ECLI:NL:RBAMS:2018:8685

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
13-993051-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van ondernemer voor het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting tijdens verslaving

Op 19 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een ondernemer die werd beschuldigd van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting (OB) over de jaren 2012 en 2013. De verdachte, die als algemeen directeur en enig aandeelhouder van zijn onderneming fungeerde, had de aangiften uit zijn hoofd gedaan terwijl hij verslaafd was aan alcohol en drugs. De Belastingdienst ontdekte tijdens een boekenonderzoek dat de omzet in de administratie significant hoger was dan de aangegeven omzet, wat resulteerde in een naheffing van bijna twee ton. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan, wat heeft geleid tot een te laag bedrag aan belastingheffing. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van negen maanden, maar de rechtbank hield rekening met de verslaving van de verdachte en zijn pogingen om deze aan te pakken. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 240 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-naleving. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de maatschappij, maar ook de positieve ontwikkeling van de verdachte in zijn herstelproces.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993051-16 (Promis)
Datum uitspraak: 19 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.De zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 19 juli 2018. De rechtbank heeft op de zitting kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. van Haeringen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.J. Wortelboer naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in 2012 en 2013 als leidinggevende van zijn onderneming onjuiste aangiften omzetbelasting (hierna: OB) heeft gedaan. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage bij dit vonnis gevoegd.

3.De zaak

3.1.
De feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken uit van het volgende. [1]
Verdachte is vanaf 15 augustus 2008 algemeen directeur en sinds 21 april 2011 enig aandeelhouder van [bedrijf] . De bedrijfsactiviteiten bestaan uit de im- en export van en groothandel in diverse metaalproducten, waaronder betonblokmallen, machines en gereedschap. [2]
Op 23 april 2015 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek aangekondigd bij [bedrijf] . De controle heeft plaatsgevonden op 18 mei 2015. [3] Uit het onderzoek is gebleken dat de omzet op basis van de administratie significant hoger is dan de omzet zoals opgenomen in de aangiften vennootschapsbelasting over 2012 en 2013. Over het jaar 2012 is € 201.523,- te weinig aangegeven en over het jaar 2013 is € 269.015,- te weinig aangegeven. [4] Daarnaast bleek dat in 2012 en 2013 te hoge bedragen voorbelasting waren geclaimd. Deze onjuistheden hebben ertoe geleid dat in de jaren 2012 en 2013 in totaal € 196.742,- te weinig belasting is geheven. [5]
Verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat de aangiften OB over de jaren 2012 en 2013 inderdaad onjuist zijn. Hij deed de aangiften uit zijn hoofd. Ter zitting heeft verdachte nog verklaard dat hij de aangiften omzetbelasting heeft gedaan die in het dossier zitten. Hij deed dit uit het hoofd. Hij dacht dat hij aardig in de richting zat. Voor zover hij dacht dat het een onjuiste aangifte was, dacht hij wel dat hij te weinig belasting betaalde en niet te veel.
3.2.
Het requisitoir
Volgens de officier van justitie kan het ten laste gelegde bewezen worden verklaard, op grond van de onderzoeksbevindingen van de FIOD en de bekennende verklaring van verdachte. Verdachte moet wel vrijgesproken worden van het medeplegen, omdat nergens uit blijkt dat er een ander persoon bij betrokken is dan verdachte zelf.
3.3.
Het pleidooi
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank als het gaat om een bewezenverklaring. Hij is met de officier van justitie eens dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat er voor [bedrijf] onjuiste aangiften OB zijn gedaan over de jaren 2012 en 2013 en dat verdachte dit als leidinggevende heeft gedaan. De rechtbank komt tot deze conclusie op grond van de hiervoor genoemde bevindingen van de FIOD en de bekennende verklaring van verdachte. Er is niet gebleken van betrokkenheid van een ander persoon, zodat verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
[bedrijf] in de periode van 29 februari 2012 tot en met 28 januari 2014 te Apeldoorn opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten aangiften voor de omzetbelasting over de aangiftetijdvakken januari 2012 tot en met december 2013 onjuist heeft gedaan,
immers heeft [bedrijf] opzettelijk op de bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljetten over genoemde tijdvakken te hoge bedragen aan voorbelasting of te lage bedragen aan omzet en te betalen omzetbelasting opgegeven,
zulks terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.

5.De strafbaarheid

De bewezenverklaring levert 24 onjuiste aangiften op. Deze feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het staat vast dat verdachte strafbare feiten heeft begaan. Om een straf te kunnen opleggen, moet de verdachte strafbaar zijn. De rechtbank vindt dat de verdachte in dit geval strafbaar is. Er zijn namelijk geen omstandigheden genoemd of gebleken die maken dat de verdachte niet strafbaar is.

6.De straf

6.1.
De strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Verdachte heeft weliswaar fouten gemaakt, maar die heeft hij vervolgens meteen gecorrigeerd. Hij heeft te kampen gehad met verslavingen en heeft die problemen inmiddels opgelost. Hij heeft altijd een meewerkende proceshouding gehad en probeert een betalingsregeling te treffen met de Belastingdienst
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gedurende een periode van twee jaren in totaal 24 keer een onjuiste aangifte OB gedaan voor zijn onderneming. Hij heeft de aangiften OB uit zijn hoofd gedaan, wetende dat de aangiften die hij deed onjuist waren en dat hierdoor te weinig belasting zou worden geheven. Verdachte heeft hiermee onder meer zijn gok- en alcoholverslaving bekostigd. Verdachte moet als ondernemer weten dat de Belastingdienst de ingediende aangiften OB niet ieder jaar nauwgezet controleert. Er worden jaarlijks namelijk miljoenen aangiften ingediend en de Belastingdienst heeft simpelweg niet de capaciteit om die allemaal te controleren. Wetende dat de Belastingdienst steekproefsgewijs controleert, dient hij vanuit zijn professionele hoedanigheid niet alleen in te staan voor het op de juiste wijze doen van aangifte OB, maar moeten de Belastingdienst en de maatschappij erop kunnen vertrouwen dat hij geen misbruik maakt van zijn positie. Verdachte heeft er immers niets aan gedaan om te waarborgen dat zijn aangiften OB juist waren en hij zat er niet een klein beetje naast: hij heeft bijna een half miljoen euro aan omzet niet opgegeven bij de Belastingdienst. Door deze onjuiste aangiften is aanvankelijk een te laag bedrag aan belasting geheven en heeft de Belastingdienst, na een uitvoerige controle, een naheffing aan verdachte opgelegd van bijna twee ton. Verdachte heeft ruim drie jaar later nog steeds niets terugbetaald en gelet op de hoogte van alle schulden die verdachte heeft is het maar de vraag of er iets terugbetaald zal gaan worden. Hiermee heeft verdachte niet alleen de Belastingdienst benadeeld, maar de maatschappij als geheel. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank betrekt bij de strafoplegging de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de hoven en de rechtbanken. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is bij fraude met een bedrag tussen € 125.000,00 en € 250.000,00 een gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden het uitgangspunt. In beginsel acht de rechtbank deze bandbreedte passend voor de door verdachte gepleegde fraude. Er zijn echter omstandigheden die maken dat de rechtbank hier in het voordeel van verdachte van af zal wijken.
In de eerste plaats houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde de kampen had met een gok- en alcoholverslaving. Deze verslavingen hebben naar de rechtbank begrijpt eraan bijgedragen dat het strafbaar handelen lange tijd heeft voortgeduurd. Verdachte heeft zich op eigen initiatief en eigen kracht gericht op het aanpakken van die problemen, in de hoop dat hij daarna opnieuw zijn leven kan opbouwen. Op de zitting is gebleken dat verdachte zijn verslavingen inmiddels heeft aangepakt en dat hij, als hij met deze zaak heeft afgerekend, van plan is op het goede pad te blijven. Deze ontwikkeling zal doorkruist worden als verdachte voor langere tijd wordt vastgezet. De rechtbank ziet in deze omstandigheid dan ook aanleiding om een deel van de straf op te leggen als werkstraf.
Als strafverlagende omstandigheid weegt de rechtbank mee dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM met ruim een jaar is overschreden. Deze termijn is aangevangen op 18 mei 2015, de datum waarop het voor verdachte duidelijk werd dat de Belastingdienst onderzoek had gedaan deed naar de aangiften waarvan verdachte wist dat ze niet juist waren. Op dat moment was het gehele onderzoek afgerond en sindsdien heeft er ook geen ander onderzoek plaatsgevonden. Uitgangspunt is dat binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn op de beschuldiging dient te zijn beslist. Dat is in deze zaak dus niet het geval. Deze overschrijding maakt dat de rechtbank een lagere gevangenisstraf zal opleggen. De ernst van het feit is echter zodanig dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf onvermijdelijk is en blijft.
Alles overwegende acht de rechtbank het passend dat een gevangenisstraf en de maximale taakstraf aan verdachte wordt opgelegd.

7.De wet

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op: “
opzettelijk een bij belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd”.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 (twee) maanden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.J.E. Geradts, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juli 2018.
Bijlage – De tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat
[bedrijf] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 januari 2012 tot en met 28 januari 2014, te Beverwijk en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten een aangifte voor de omzetbelasting over het (de) aangiftetijdvak(ken) januari 2012 tot en met december 2013 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben [bedrijf] en/of haar mededader(s) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (elektronische) aangiftebiljet over genoemde tijdvak(ken) een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven en/of een te laag bedrag aan omzet en/of een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting,
zulks terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
tot welk feit hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;

Voetnoten

1.De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in het dossier van de FIOD onder nummer 57191. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina’s in het dossier.
2.DOC-004, p.47
3.AMB-001, p.14
4.DOC-001, p.37
5.DOC-001, p.40