Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Waardering van het bewijs
4.Bewezenverklaring
5.De strafbaarheid van het feit
6.De strafbaarheid van verdachte
7.Motivering van de straffen en maatregelen
first offender’moet worden beschouwd, hij meegewerkt heeft aan het onderzoek en hij zijn leven op orde heeft, acht de rechtbank het niet wenselijk dat verdachte alsnog naar de gevangenis gaat, zoals gevorderd is door de officier van justitie. Het advies van de reclassering om alleen een taakstraf op te leggen wordt niet overgenomen, omdat dit geen recht doet aan de ernst van het feit. Dit geldt uiteraard dan helemaal voor de door de reclassering geopperde geldboete. Daarentegen is de rechtbank wel van oordeel dat een maximale taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met een proeftijd van drie jaren. De dag voorlopige hechtenis die verdachte heeft ondergaan, zal worden opgelegd als een dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek, zodat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. De rechtbank hoopt dat de forse strafdreiging die uitgaat van een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, verdachte er in de toekomst van weerhoudt opnieuw strafbare feiten te plegen.
9.Toepasselijke wettelijke voorschriften
10.Beslissing
[verdachte], daarvoor strafbaar.
181 (honderdeenentachtig) dagen.
180 (honderdtachtig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
3 (drie) jarenvast.
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen.
[slachtoffer], wonende te Amsterdam, gedeeltelijk toe tot € 2.000,00 (tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 december 2016) tot aan de dag van betaling.
[slachtoffer], aan de Staat € 2.000,00 (tweeduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 december 2016) tot aan de dag van betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 30 (dertig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.