ECLI:NL:RBAMS:2018:8664

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4458
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering urgentieverklaring woningtoewijzing op basis van tijdelijke huurovereenkomst en verwijtbaar gedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van eiseres tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam om een urgentieverklaring voor woningtoewijzing te verlenen. Eiseres had een tijdelijke huurovereenkomst en verzocht om een urgentieverklaring, maar deze werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem, aangezien eiseres niet dakloos was en de tijdelijke huurovereenkomst niet voldeed aan de criteria voor urgentie. Bovendien was het huisvestingsprobleem ontstaan door verwijtbaar gedrag van eiseres, namelijk huurschuld, wat ook een reden was voor de afwijzing. De rechtbank benadrukte dat verweerder beleidsruimte had bij het toekennen van urgentie en dat de afwijzing goed gemotiveerd was. Eiseres had ook geen geslaagd beroep kunnen doen op de hardheidsclausule, omdat haar situatie niet uniek was en verweerder niet verplicht was om van zijn beleid af te wijken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en raadde eiseres aan om met de gemeente te overleggen over haar verdere mogelijkheden. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4458

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

22 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Bleijendaal),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. R.H. Lo Fo Sang).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring voor woningtoewijzing afgewezen.
Bij besluit van 7 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. Bouhout.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gevraagd om een urgentieverklaring voor woningtoewijzing en verweerder heeft dat afgewezen. De rechtbank vindt daar het volgende van.
2. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beoordelings- en beleidsruimte heeft. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen. Het strenge beleid van verweerder ten aanzien van urgentieverklaringen is door de hoger beroepsinstantie niet onredelijk geacht, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en de kleine woningvoorraad in [woonplaats] . De rechtbank mag dus alleen beoordelen of de afwijzing goed gemotiveerd, zorgvuldig en redelijk is.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de urgentieverklaring mocht weigeren op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, onder b, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (Verordening). Verweerder heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem. Vaststaat dat eiseres woonachtig is aan de [adres] te [woonplaats] . Eiseres is dus niet dakloos. Uit de toelichting in de beleidsregels van verweerder blijkt dat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem als de aanvrager een tijdelijke huurovereenkomst heeft en dat heeft eiseres. De omstandigheid dat de huisbewaring in december 2018 afloopt, is geen reden om aan eiseres een urgentie toe te kennen.
4. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder de urgentieverklaring mocht weigeren op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, onder e, van de Verordening. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat het huisvestingsprobleem is ontstaan als een gevolg van verwijtbaar gedrag van eiseres. Uit de toelichting in de beleidsregels van verweerder blijkt dat hiervan in ieder geval sprake is bij woninguitzetting wegens bijvoorbeeld huurschuld en dat had eiseres. Wat eiseres er ook van vindt, de huurschuld was er en deze heeft eiseres niet betaald.
5. Eiseres heeft zich ook beroepen op de urgentiecategorie medische of sociale reden, als bedoeld in artikel 2.6.8, eerste lid, onder b, van de Verordening. Dat artikel bepaalt echter dat een dergelijke urgentie kan worden verleend als zich geen algemene weigeringsgrond voordoet. Omdat in deze zaak sprake is van algemene weigeringsgronden kan eiseres geen geslaagd beroep doen op deze urgentiecategorie, maar alleen nog op de hardheidsclausule.
6. Eiseres heeft zich ook beroepen op de zogenaamde hardheidsclausule van artikel 2.6.11 van de Verordening. Ook bij het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule heeft verweerder beleidsvrijheid die de rechtbank terughoudend moet toetsen.
De rechtbank beseft dat eiseres in een lastige situatie verkeert en dat haar woonsituatie onwenselijk is. Haar woonsituatie is onzeker en die onzekerheid tast alles aan. Vooral voor haar kinderen wil eiseres graag een vaste en stabiele woonomgeving. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de situatie waarin eiseres verkeert en dit vervelend voor haar vindt, is eiseres hierin – zoals verweerder terecht heeft gezegd – niet uniek. Verweerder was daarom niet gehouden om op grond van de hardheidsclausule af te wijken van zijn beleid. De brief van 18 juli 2018 van [naam] , [functie] , is onvoldoende onderbouwd en specifiek, zodat dit medisch stuk verweerder geen aanleiding hoefde te geven om advies aan de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) [plaatsnaam] te vragen.
7. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiseres ongegrond is. Verweerder hoeft dus geen urgentie te verstrekken. De rechtbank raadt eiseres ten zeerste aan om met de gemeente om tafel te zitten en om te bespreken wat haar verdere mogelijkheden zijn.
8. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.Y. Sumer, griffier, op 22 november 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.