ECLI:NL:RBAMS:2018:8421

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
13/701862-18 (A), 13/701850-16 (B), 13/702545-17 (C), 23/000507-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens mishandeling, bedreiging en vernieling met gevangenisstraf als gevolg

Op 27 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man, die werd beschuldigd van mishandeling, bedreiging en vernieling. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte was betrokken bij meerdere incidenten, waaronder het slaan met een hamer op een aanrecht in een café, wat aanzienlijke schade veroorzaakte, en het mishandelen van twee slachtoffers op 27 mei 2018. Tijdens de zitting op 13 november 2018 heeft de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, gevorderd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. P. Scholte, heeft zich echter gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de mishandeling van een van de slachtoffers, waarbij de verdachte een beroep op noodweer deed.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van slachtoffer 2 en de bedreiging van slachtoffer 3, maar heeft hem vrijgesproken van de mishandeling van slachtoffer 1 en de inbraak bij het Rijksmuseum. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak en dat de mishandeling van slachtoffer 1 niet als wederrechtelijk kon worden aangemerkt, gezien de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft rekening gehouden met zijn eerdere veroordelingen en de persoonlijke omstandigheden, waaronder een reclasseringstraject. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/701862-18 (A)
13/701850-16 (B)
13/702545-17 (C)
23/000507-16 (TUL)
Datum uitspraak: 27 november 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2018.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P. Scholte, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van zaak A
1. mishandeling van [slachtoffer 1] op 27 mei 2018;
2. mishandeling van [slachtoffer 2] op 27 mei 2018;
3. bedreiging van [slachtoffer 3] op 27 mei 2018;
ten aanzien van zaak B
vernieling van meerdere goederen, toebehorende aan [naam café] en/of [naam] , op 21 mei 2017;
ten aanzien van zaak C
samen met een ander op 13 september 2017 een inbraak plegen bij Rijksmuseum Kantoren, waarbij twee laptops zijn gestolen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het in zaak A onder 2 en 3, zaak B en zaak C ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft dus uitsluitend verweer gevoerd wat betreft de mishandeling van [slachtoffer 1] op 27 mei 2018 (het in zaak A onder 1 ten laste gelegde). Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] een klap heeft gegeven, maar dat dit een reactie was op agressieve handelingen van [slachtoffer 1] en vier anderen. Er komt verdachte daarom een beroep op noodweer toe. Hij dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde: mishandeling [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt vast dat verdachte een klap heeft gegeven aan [slachtoffer 1] , maar de aanleiding voor die klap is onduidelijk gebleven. Verdachte en de aangever hebben beiden verklaard dat de ander de eerste was die sloeg. Er zijn geen verklaringen afgelegd door derden die bij de vechtpartij aanwezig waren. De lezing van verdachte kan daarom niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Indien de rechtbank vervolgens uitgaat van de lezing van verdachte was er sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de kant van aangever. Verdachte heeft zich tegen die aanval verdedigd door een klap te geven. Niet is gebleken dat verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken, noch dat zijn verdediging niet in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte in noodweer heeft gehandeld en dan kan niet worden bewezen dat de aan verdachte ten laste gelegde gedraging wederrechtelijk (en dus mishandeling) was. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken.
4.3.2.
Vrijspraak van het in zaak C ten laste gelegde: inbraak kantoor Rijksmuseum
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte de persoon is geweest die het kantoor van het Rijksmuseum heeft betreden en daar de laptops heeft weggenomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte als medepleger van deze diefstal moet worden aangemerkt, nu hij daarbij aanwezig is geweest en aan de inbraak heeft deelgenomen. Beveiligers hebben min of meer gezien dat verdachte door het raam naar binnen is geklommen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich ten tijde van de inbraak nabij de kantoren van het Rijksmuseum heeft opgehouden, dat hij daar het dak heeft beklommen, een deur van een schuur heeft geopend en aanwezig was toen het rolluik en het raam door de medeverdachte werd geforceerd. Verdachte heeft gezegd dat hij die nacht met een vriend mee is gegaan maar niet heeft deelgenomen aan de inbraak en niet in het kantoor is geweest. Niet vastgesteld kan worden dat verdachte voorafgaand aan de inbraak afspraken heeft gemaakt met zijn medeverdachte of en zo ja op welke wijze er zou worden ingebroken. Ook is niet komen vast te staan dat verdachte door het raam naar binnen is geklommen. In de beschrijving van de camerabeelden is te lezen dat verdachte bij het rolluik stond, bukte en circa twee minuten uit beeld verdween. Daaruit kan niet met voldoende zekerheid worden geconcludeerd dat hij inderdaad in het kantoor is geweest. Ook is niet duidelijk geworden wie de laptops uit het kantoor heeft meegenomen. Niet kan worden uitgesloten dat de handelingen van verdachte slechts hebben bestaan uit het op de uitkijk staan. In dat geval is sprake van medeplichtigheid aan de inbraak, maar dat is aan verdachte niet ten laste gelegd. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. Zijn bijdrage is daarvoor van onvoldoende gewicht en hij zal daarom worden vrijgesproken.
4.3.3.
Bewezenverklaring zaak A onder 2 en 3 en zaak B
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2 en 3 en het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A, feit 2
op 27 mei 2018 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] met een ijzeren schoenlepel op het hoofd heeft geslagen, waardoor [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van zaak A, feit 3
op 27 mei 2018 te Amsterdam [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je pakken. Kijk goed om je heen als je buiten bent. Je weet maar nooit wie achter je loopt. Ik maak je dood. Ik ga je kinderen pakken en je vrouw. Ik steek je in brand.";
ten aanzien van zaak B
op 21 mei 2017 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [naam café] en/of [naam] , heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B en zaak C bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest (71 dagen), waarvan 109 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat een meldplicht, een behandelverplichting en verplichte urinecontroles als bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Op 21 mei 2017 heeft hij goederen in [naam café] beschadigd, onder meer door met een hamer op het aanrecht te slaan. Op foto’s is te zien dat verdachte daarbij flinke schade heeft aangericht. Ook is gebleken dat de aanwezigen in het café behoorlijk van zijn gedrag zijn geschrokken. Op 27 mei 2018 heeft verdachte een persoon mishandeld en een politieagent bedreigd. Bij deze mishandeling heeft verdachte een schoenlepel gebruikt als wapen, waarmee hij een wond van vier centimeter op het hoofd van de aangever heeft veroorzaakt. De wond moest in het ziekenhuis gelijmd worden. Bij de bedreiging heeft verdachte nare woorden tegen de agent gezegd, waarbij niet alleen de aangever maar ook diens vrouw en kinderen werden bedreigd.
Bij de straftoemeting neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte – blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 oktober 218 – meermalen voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die (onder meer) zijn gebleken uit een reclasseringsadvies van 22 augustus 2018. Daaruit volgt dat het recidiverisico gemiddeld is en een reclasseringstraject met bijzondere voorwaarden is geïndiceerd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in contact staat met de reclassering en een maatschappelijk werker. Verder heeft hij wekelijks gesprekken met een psycholoog. De reclassering geeft te kennen dat verdachte gemotiveerd lijkt tot gedragsverandering. Toch is de rechtbank bezorgd over verdachte. Hij lijkt op sommige momenten verward te zijn, kan op onverwachte momenten in woede uitbarsten en wordt door mensen uit zijn omgeving beschreven als een tikkende tijdbom. Verdachte moet nog een fikse werkstraf uitvoeren die hem in andere strafzaken is opgelegd. Er is voorts sprake van schulden en (in het recente verleden) van middelenmisbruik. De rechtbank vindt het daarom belangrijk dat hij met de reclassering in gesprek blijft en de behandeling bij Inforsa voortzet. In de zaak met parketnummer 23/000507-16 zijn die voorwaarden al opgelegd en dat traject loopt. De rechtbank zal daarom niet wederom dezelfde (of andere) bijzondere voorwaarden opleggen.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden moet worden opgelegd. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal daarop in mindering worden gebracht.

9.Beslag

Onder verdachte is een mobiele telefoon van het merk Nokia in beslag genomen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet weet of de telefoon van hem is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de telefoon dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

10.Benadeelde partijen

10.1.
Ten aanzien van zaak A
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 400,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Omdat verdachte van de mishandeling van [slachtoffer 1] wordt vrijgesproken, kan de rechtbank geen schadevergoeding aan [slachtoffer 1] toekennen. [slachtoffer 1] wordt daarom niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaard.
10.2.
Ten aanzien van zaak B
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 6.200,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag is volgens de benadeelde partij een schatting van de schade aan de apparatuur en meubilair in de keuken van het café.
Bij de vordering zijn geen bewijsstukken van de hoogte van de schade gevoegd. Ook staat vermeld dat dit bedrag slechts een schatting betreft. De vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, omdat deze niet is onderbouwd.
10.3.
Ten aanzien van zaak C
De benadeelde partij Stichting Het Rijksmuseum vordert € 199,10 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit is de schade aan het geforceerde raam en rolluik.
Omdat verdachte van de inbraak bij het kantoor van het Rijksmuseum wordt vrijgesproken, kan de rechtbank geen schadevergoeding toekennen. De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 6 juni 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/000507-16, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 25 november 2016 van het gerechtshof te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 65 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen, nu in het kader van deze (deels) voorwaardelijke straf een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden loopt en verdachte daar naar behoren aan meewerkt. Met het oog op de vermindering van het risico van recidive, meent de rechtbank dat dit toezicht moet voortduren. De vordering tot tenuitvoerlegging zal daarom worden afgewezen.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 en zaak C ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2 en 3 en zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A onder 2
mishandeling;
ten aanzien van zaak A onder 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van zaak B
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1 zaktelefoon (Nokia) – 5449342.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] .
Verklaart de benadeelde partij Stichting Het Rijksmuseum niet-ontvankelijk in haar vordering.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 23/000507-16.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis in zaak A, zaak B en zaak C.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Groot, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2018.