ECLI:NL:RBAMS:2018:8342

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
13-751745-18 18-6586
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 22 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon, geboren in Albanië en sinds 2016 in het bezit van de Griekse nationaliteit, werd door de Belgische autoriteiten gezocht in verband met illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie, die op 27 september 2018 was ingediend, en het EAB was uitgevaardigd op 12 september 2018 door de Rechtbank van Eerste Aanleg van Luxemburg.

Tijdens de openbare zitting op 8 november 2018 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de hem verweten feiten, maar kon dit niet onderbouwen tijdens het verhoor. De rechtbank oordeelde dat het beroep op gelijkstelling op basis van artikel 6, vijfde lid OLW niet slaagde, omdat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de vereisten voor een verblijfsvergunning en niet kon aantonen dat hij rechtmatig verblijf in Nederland had gehad.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan aan de Belgische autoriteiten ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751745-18
RK-nummer: 18/6586
Datum uitspraak: 22 november 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 september 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 september 2018 door het Parket van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Luxemburg, afdeling Marche-en-Famenne, België, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Albanië, op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
volgens eigen zeggen tot zijn arrestatie verbleven hebbend op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C. Çimen, advocaat te
’s-Gravenhage en door een tolk in de Albanese taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn.
Hij heeft verklaard dat hij sinds 2016 Grieks staatsburger is en sindsdien over een Grieks paspoort beschikt. Eerder had de opgeëiste persoon een Albanees paspoort, maar hij beschouwt zichzelf als ‘van oorsprong Grieks’.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek, uitgevaardigd op
12 september 2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Artikel 6, vijfde lid OLW

Standpunt raadsvrouwDe opgeëiste persoon doet een beroep op de gelijkstelling als bedoeld in artikel 6, vijfde lid OLW. Hij is al meer dan zes jaar in Nederland en er zijn aanknopingspunten in het dossier die deze stelling lijken te onderstrepen, zo verwijst het uittreksel justitiële documentatie naar een uitspraak door de politierechter te Breda van 25 juli 2008. De familie van de opgeëiste persoon verblijft in Griekenland en hij kan vanuit detentie geen contact met hen opnemen en hen vragen zijn stelling met stukken te onderbouwen. Ook lukt het vanuit detentie niet om zijn vroegere werkgevers te benaderen en te vragen om bewijsstukken dat hij voor hen heeft gewerkt.
De IND heeft echter verklaard dat de opgeëiste persoon sinds 21 september 2018 als EU burger staat geregistreerd en een rechtmatig verblijf geniet op grond van de werking van het EG-Verdrag (artikel 8.7 Vreemdelingenbesluit). Dat de opgeëiste persoon mogelijk ook de Albanese nationaliteit heeft of heeft gehad staat niet in de weg aan een geslaagd beroep op gelijkstelling.
Standpunt officier van justitieDat de opgeëiste persoon met hulp van zijn familie of oud-werkgevers in staat zal zijn aan te tonen dat hij ten minste vijf jaar onafgebroken en rechtmatig verblijf in Nederland heeft genoten, is zeer onwaarschijnlijk. Ook als hem daartoe gelegenheid wordt gegund zal het verweer niet slagen. Alleen al het feit dat in het EAB onder a) vermeld staat dat het adres in Bastenaken in België waar de opgeëiste persoon kennelijk stond ingeschreven op 11 januari 2018 is geschrapt, is een contra-indicatie voor gelijkstelling. Dat hij als EU-burger geregistreerd staat, maakt niet dat een beroep op gelijkstelling om die reden al kan slagen.
Oordeel rechtbankVoor zover de opgeëiste persoon in Nederland heeft verbleven als derdelander beschikt hij niet over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, hetgeen vereist is. Voor zover hij in Nederland heeft verbleven als EU burger, haalt de opgeëiste persoon de vijf-jaarseis niet. Volgens zijn eigen verklaring ter zitting is hij sinds 2016 Grieks staatsburger, zodat het beroep op gelijkstelling om die reden al strandt. Daarnaast ziet de rechtbank een aantal contra-indicaties zoals de door de officier van justitie genoemde vermelding in het EAB onder a) die lijkt te duiden op het beëindigen van een inschrijving in België, en het feit dat de opgeëiste persoon nooit in Nederland ingeschreven heeft gestaan in de basisregistratie personen en onbekend is bij instanties als de Belastingdienst. Bovendien vermeldt de ID-staat dat het huidige verblijf onrechtmatig is en dat de opgeëiste persoon geen verblijfstitel heeft. Het gelijkstellingsverweer slaagt niet.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Luxemburg, afdeling Marche-en-Famenne, ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 november 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.