieuwe sloten aan te schaffen. Zij heeft verklaard dat zij de scooter voor weinig geld heeft verkocht, gelet op de bij de diefstal toegebrachte schade.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de koper van de scooter dezelfde reparatiekosten zal hebben moeten maken als door de benadeelde partij is laten taxeren. De rechtbank begroot de waardevermindering van de scooter dan ook op de getaxeerde reparatiekosten. De rechtbank zal gelet hierop de post scooterschade toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de posten die zien op de aanvraag van het rijbewijs en het bankpasje. Deze schade is immers niet door de benadeelde partij zelf geleden omdat het gaat om bescheiden op naam van een ander.
De overige posten zijn voldoende onderbouwd en zullen worden toegewezen.
Vast staat dat aan [benadeelde partij 1] door het onder zaak A feit 1 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is met bewijsstukken onderbouwd en zal worden toegewezen voor een bedrag van € 920,94, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de voldoening.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [benadeelde partij 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze (totaal) op een bedrag van € 920,94 (negenhonderdtwintig euro en vierennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de voldoening.
[Benadeelde partij 9] (zaak A feit 3)
De benadeelde partij [Benadeelde partij 9] (vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 1] ) vordert € 269,18 aan materiële schadevergoeding en € 270,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering ten aanzien van de materiële schade toe te wijzen en de gevorderde immateriële schade te beschouwen als materiële schade en toe te wijzen tot een bedrag van € 150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij zich op standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 214,18. De overige materiële schade is niet onderbouwd en moet niet-ontvankelijk worden verklaard. De gevorderde immateriële schade die ziet op de arbeidskosten van een halve werkdag valt onder materiële schade. Omdat de benadeelde partij niet heeft willen verklaren wat zijn salaris is, is de schade moeilijk te schatten. Om die reden moet de schade die ziet op de arbeidskosten niet-ontvankelijk worden verklaard. De overige immateriële schade moet niet-ontvankelijk worden verklaard omdat geen sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
[naam vertegenwoordiger 1] heeft desgevraagd ter terechtzitting verklaard dat er een monteur is geweest om de deuren en de camera te repareren. Hij heeft daarvan onderbouwende stukken bij de politie aangeboden. Daarnaast heeft het de VvE een half dagsalaris gekost aangezien hij zich met het herstel van de camera en de deuren moest bezig houden en in die tijd niet zijn gewone werk voor de VvE kon doen. Het gevorderde bedrag heeft hij geschat aan de hand van zijn salarisindicatie.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade in zijn geheel toewijzen. De schade ten aanzien van de deuren is met stukken onderbouwd. De schade die ziet op de camera is niet met stukken onderbouwd, maar op grond van het dossier en de ter terechtzitting afgelegde verklaring van [naam vertegenwoordiger 1] acht de rechtbank het aannemelijk dat die schade is geleden. De gevorderde immateriële schade die ziet op de arbeidskosten van een halve werkdag valt onder materiële schade. De rechtbank acht aannemelijk dat de VvE deze kosten heeft moeten maken en begroot de arbeidskosten van een halve werkdag op een bedrag van € 100,00. De rechtbank zal de overige immateriële schade die ziet op gevoelens van ongeloof en wantrouwen niet-ontvankelijk verklaren, nu deze schade niet voldoet aan de eisen die de Hoge Raad stelt voor het toekennen van immateriële schade.
Vast staat dat aan [Benadeelde partij 9] door het onder zaak A feit 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is met bewijsstukken onderbouwd en zal worden toegewezen voor een bedrag van € 369,18, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2017 tot aan de dag van de voldoening.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [Benadeelde partij 9] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze (totaal) op een bedrag van € 369,18 (driehonderdnegenenzestig euro en achttien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2017 tot aan de dag van de voldoening.
[benadeelde partij 3] (zaak A feit 4)
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 200,01 aan materiële schadevergoeding en € 150,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij zich op standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 100,00. De andere gevorderde € 100,00 ziet op het eigen risico ten aanzien van een ander incident. Dit bedrag moet worden afgewezen.
De rechtbank zal de post die ziet op het eigen risico ten aanzien van een ander incident niet-ontvankelijk verklaren. Dit is geen schade die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit, maar het gevolg is van een – kennelijk – eerdere diefstal van een uitlaat. De immateriële schade van € 150,- hangt samen met het niet kunnen gebruiken van de motor wegens reparatie en het reizen naar het werk per trein. Dit voldoet niet aan de vereisten voor toekenning van immateriële schade zoals gesteld door de Hoge Raad. Indien (een deel van) deze vordering feitelijk materiele schade betreft, is dit niet voldoende onderbouwd.
Vast staat dat aan [benadeelde partij 3] door het onder zaak A feit 4 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is met bewijsstukken onderbouwd en zal worden toegewezen voor een bedrag van € 100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2017 tot aan de dag van de voldoening.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [benadeelde partij 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze (totaal) op een bedrag van € 100,00 (honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2017 tot aan de dag van de voldoening.
[benadeelde partij 5] (zaak B feit 2, eerste gedachtestreepje)
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert € 360,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen ten aanzien van de post die ziet op de reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De vordering moet voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, nu deze niet is onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu deze niet met bewijsstukken is onderbouwd. Niet is op te maken wat de dagwaarde was van de brommer, noch hoe de uitkering van de verzekering zich daartoe verhoudt.
[benadeelde partij 10] (zaak B feit 2, vijfde gedachtestreepje)
De benadeelde partij [benadeelde partij 10] (vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 2] ) vordert
€ 2.070,89 aan materiële schadevergoeding ten aanzien van schade aan de deur naar de centrale toegangshal, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, nu de schade is veroorzaakt door een feit dat niet ten laste is gelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de VvE niet wordt getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Ook blijkt niet welke natuurlijke persoon de vordering heeft ingediend. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, wegens het ontbreken van een causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade. Het bewezenverklaarde feit betreft inbraak uit een garage en uit het dossier is niet gebleken dat verdachten daarbij de deur van de centrale hal hebben geforceerd.
Stichting Amor (zaak B feit 2, zesde gedachtestreepje)
De benadeelde partij Stichting Amor (vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 3] ) vordert € 1.934,34 aan materiële schadevergoeding en € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering ten aanzien van de materiële schade geheel toe te wijzen en de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen de posten die zien op de tray Redbull en Coca Cola kunnen worden toegewezen. De overige posten zijn niet te beschouwen als rechtstreekse schade en daarvan staat niet vast dat verdachte of zijn mededaders daarvoor verantwoordelijk zijn. De immateriële schade moet worden afgewezen nu geen sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade in zijn geheel toewijzen. Uit de aangifte blijkt immers welke goederen zijn gestolen dan wel zijn vernield door de inbraak en alle gevorderde posten zijn met bewijsstukken onderbouwd. De gevorderde immateriële schade is in het geheel niet onderbouwd. De benadeelde partij was evenmin ter terechtzitting aanwezig om deze toe te lichten. De benadeelde partij zal ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk in vordering worden verklaard.
Vast staat dat aan Stichting Amor door het onder zaak B feit 2, zesde gedachtestreepje bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is met bewijsstukken onderbouwd en zal ten aanzien van verdachte en zijn mededader [medeverdachte 2]
hoofdelijkworden toegewezen voor een bedrag van € 1.934,34, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de voldoening.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens Stichting Amor naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze (totaal) op een bedrag van € 1.934,34 (negentienhonderdvierendertig euro en vierendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de voldoening.
[benadeelde partij 4] (zaak B feiten 4 en 5)
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] (vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 4] ) vordert
€ 12.317,61 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de posten die zien op het eigen risico en de salariskosten van de getraumatiseerde werknemer toe te wijzen en de post die ziet op de ingeschakelde professionele beveiliging niet-ontvankelijk te verklaren, nu dit volgens de jurisprudentie niet als rechtstreekse schade kan worden aangemerkt.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering vanwege de bepleite vrijspraak. Indien en voor zover verdachte zou worden veroordeeld voor beide feiten kan twee keer het eigen risico worden toegewezen. Ten aanzien van de post beveiliging geldt dat de feitenrechtspraak terughoudend is. Het is in het onderhavige geval disproportioneel om alle kosten van de beveiliging van een periode van drie weken aangesloten toe te rekenen aan verdachten. Bovendien komt BTW niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de onderneming die kan verrekenen. Ten aanzien van de post salariskosten van de getraumatiseerde werknemer geldt dat deze onvoldoende is onderbouwd en daarom niet-ontvankelijk is.
De rechtbank zal de post die ziet op beveiligingskosten toewijzen en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft zich op 3 juli 2018 schuldig gemaakt aan een poging inbraak bij kledingzaak [benadeelde partij 4] . Hierbij is met putdeksels tegen de ramen van het pand gegooid. Verdachte en zijn mededaders hebben niets buit kunnen maken. Slechts één dag later is verdachte met zijn mededaders teruggekeerd naar [benadeelde partij 4] en heeft zich schuldig gemaakt aan een poging overval, waarbij zij een life hammer bij zich hadden en hebben gedreigd met geweld. Er waren verschillende personen in de winkel aanwezig. Verdachte en zijn mededaders hebben kennelijk de klus van de dag ervoor willen afmaken. Echter hebben zij wederom niets kunnen buitmaken. [naam eigenaar] vermoedde direct dat de daders van 4 juli 2018 dezelfde daders waren als die van 3 juli 2018. Gelet op deze omstandigheden kon door [naam eigenaar] gevreesd worden dat de daders weer terug zou komen om alsnog iets buit te kunnen maken. Het inhuren van beveiliging voor een periode van drie weken acht de rechtbank niet disproportioneel om de veiligheid van zijn medewerkers te kunnen garanderen. De daarmee gepaard gaande kosten zijn redelijkerwijs aan verdachte en zijn mededaders toe te rekenen. Er bestaat voldoende verband tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door [benadeelde partij 4] geleden schade, bestaande in de gemaakte extra kosten voor beveiliging, om te kunnen aannemen dat [benadeelde partij 4] door het handelen van verdachte rechtstreeks deze schade heeft geleden. De gevorderde BTW komt echter niet voor vergoeding in aanmerking, nu de B.V. deze kan verrekenen. De post zal voor dit gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal eveneens de post die ziet op de salariskosten van de getraumatiseerde werknemer toewijzen. [naam eigenaar] heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat de werknemer sinds de poging overval niet in staat is te werken en dat hij vervanging heeft moeten regelen. De medewerker om wie het gaat, [naam medewerker] , heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat zij EMDR-therapie volgt en heeft hiervan stukken ter onderbouwing overgelegd. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat de medewerker minstens drie maanden niet heeft kunnen werken en zal de salariskosten hiervan toewijzen.
De rechtbank zal de post die ziet op het eigen risico ook toewijzen. Deze schade is niet betwist en met stukken onderbouwd.
Vast staat dat aan [benadeelde partij 4] door het onder zaak B feiten 4 en 5 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is met bewijsstukken onderbouwd en zal ten aanzien van verdachte en zijn mededader [medeverdachte 2]
hoofdelijkworden toegewezen voor een bedrag van € 11.001,46, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de voldoening.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [benadeelde partij 4] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze (totaal) op een bedrag van € 11.001,46 (elfduizendeneen euro en zesenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de voldoening.
[naam medewerker] (zaak B feit 5)
De benadeelde partij [naam medewerker] vordert € 688,34 aan materiële schadevergoeding en
€ 1.250,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de post die ziet op het eigen risico niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het is immers niet duidelijk geworden of de benadeelde partij eerder in het kalanderjaar zorg heeft genoten waarvoor zij het eigen risico heeft moeten gebruiken. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toewijzen. Ten aanzien van de post die ziet op het eigen risico overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat zij niet weet of zij dit jaar zorg heeft genoten waarvoor het eigen risico zou zijn aangewend. De rechtbank acht het – gelet op de verklaring van de benadeelde partij over de therapie die zij op dit moment volgt – aannemelijk dat zij het komende kalanderjaar zorg nodig zal blijven hebben waarvoor het eigen risico zal moeten worden betaald. Gelet op de zorg die reeds is genoten en die het komende jaar te verwachten valt, acht de rechtbank het aannemelijk dat het eigen risico in ieder geval van één jaar volledig op zal gaan aan zorg die het gevolg is van de feiten waarvoor verdachte is veroordeeld. De overige posten zijn niet betwist, met stukken onderbouwd en zullen worden toegewezen.
Vast staat dat aan [naam medewerker] door het onder zaak B feit 5 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is met bewijsstukken onderbouwd en zal ten aanzien van verdachte en zijn mededader [medeverdachte 2]
hoofdelijkworden toegewezen voor een bedrag van € 1.938,34, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de voldoening.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [naam medewerker] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze (totaal) op een bedrag van
€ 1.938,34 (negentienhonderdachtendertig euro en vierendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de voldoening.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 311, 312, 416 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder zaak B feit 2, vierde gedachtestreepje ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder zaak A feiten 1, 2, 3 en 4 en het onder zaak B feiten 1, 2, eerste, tweede, derde, vijfde en zesde gedachtestreepjes, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Feiten 1 en 4:
diefstal door twee of meer verenigde personen door middel van verbreking, meermalen gepleegd;
Feit 2:
opzetheling;
Feit 3:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen door middel van braak;
Zaak B
Feit 1:
handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
Feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen door middel van braak of verbreking, meermalen gepleegd;
Feit 3:
opzetheling;
Feit 4:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen door middel van braak;
Feit 5:
poging tot diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
[benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van [benadeelde partij 1] , wonende te [woonplaats] , toe tot € 920,94 (negenhonderdtwintig euro en vierennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] , € 920,94 (negenhonderdtwintig euro en vierennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 18 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[Benadeelde partij 9]
Wijst de vordering van [Benadeelde partij 9] , gevestigd te [plaats] , toe tot € 369,18 (driehonderdnegenenzestig euro en achttien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [Benadeelde partij 9] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [Benadeelde partij 9] , € 369,18 (driehonderdnegenenzestig euro en achttien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 7 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[benadeelde partij 3]
Wijst de vordering van [benadeelde partij 3] , wonende te [woonplaats] , toe tot € 100 (honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] , € 100 (honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 2 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[benadeelde partij 5]
Verklaart [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
[benadeelde partij 10]
Verklaart [benadeelde partij 10] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Stichting Amor
Wijst de vordering van Stichting Amor, gevestigd te Amsterdam, hoofdelijk toe tot € 1.934,34 (negentienhonderdvierendertig euro en vierendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Stichting Amor voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Stichting Amor, € 1.934,34 (negentienhonderdvierendertig euro en vierendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 29 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[benadeelde partij 4]
Wijst de vordering van [benadeelde partij 4] , gevestigd te [plaats] , hoofdelijk toe tot
€ 11.001,46 (elfduizendeneen euro en zesenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 4] , € 11.001,46 (elfduizendeneen euro en zesenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 90 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[naam medewerker]
Wijst de vordering van [naam medewerker] , wonende te [woonplaats] , hoofdelijk toe tot € 1.938,34 (negentienhonderdachtendertig euro en vierendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam medewerker] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam medewerker] , aan de Staat € 1.938,34 (negentienhonderdachtendertig euro en vierendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 29 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.E. Geradts, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2018.

Voetnoten

1.De raadsman heeft verwezen naar ECLI:NL:HR:2017:644
2.De raadsman heeft verwezen naar ECLI:NL:HR:2017:644