ECLI:NL:RBAMS:2018:8452

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
13/038690-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige: beoordeling van bewijs en strafmaat

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 30 november 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van het plegen van ontucht met een meisje dat op het moment van de feiten, in 2016, 13 jaar oud was. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 16 november 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd gevoerd door mr. A.R.A.R. Sitaldin.

De tenlastelegging omvatte verschillende ontuchtige handelingen die de verdachte met het slachtoffer heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en het slachtoffer op meerdere momenten seksuele handelingen met elkaar hebben verricht, waarbij het slachtoffer ten tijde van de feiten jonger was dan 16 jaar. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte gewogen en geconcludeerd dat de seksuele handelingen in strijd waren met de sociaal-ethische normen, ondanks de verdediging van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van de leeftijd van het slachtoffer.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het plegen van ontuchtige handelingen en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 2.000,00 toegewezen aan het slachtoffer, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft benadrukt dat de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting van groot belang is en dat de verdachte een grove inbreuk heeft gemaakt op de integriteit van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/038690-18 (Promis)
Datum uitspraak: 30 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sondermeijer, de vordering benadeelde partij, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.R.A.R. Sitaldin naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich in 2016 te Amsterdam op verschil-lende momenten schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer] , die toen jonger was dan 16 jaar.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de beschuldiging bewezen kan worden. De moeder van [slachtoffer] heeft aangifte gedaan. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij zeker vijf keer seks heeft gehad met verdachte. Zij was ten tijde van de tenlastegelegde periode 13 jaar. Verdachte bevestigt dat hij en [slachtoffer] seks hebben gehad, maar volgens hem is dat slechts drie keer gebeurd, tweemaal in zijn woning en eenmaal in een nabij gelegen park. De verklaringen leveren in ieder geval voldoende bewijs op voor een bewezenverklaring. Dat verdachte beweert dat hij niet wist dat ze 13 jaar was, maakt voor een bewezenverklaring niet uit, omdat vaststaat dat hij seks heeft gehad met een 13-jarig meisje.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat het ontuchtig karakter ontbreekt en dat verdachte daarom dient te worden vrijgesproken. Verdachte wist voorafgaand aan het seksueel contact niet dat [slachtoffer] minderjarig was. Zij is doelbewust op zoek gegaan naar volwassen mannen om seks mee te hebben. [slachtoffer] heeft zich op het internet voorgedaan als 18-jarige. Daarnaast had verdachte geen reden om te twijfelen aan haar leeftijd, omdat hij en [slachtoffer] een affectieve relatie hadden. Zij waren volledig gelijkwaardig aan elkaar, waardoor het ontuchtig karakter ontbreekt. Verdachte heeft ook direct het contact verbroken, toen hij op de hoogte raakte van haar ware leeftijd. Er is in deze zaak geen sprake van overschrijding van de sociaal-ethische norm.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor de strafbepaling van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) geldt dat de leeftijd van slachtoffers is geobjectiveerd. Dit betekent dat voor een bewezenverklaring niet noodzakelijk is dat verdachte op de hoogte was van de werkelijke leeftijd van [slachtoffer] . Deze wettelijke bepaling strekt namelijk tot de bescherming van jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaar tegen het ondergaan van seksuele handelingen.
Vaststaat dat verdachte en [slachtoffer] op meerdere momenten seksuele handelingen met elkaar hebben verricht en dat zij in die periode 13 tot 14 jaar oud was. Bij hoge uitzondering kan in zo’n situatie toch vrijspraak volgen als het ontuchtig karakter ontbreekt, omdat de seksuele handelingen sociaal-ethisch aanvaardbaar zijn. De rechtbank is van oordeel dat de seksuele handelingen in dit geval in strijd zijn geweest met de heersende sociaal-ethische norm op dit gebied en dat verdachte dus ontuchtig heeft gehandeld. [slachtoffer] en verdachte schelen namelijk tien jaar in leeftijd, dat maakt dat sprake is van een aanzienlijk leeftijdsverschil, wat seksueel contact met zo’n jong meisje in de regel ontuchtig maakt. Uit het dossier volgt verder dat [slachtoffer] ook al ten tijde van het contact met verdachte beschadigd en dus kwetsbaar was. Zij verklaart dat ze vaker ernstig seksueel is misbruikt. Ze heeft zichzelf verwond. Verdachte heeft dit ook bij haar gezien. [slachtoffer] heeft na het contact met verdachte last gekregen van paniekaanvallen. Juist jeugdigen zoals zij behoeven bescherming tegen seksueel geweld zoals is omschreven in artikel 245 Sr. Gelet op het voorgaande moet het seksuele contact tussen verdachte en [slachtoffer] dan ook als ongelijkwaardig worden aangemerkt.
Het feit wordt dan ook bewezen geacht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 te Amsterdam, met [slachtoffer] geboren op [geboortedag slachtoffer] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte zijn penis in de mond en in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft als standpunt ingenomen dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is geweest van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas). Verdachte had [slachtoffer] ontmoet op een website voor volwassenen; hij had dus geen reden om op enig moment te twijfelen aan haar leeftijd.
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte geen geslaagd beroep op avas toekomt. Verdachte heeft zich onvoldoende vergewist van de ware leeftijd van [slachtoffer] . De website, waarop [slachtoffer] en verdachte met elkaar in contact zijn gekomen, is geen bevoegde instantie om de leeftijd van [slachtoffer] te verifiëren. Uit deze zaak blijkt maar weer dat dit soort websites ook worden gebruikt door minderjarigen. Ook had verdachte niet op basis van alleen haar uitspraken over haar leeftijd mogen aannemen dat zij meerderjarig was. Verdachte heeft dus zelf het risico genomen strafbaar te handelen door uit te gaan van de leeftijd van 18 jaar op de website en de enkele mededeling van [slachtoffer] dat zij 18 jaar was. Daarnaast heeft de politie ook nog eens vastgesteld dat [slachtoffer] er als een minderjarige uitziet.
Verdachte heeft dan ook verwijtbaar gehandeld, er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval. Verdachte heeft benadrukt dat een eventuele veroordeling invloed kan hebben op het verkrijgen van een Verklaring omtrent gedrag, die hij nodig heeft voor het behoud van zijn werk op Schiphol.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een meisje van haar dertiende tot haar veertiende. Hij heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van dit meisje. Dat het feit gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer blijkt ook wel uit haar toelichting bij haar vordering als benadeelde partij. Zij schrijft dat zij zich na de seksuele handelingen leeg voelde. Ze heeft zich gebruikt, vies en lelijk gevoeld. Ze is gestopt met eten en deed aan automutilatie. De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van een kwetsbaar meisje. Hij heeft zich blijkbaar alleen laten leiden door bevrediging van zijn eigen behoeftes. Ieder kind heeft recht op een gezonde seksuele ontwikkeling, die past bij zijn of haar leeftijd. Verdachte heeft dat pad volledig doorkruist. Dat het slachtoffer eerder te maken zou hebben gehad met seksueel geweld, maakt dat niet anders. Verdachte heeft met zijn handelen haar mogelijk al eerder verstoorde wereldbeeld alleen maar bevestigd. De ervaring leert dat veel slachtoffers van zedenmisdrijven nog langdurig last hebben van de gevolgen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De straffen verschillen van deels voorwaardelijke gevangenisstraffen tot gevangenisstraffen in combinatie met een taakstraf.
Uit het strafblad van verdachte van 10 oktober 2018 volgt dat hij nooit eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De reclassering heeft in het rapport van 18 mei 2018 geadviseerd om een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Volgens de reclassering behoort een geldboete ook tot de afdoeningsmogelijkheden. Er worden geen problemen geconstateerd ten aanzien van de leefsituatie van verdachte. Het recidiverisico wordt laag dan wel matig ingeschat.
Omdat verdachte als een ‘
first offender’moet worden beschouwd, hij meegewerkt heeft aan het onderzoek en hij zijn leven op orde heeft, acht de rechtbank het niet wenselijk dat verdachte alsnog naar de gevangenis gaat, zoals gevorderd is door de officier van justitie. Het advies van de reclassering om alleen een taakstraf op te leggen wordt niet overgenomen, omdat dit geen recht doet aan de ernst van het feit. Dit geldt uiteraard dan helemaal voor de door de reclassering geopperde geldboete. Daarentegen is de rechtbank wel van oordeel dat een maximale taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met een proeftijd van drie jaren. De dag voorlopige hechtenis die verdachte heeft ondergaan, zal worden opgelegd als een dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek, zodat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. De rechtbank hoopt dat de forse strafdreiging die uitgaat van een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, verdachte er in de toekomst van weerhoudt opnieuw strafbare feiten te plegen.
8. Ten aanzien van de vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De moeder van [slachtoffer] vordert namens [slachtoffer] in totaal € 4.068,81, waarvan € 68,81 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van betaling.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het materiele bedrag geheel wordt toegewezen. Wat betreft het immateriële bedrag vraagt zij om een bedrag van € 3.000,00 toe te wijzen en het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsman heeft verzocht om de vordering af te wijzen of niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de toelichting die de moeder geeft over de gevolgen van het misdrijf niet strookt met hetgeen zij daarover heeft verklaard in haar aangifte en [slachtoffer] in haar verklaring. Daarnaast ontbreekt het causaal verband tussen het feit en de psychische gevolgen, omdat [slachtoffer] eerder seksueel is misbruikt en niet kan worden uitgesloten dat zij die schade daardoor heeft opgelopen.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank het volgende. Uit het schadeformulier volgt dat het bedrag bestaat uit de parkeerkosten die de moeder heeft gemaakt. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de schade niet is geleden door [slachtoffer] zelf. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft deze schade niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Uit vaste jurisprudentie volgt dat bij zedendelicten de ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit een gegeven is, hetgeen een aantasting in de persoon oplevert zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. [slachtoffer] heeft daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van haar immateriële schade, aangezien zij ten gevolge van het strafbare feit psychisch letsel heeft opgelopen. De rechtbank houdt bij de begroting van de schade rekening met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de gestelde omstandigheden. De moeder geeft in de vordering onder meer aan dat [slachtoffer] specialistische hulpverlening ontvangt. [slachtoffer] was gestopt met eten en deed aan zelfmutilatie. Daarnaast had zij last van paniekaanvallen en durfde ze niet alleen naar buiten. Dat de geschetste omstandigheden gedeeltelijk kunnen voortkomen uit eerdere traumatische ervaringen, betekent niet dat [slachtoffer] door deze zaak geen schade meer heeft kunnen oplopen. De stelling van de raadsman, dat de aangifte geen onderbouwing geeft voor psychische schade, is feitelijk onjuist. De rechtbank is van oordeel dat de strekking van de aangifte overeenkomt met de toelichting van de moeder in de vordering. Het bestaan van de schade en de aanwezigheid van een causaal verband door het handelen van verdachte is voldoende gebleken. Gelet op het voorgaande begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van ontstaan van de schade, te weten 31 december 2016, tot aan de dag van betaling. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag van betaling.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 245 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
181 (honderdeenentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
180 (honderdtachtig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen.
Ten aanzien van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van
[slachtoffer], wonende te Amsterdam, gedeeltelijk toe tot € 2.000,00 (tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 december 2016) tot aan de dag van betaling.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer], aan de Staat € 2.000,00 (tweeduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 december 2016) tot aan de dag van betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 30 (dertig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en M.J.E. Geradts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 november 2018.
[Bijlage ]
.