4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 14 mei 2016 vertrekt een schip genaamd [naam schip] uit Peru richting Rotterdam. Aan boord bevindt zich een container met nummer [nummer 1] en uit de bill of lading volgt dat dit een container uit een serie van totaal zes containers betreft. De zogenaamde shipper oftewel verzender van deze lading is de Zuid-Amerikaanse cacaobonenleverancier
[naam leverancier]. In de nacht van 5 juni 2016 op 6 juni 2016 komt het schip aan in de Rotterdamse haven en op 7 juni 2016 wordt er een drietal tassen met 100 pakketten aangetroffen in de container met het voornoemde containernummer. Uit onderzoek blijken de pakketten in de tassen een totaal netto gewicht van 100,03 kilogram cocaïne te bevatten. De container is verzegeld en er worden nieuwe zegels aangetroffen in een van de drie tassen, voorzien van dezelfde nummers als de originele zegels. Het uiteindelijke afleveradres van de container in Amsterdam zou [naam Terminal] , gevestigd op de [adres 2] te Amsterdam zijn, een concurrent van overslagbedrijf [bedrijf] te Amsterdam. Het kan voorkomen dat overslagbedrijf [bedrijf] containers voor [naam Terminal] lost. Daarover beslist de rederij.
Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) wordt op het moment van de aankomst van bovengenoemde lading al bijna een jaar stelselmatig geobserveerd. In dat jaar hebben [mededader (vader van verdachte)] (hierna [mededader (vader van verdachte)] ), de vader van verdachte, en [medeverdachte 1] meerdere keren telefonisch contact en ontmoeten zij elkaar een aantal keer. Uit onder meer een observatie en een intern onderzoek bij overslagbedrijf [bedrijf] te Amsterdam, volgt dat [medeverdachte 1] als heftruckchauffeur bij [bedrijf] werkt en dat hij de mogelijkheid heeft om containers apart te zetten, buiten het beeld van de camera.
[mededader (vader van verdachte)] en [medeverdachte 1] zijn bij vonnissen van deze rechtbank van respectievelijk 3 mei 2017 en 26 november 2018 veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van de container met cocaïne.
Overzicht van relevante gesprekken
In het proces-verbaal van bevindingen onderzoek communicatie van 7 juli 2016 is een tijdlijn samengesteld betreffende de communicatie tussen [medeverdachte 1] , [mededader (vader van verdachte)] en verdachte. Hieruit blijkt dat het contact tussen [medeverdachte 1] en [mededader (vader van verdachte)] vanaf 31 mei 2016 wordt geïntensiveerd. Verdachte komt vanaf 6 juni 2016 in beeld. Op die dag belt verdachte om 08:58 uur naar [mededader (vader van verdachte)] . Uit de uitwerking van dat gesprek blijkt dat verdachte zegt: “Ik ga hem vragen voor de kentekens?”, waarop [mededader (vader van verdachte)] zegt “nee, je moet ergens bellen”. Verdachte zegt dat hij dat weet, waarop [mededader (vader van verdachte)] zegt “en dan moet je gewoon zeggen: die ouwe is pas morgenochtend terug maar hij vroeg of je die kentekens kon vinden, als je ze niet kan vinden stuurt hij ff de nummers door naar je, dan stuur ik ff de nummers door naar je vanmiddag”. Verdachte zegt daarop dat dat goed is. [mededader (vader van verdachte)] zegt dat verdachte even moet laten horen of hij opgenomen heeft en wat hij zegt, waarop verdachte zegt dat hij hem nu aan het bellen is, waarna het gesprek wordt beëindigd. Om 08:59 uur, een minuut later, belt verdachte weer naar [mededader (vader van verdachte)] waarbij hij zegt dat hij direct zijn voicemail krijgt.
[mededader (vader van verdachte)] zegt dat hij even wat gaat regelen. Om 09:00 uur stuurt [mededader (vader van verdachte)] een WhatsAppbericht naar [medeverdachte 1] met de tekst: “gooi die andere even aan”. Om 09:01 uur belt [medeverdachte 1] met zijn reguliere telefoonnummer eindigend met de cijfers [nummer 2] naar het reguliere telefoonnummer van [mededader (vader van verdachte)] , eindigend met de cijfers [nummer 3] , waarbij alleen te horen is dat er “morgen” wordt gezegd. Om 09:02 uur belt [mededader (vader van verdachte)] naar [medeverdachte 1] , maar die neemt niet op. Om 09:50 uur belt [mededader (vader van verdachte)] wederom naar [medeverdachte 1] , waarbij [medeverdachte 1] zegt dat hij aan het werk is en dat hij hem zo terugbelt. Om 10:35 uur belt [medeverdachte 1] met zijn Nokia (blijkens het proces-verbaal van bevindingen eindigend met de cijfers [nummer 4] , de rechtbank begrijpt: [nummer 5] ) naar de LG (telefoon) van [mededader (vader van verdachte)] (eindigend met de cijfers [nummer 6] ), welke op dat moment in gebruik is bij verdachte. Om 10:36 uur belt verdachte naar [mededader (vader van verdachte)] , waarbij hij zegt: “ik werd net teruggebeld en vannacht komen die auto’s pas aan dus dan weet ie morgenochtend weet ie pas de kentekens”. Daarop zegt [mededader (vader van verdachte)] : “bel hem ff gauw en vraag ff waar hij, hoe laat ie pauze heb, of je dan ff wat kentekens mag brengen bij hem (…) maar hun verwacht ik ongeveer 12 uur dus moet jij ff kijken of het misschien half 1 kan, moet je gewoon zeggen dat je hem vast ff wat kentekens geeft (…) dat je ff ergens met hem afspreekt, als je gewoon zegt: joh waar je altijd afspreekt dan kom ik daarnaartoe, dan weet hij wel wat je bedoelt”. Verdachte zegt dan dat dat goed is. Om 10:37 uur wordt [medeverdachte 1] op de Nokia ( [nummer 5] ) gebeld door de LG van [mededader (vader van verdachte)] ( [nummer 6] ), welke in gebruik is bij verdachte. Om 10:38 uur belt verdachte naar [mededader (vader van verdachte)] om te zeggen dat hij ze om 15:30 uur gaat brengen. Om 10:49 uur stuurt [medeverdachte 1] met zijn reguliere telefoonnummer een WhatsAppbericht naar [mededader (vader van verdachte)] met de tekst: “waar komt tie heen bij de sloop of ergens anders” en een minuut later “hij kwam wat brenge zij die”. Om 10:54 uur belt [medeverdachte 1] naar [mededader (vader van verdachte)] , waarbij [mededader (vader van verdachte)] zegt dat hij gehoord heeft dat [medeverdachte 1] het heeft geregeld. [medeverdachte 1] bevestigt dit en zegt dat ze alleen even moeten weten waar die komt. [mededader (vader van verdachte)] zegt daar waar zij altijd afspreken, achter de sloop. Om 12:46 uur belt verdachte naar [mededader (vader van verdachte)] waarbij hij zegt: “Yo krijg hem niet te pakken hoor”, waarop [mededader (vader van verdachte)] zegt “hij neemt zelf anders wel contact met jou op. (…) na twaalven. (…) hou maar gewoon aan die telefoon.” Om 14:00 uur belt verdachte naar [mededader (vader van verdachte)] , waarbij verdachte na de begroeting de telefoon overgeeft aan een onbekende man (hierna: NN man). Er wordt onder meer het volgende besproken:
NN man: Yo ja wat.. die eeh ze zitten op me te wachten nu he daar.. wat moet ik ik kan niet weer zeggen ja morgen hoor je wat.. snap je
[mededader (vader van verdachte)] : Nee maar ja als hij niks hebt heb tie niks ik heb met afgesproken met hem geef [verdachte] maar die nummers van die kentekens
NN man: Ja maar moet ik.. als ik dat nu geef.. dat kan.. maar dan moet ik wel over twee uurtjes of drie uurtjes bericht daarvan hebben wat ze dan hebben snap je..
[mededader (vader van verdachte)] : ja
NN man: Ik kan niet zeggen ja we wachten maar tot morgen dat gaat niet. Want we hebben tegen hun die nummers hebben kennen ze gaan kijken ik kan nu niet zeggen ze kennen niet kijken..
[mededader (vader van verdachte)] : Ja maar eehh er staat nog helemaal nul (0) in de computer.
NN man: Nee oke.. maar eehh. Jij zegt als ze een nummer hebben ze erop zoeken dan kennen ze hem misschien wel zien.
[mededader (vader van verdachte)] : Ja al tie er instaat wel.. als tie er niet in staat dan kan het echt morgenochtend dat hij daar weg gaat.
(…)
NN man: hoe weet je dat tie daar weggaat? Is ie al.. is tie er al dan?
[mededader (vader van verdachte)] : Nee.. dat krijgen hun dan te horen dat komt bij hun in de computer te staan. Ik heb hem net eehh nog geen drie kwartier geleden aan de telefoon.
NN man: Ja maar ik ken nu niet (ntv) nummer
: Er staat nu gewoon nul (0)
NN man: vragen en dat nummer geven en dan wachten tot morgen.. dat gaat niet.
(…)
NN man: maar eeh als ik straks nog een (1) nummer geef.. wat kennen ze daar.. kennen ze daar mee doen.. niks zeg jij… (…) kan hij nit meer zoeken op nummer is het hetzelfde wat hij nu kan zoeken.
[mededader (vader van verdachte)] : hij hij hij.. hij kan meer zoeken op nummer denk ik.
(…)
NN man: Oke. Dan pak ik gewoon een (1) nummer en dan geef ik straks een nummer aan eeehh [verdachte] (fon)
[mededader (vader van verdachte)] : Ja..
NN man: en dan eeh moet hij dat nummer maar doorgeven, maar dan moet ik binnen twee.. is hij nu op zijn werk of niet? Ik ik… ek ga niet eehh als ik nu nummer heb moet ik wel binnen twee uur antwoord hebben wat wat.. of er iets bekend is over het nummer of niet snap je.. niet dat ik weer eehh dat ze zeggen ja hij kan het nu niet zien hij kan het nu niet zien.. Hij is nu vrij en eehh hij kan het pas morgenochtend zien.. Want dan heb ik de poppen aan het dansen..
[mededader (vader van verdachte)] : Ja.. dat heb ik juist gevraagd aan hem
(…)
NN man: Oke… En eehh maar ja.. maar ja… eeeh moet ik dat nummer nu vragen of niet?
[mededader (vader van verdachte)] : Ja zeg jij het maar..
NN man: Is die man op zijn werk is die man op zijn werk?
: Ja hij is gewoon aan het werk.
NN man: Dus dan ga ik er nu eentje nemen en dan ga ik die door gooien en dan eehh moet hij wel effe erop kijken en erop zoeken en als tie dan niets kan vinden dan zegt tie gewoon ik kan nog niets vinden klaar.. Maar dan hebben we een zo’n nummer in ieder geval ja?
: Ja..
(…)
NN man: maar dan ga ik die zo sms-en aan [verdachte] .. want
[mededader (vader van verdachte)] : Ja.. laat hij
NN man: Gooi hij hem door maar dan wacht ik met hun he.. (…) Dan wacht ik met hun.. dus dan moet ik wel over twee uur ongeveer.. ik ga niet de hele avond met hun wachten snap je.. daar heb ik geen… Dan moet ik wel over twee uur horen hoe of wat. Dus dan moet [verdachte] effe naar mij toe rijden enne eeh of tenminste of sms-en of weet ik wat.. dat ik effe wat hoor op dat nummer
[mededader (vader van verdachte)] : Ja.. is goed.
(…)
[mededader (vader van verdachte)] : En dan ga ik hem nog effe inseinen dat er wat onderweg is dat hij moet kijken.
NN man: is goed.
: Doei.
Om 14:07 uur belt [mededader (vader van verdachte)] naar [medeverdachte 1] , maar er wordt niet opgenomen. Om 14:08 uur belt [medeverdachte 1] [mededader (vader van verdachte)] terug. [mededader (vader van verdachte)] vraagt of [medeverdachte 1] die andere ook bij zich heeft. [medeverdachte 1] antwoordt bevestigend. [mededader (vader van verdachte)] zegt dan: “o, hij stuurt je ff wat, kijk ff voor me, want hij is bang dat die auto anders de verkeerde kant op gaat”. Diezelfde minuut belt [mededader (vader van verdachte)] naar verdachte, en vraagt: “yo, laat ie, is ie nog bij je?” waarop verdachte zegt: “ik kan nog bij hem terug, ik ben net weg”, waarop [mededader (vader van verdachte)] zegt: “oh, zeg ff dat heel ff snel opschiet want dat die jongen erop wacht”. Om 14:11 uur belt verdachte naar [mededader (vader van verdachte)] , waarbij hij de telefoon overgeeft aan NN man. Er wordt onder meer het volgende besproken:
[mededader (vader van verdachte)] : yo, hun kennen tot half vier kan ie kijken
NN man: ja
[mededader (vader van verdachte)] : dan is alles afgesloten, dus je moet hem wel zo snel mogelijk geven dat hij hem zo snel mogelijk doorzendt
NN man: is goed, maar ken ik niet eh… o ja, maar je zoon heb dit nummer met hem gewoon toch?
: ja
NN man: oke is goed
[mededader (vader van verdachte)] : geen probleem, hij kan het gelijk doorgooien
NN man: oke, is goed, is goed, eh ik eh, ja, is goed, ken ik niet eh
: hoe lang denk je ongeveer?
NN man: nee hun zijn al, hun waren al onderweg, dus ik denk dat ik het nummer met een kwartier, twintig minute heb
: oke is goed
NN man: ja oke
[mededader (vader van verdachte)] : als je het dan naar hem doet, kan ie het gelijk doorrammen
NN man: is goed oke, hoi hoi
Om 14:13 uur wordt verdachte gebeld door [mededader (vader van verdachte)] . Er wordt onder meer het volgende besproken:
[mededader (vader van verdachte)] : doe even naar sport zenden… dat je eh, met binnen een half uur het nummer stuurt
[verdachte] : Ja
[mededader (vader van verdachte)] : dat je binnen een half uur dat kenteken stuurt, maar dat ie je nog wel even wat laat horen omdat ze anders zenuwachtig zijn
[verdachte] : Ja, is goed
Uit het dossier blijkt dat in de LG van [mededader (vader van verdachte)] ( [nummer 6] ) een drietal contacten staat, waaronder het nummer van de Nokia van [medeverdachte 1] ( [nummer 5] ). Dit nummer is opgeslagen als “Sport”.
Om 14:27 uur wordt verdachte wederom gebeld door [mededader (vader van verdachte)] . Er wordt onder meer het volgende besproken:
[mededader (vader van verdachte)] : stuur ook nog ff.. heb je dat berichtje gestuurd?
[verdachte] : ja
[mededader (vader van verdachte)] : stuur ook nog ff een berichtje dat ie wel ff goed kijkt of die auto wel bij hem komt, kan jij wel zien of die auto wel bij jou langskomt, want anders, zeg maar dat ze een beetje zenuwachtig zijn
[verdachte] : ik heb t al gezegd, ik heb al gezegd dat ik straks dat allemaal heb enne met een half uur of die dan wel gelijk kon kijken want ze zijn een beetje zenuwachtig vandaar, dat heb ik gestuurd
[mededader (vader van verdachte)] : ja, hebt ie antwoord gegeven erop?
[verdachte] : ja hij zei: stuur maar
[mededader (vader van verdachte)] : oke is goed, is goed
Om 14:45 uur wordt verdachte wederom gebeld door [mededader (vader van verdachte)] . Zij bespreken onder meer het volgende:
[verdachte] : yo
[mededader (vader van verdachte)] : yo, als je dat kenteken doorstuurt straks naar hem
[verdachte] : ja dat ga ik nu doen
[mededader (vader van verdachte)] : zet er dan wel ff bij, dat is 1 van de 6
[verdachte] : ja is goed
Om 14:47 uur ontvangt [medeverdachte 1] een sms-bericht op zijn Nokia ( [nummer 5] ), afkomstig van de LG van [mededader (vader van verdachte)] ( [nummer 6] ) welke op dat moment in gebruik is bij verdachte, inhoudende: “ [nummer 1] dit is 1 van de 6. Komt op amsterdam. Ik wacht op je”.
Om 14:55 uur ontvangt [medeverdachte 1] wederom een sms-bericht, inhoudende “Heb je wel al antwoord die gasten zijn bij hier namelijk”.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de observatie op 6 juni 2018 vindt er om 15:35 uur een korte ontmoeting op [plaats] plaats tussen verdachte en [medeverdachte 1] . Hun voertuigen staan naast elkaar geparkeerd en ze zijn met elkaar in gesprek terwijl ze naast hun voertuigen staan.
Om 15:43 uur belt verdachte naar [mededader (vader van verdachte)] . Zij bespreken het volgende:
[verdachte] : ik heb net ff alletwee gesproken
[mededader (vader van verdachte)] : ja
[verdachte] : eh.. die auto komt vannacht om vijven aan
[mededader (vader van verdachte)] : ja
[verdachte] : en verwachten vrijdag dat die auto dan helemaal klaar is
In de avond van 7 juni 2016 is [mededader (vader van verdachte)] aangehouden op verdenking van invoer van verdovende middelen. Verdachte heeft na de aanhouding meerdere keren contact met [persoon] ( [persoon] ), zijn moeder. Op 8 juni 2016 om 01:35 uur wordt onder meer het volgende besproken
D: hee mam
[persoon] : wat is er
[verdachte] : ja, eh
[persoon] : niet te veel zeggen
[verdachte] : Nee, papa is eh, zit vast
Op 8 juni 2016 om 03:19 uur bespreken zij onder meer het volgende:
[persoon] vraagt of [mededader (vader van verdachte)] met de grote of kleine auto was
[verdachte] zegt de hele dag met die kleine al
(…)
[persoon] : de grote, waar ik mee naar de markt gaat zeg maar, die moet je proberen bij jou te halen
[verdachte] : maar waar staat ie nu dan?
[persoon] : thuis
[verdachte] : moet ik even kijken hoe ik bij de sleutel kom
[persoon] : de sleutel van die, dat moet je echt morgen proberen…
(…)
: morgenochtend gaan we jou met de andere even bellen. (…) maar dat doen we morgenochtend, hoe laat kan ik je bellen, we gaan het kleintje halen, dan moet jij ook even zo een halen
[verdachte] : ja is goed
(…)
vrouwenstem roept: koop er morgen even eentje
: jaja
[persoon] : als jij dat doet doen wij het ook en dan doen we dat even doorgeven
vrouwenstem: dan kunnen we gewoon kletsen
[verdachte] : jaja
Op 8 juni 2016 om 08:31 uur belt verdachte naar een onbekende man (hierna: NN2), waarbij onder meer het volgende wordt besproken:
NN2: ken ik je heel even uitleggen?
[verdachte] : ja
NN2: voor die grote, die moet weg inderdaad, net wat je zei, en die kan dan daar heen wat je zei
: ja
NN2: en je moet even, ehm.. in de voorkant, desnoods neem je even een tassie mee, alles moet in die tas, alles, die hele voorkant moet leeg zijn
: okay, is goed
NN2: twee euro om eraf te komen, je laat inderdaad wat je zegt jouw auto daar achter, dan is dat eh, dat tasje moet je even apart houden, daar kom ik later op terug
: ja, is goed
Dan komt [persoon] aan de telefoon.
[persoon] : Luister, je moet goed even nadenken, als je, waar je papieren weg gaat brengen, weet je wel.. bij de boekhouder (…) die afslag… (…) kun je daar effe die afslag nemen en effe kijken voor mij, misschien… voor die kleine, die witte, misschien, ik weet het niet, als je de sleutel mee hebt
[verdachte] : ja is goed, maar ik ga eerst die grote doen
[persoon] : Ja, nee, is prima, heel goed, maar het is ook heel belangrijk dat je die helemaal leeg haalt… letterlijk
[verdachte] : maar voor toch
[persoon] : voor, voorin, achterin mag je alles laten zitten, alleen maar voorin
[verdachte] : okay
[persoon] : echt letterlijk, moet je dit even opvatten
[verdachte] : Ja
(…)
[persoon] : Bedankt, als je mijn bus hebt wil je dat even laten weten, appie alleen
[verdachte] : ja is goed
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een eigen bedrijf in de auto-industrie heeft. Zijn vader heeft altijd wel met auto’s gerommeld. In de ochtend van 6 juni 2016 kreeg hij van zijn vader, die op dat moment in het buitenland was, het verzoek om wat kentekens te regelen. Hij heeft gedaan wat zijn vader hem vroeg. Binnen de familie [achternaam verdachte] worden wel vaker dingen aan elkaar gevraagd en het is eigenlijk een automatisme om elkaar dan te helpen, en niet teveel vragen te stellen, aldus verdachte. Hij heeft op verzoek van zijn vader de LG telefoon van zijn vader uit de auto gepakt en gedaan wat zijn vader van hem vroeg. Hij heeft [medeverdachte 1] gevraagd of hij al iets wist van de kentekens, en heeft het antwoord weer doorgespeeld aan zijn vader. Daarop vroeg zijn vader of verdachte even een afspraak met [medeverdachte 1] kon maken, wat hij dan ook heeft gedaan. Hij wist niet waarom hij die afspraak moest maken en hij wist niet beter dan dat het om kentekens van auto’s ging. Nu verdachte in de auto-industrie werkt, heeft hij niets achter de verzoeken van zijn vader gezocht.
Op de vraag van de rechtbank wat verdachte precies is gaan doen toen hij kentekens voor zijn vader is gaan regelen, heeft verdachte verklaart dat hij eigenlijk niets heeft gedaan, en dat hij heeft gewacht tot het moment dat hij informatie kreeg van zijn vader.
Als de rechtbank hem confronteert met de inhoud van het telefoongesprek met zijn vader op 6 juni 2016 om 10:36 uur, waarbij het lijkt alsof verdachte geen kentekens moet verkrijgen maar juist moet brengen, verklaart verdachte dat het gesprek hem niet goed bijstaat en dat het voor hem ook niet interessant was, omdat het slechts een opdracht uit naam van zijn vader was.
Hij heeft voorts verklaard dat NN man op 6 juni 2016 naar zijn werk toe was gekomen met de vraag of hij zijn vader kon contacten. Daarop heeft verdachte om 14:00 uur naar zijn vader gebeld. Vervolgens heeft hij zijn eigen telefoon aan NN man gegeven. Hij heeft verklaard dat het sms-bericht dat om 14:47 uur naar de Nokia van [medeverdachte 1] is verzonden en afkomstig was de LG van zijn vader, die bij verdachte in gebruik was, niet door hem is verstuurd. Hoewel in de tapgesprekken de schijn wordt gewekt dat hij degene is die het nummer door zou sturen naar [medeverdachte 1] , is het uiteindelijk NN man geweest die het sms-bericht heeft verzonden. NN man vroeg om het telefoonnummer van [medeverdachte 1] , waarop verdachte de LG van zijn vader aan NN man heeft gegeven. NN man heeft daarop kennelijk het sms-bericht aan [medeverdachte 1] verzonden, aldus verdachte.
De rechtbank heeft verdachte ook bevraagd over de inhoud van de gesprekken die verdachte kort na de aanhouding van zijn vader met zijn moeder voert. Hij heeft verklaard dat zijn moeder bedoelde dat hij niet teveel moest zeggen, maar hij weet niet waarom ze dat zei. Zijn moeder vroeg hem om de auto leeg te halen, dus heeft hij toegezegd de auto op te ruimen. Hij heeft geen idee waarom hij dat moest doen, maar als zijn moeder dat van hem vraagt, dan doet hij dat en stelt hij verder geen vragen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij geen idee had waarom zijn moeder tegen hem zei dat er andere telefoons gekocht moesten worden.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat inhoudelijke wetenschap van verdachte ten aanzien van het cocaïnetransport geheel ontbreekt. De rechtbank volgt dit standpunt niet en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven gesprekken af dat er gebruik werd gemaakt van verhullend taalgebruik waarin auto synoniem stond voor (een) (container(s)) drugs en kentekennummer synoniem stond voor een containernummer.
Verdachte heeft naar eigen zeggen geen enkel vraagteken gezet bij de verzoeken die door zijn vader werden gedaan en de opdrachten die hij van zijn vader kreeg, terwijl hij een aparte telefoon voor het contact met [medeverdachte 1] , te weten de LG van zijn vader, moest gebruiken en op [plaats] , een afgelegen plek, met [medeverdachte 1] heeft afgesproken. Verdachte heeft ter terechtzitting geen duidelijkheid willen verschaffen met betrekking tot de reden van het brengen van kentekens naar [medeverdachte 1] in de middag van 6 juni 2016 bij [plaats] . Daar komt bij dat uit de gesprekken die hij na de aanhouding van zijn vader voert met zijn moeder, volgt dat hij direct begrijpt dat er iets te verhullen valt. Zo mag hij niet teveel zeggen, en zegt hij toe dat hij de auto voorin leeg zal maken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij niet beter wist dan dat met kentekens daadwerkelijk kentekens van auto’s bedoeld werden, volstrekt ongeloofwaardig en gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte wist dat er gesproken werd over criminele activiteiten. In dit verband acht de rechtbank relevant dat diverse malen is opgemerkt dat betrokken personen ‘zenuwachtig’ waren.
Vrijspraak primair ten laste gelegde medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [mededader (vader van verdachte)] en [medeverdachte 1] niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Medeplichtigheid
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid heeft de raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van dubbel opzet bij verdachte. Hij had weliswaar opzet op het helpen van zijn vader, maar er was geen opzet op het misdrijf dat hij ondersteunt of zou ondersteunen. Daar kon ook geen opzet op zijn – ook niet in voorwaardelijke zin – vanwege het totaal gebrek aan wetenschap bij verdachte, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Onder die precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan, is ook begrepen of het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan; op die deelnemingsvorm behoeft het opzet van de medeplichtige dus niet te zijn gericht.
In het geval dat het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans kan worden aangenomen dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband.
Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de wetenschap van verdachte is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat van een weinig kritische, naïeve boodschappenjongen-rol aan de zijde van verdachte, zoals door de raadsman is aangevoerd, geen sprake kan zijn. De rechtbank is van oordeel dat uit de gesprekken niet kan worden afgeleid dat verdachte wist dat hij behulpzaam was bij de invoer van cocaïne. De rechtbank dient dan ook de vraag te beantwoorden of er bij verdachte sprake is van voorwaardelijk opzet op de (verlengde) invoer van cocaïne.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de invoer van cocaïne – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Nu de rechtbank reeds heeft overwogen dat verdachte wist dat de verzoeken van [mededader (vader van verdachte)] niets te maken hadden met auto’s en kentekens maar dat er werd gesproken in verhullend taalgebruik, is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen bewust behulpzaam is geweest bij een niet onschuldig, dus crimineel, transport. Dat verdachte wist dat het een transport betrof, leidt de rechtbank af uit de eerdergenoemde gesprekken waarin meerdere malen wordt gesproken over het ‘aankomen’ van de ‘auto’s’ (in Amsterdam).
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij behulpzaam was bij de invoer van cocaïne. Door de herhaalde contacten die verdachte met [mededader (vader van verdachte)] en [medeverdachte 1] en anderen heeft gehad en de handelingen die hij in opdracht van [mededader (vader van verdachte)] heeft verricht, terwijl het hem al die tijd volkomen duidelijk moet zijn geweest dat het in de gesprekken en tijdens ontmoetingen niet om kentekens van auto’s ging maar dat er werd gesproken in verhullend taalgebruik, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de kans dat hij behulpzaam was bij de invoer van cocaïne op de koop toe heeft genomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zowel opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn als voorwaardelijk opzet op de invoer van cocaïne. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat wettig en overtuigend bewijs voor de cumulatief/alternatief ten laste gelegde voorbereidingshandelingen ex artikel 10a van de Opiumwet ontbreekt, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.